bevorderd en drie jaren daarna tot Hoogleeraar in laatstgemeld vak aangesteld werd. In 1669 spoorde Louis de Bils, Hoogleeraar in de ontleedkunde aan de Doorluchtige school te 's Hertogenbosch Andreae aan om derwaarts te komen en hem in zijne ontleedkundige verrigtingen bij te staan. Dit nam hij volvaardig aan, en werd nu, na zijne overkomst, als Hoogleeraar in de Geneeskunde en Wijsbegeerte aan die school aangenomen, zonder dat hem echter als zoodanig eenige belooning werd toegekend.
Naauwelijks was hij te 's Hertogenbosch, of hij werd door de Staten van Friesland tot Hoogleeraar in de ontleed- en geneeskunde te Franeker aangesteld, doch de Akademische Senaat begeerde hem niet en het beroep werd om onderscheidene redenen ingetrokken, waarvan de voornaamste waren, dat men vreesde daardoor geschillen te verlevendigen, en processen van injurie tusschen hem en den Regtsgeleerde Gerhard Feltman te Groningen te doen ontstaan.
De Keurvorst van Brandenburg stelde hem in 1674 tot Hoogleeraar in de Geneeskunde te Frankfort aan den Oder aan, vanwaar hij den 17 July 1680 weder werd beroepen tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Franeker, waar men nu niets meer tegen hem had. Hij aanvaardde dien post den 11 Januarij 1681 en onderwees, gedurende de vier jaren, dat hij dien post waarnam, met veel geestdrift de Natuurkunde en andere beginselen van Descartes. Hij overleed den 5 Januarij 1685.
Men heeft van hem twee verhandelingen in de Latijnsche taal, de eene: Over de ontleedhundige leerwijze van L. Bilsius en de andere: Over de manier om lijken voor bederf te bewaren.
Nog heeft hij in die zelfde taal uitgegeven: Wijsgeerige oefeningen betrekkelijk het vermogen van de kwade Engelen op het menschelijk ligchaam.
Zie A. Velingius, Redevoering over de Illustre school van 's Hertogenbosch bl. 55; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Algem. Woordenb. der zamenl.