Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Albertina Agnes ]ALBERTINA AGNES, Prinses van Oranje, dochter van Frederik Hendrik, Prins van Oranje en Amalia Gravin van Solms, geboren te 's Gravenhage den 29 April 1634, was de derde dochter uit dit huwelijk. Zij werd van hare prilste jeugd af in alle Christelijke deugden en godvrucht onderwezen; en zij zelf vergat niet, bij de toeneming harer jaren, naar gelang haar daartoe de kracht en gelegenheid gegeven werd, zich op de gronden der staatkunde, de kennis van onderscheidene talen, historie en volken toe te leggen, de gemoedsaard van onderscheiden natiën te leeren kennen, de bekwaamheid te verwerven om met mannen van verschillende studie, kunsten en wetenschappen, in openbare en bijzondere zamenspraken om te gaan en over zaken van groot aanbelang te oordeelen; welke uitmuntende gaven voornamelijk door het goede voorbeeld, de vorstelijke opvoeding en naarstige onderwijzing van hare verstandige en godvreezende moeder voortgezet en aangekweekt werden; terwijl zij die in rijperen ouderdom nog tot verdere volkomenheid bragt. Na haren vader in 1647 en haren eenigen broeder, Willem II, in 1650 te hebben verloren, geraakte zij op dertienjarigen ouderdom, onder voogdij van hare moeder, en huwde den 2 Mei 1652 met Willem Frederik Graaf van Nassau, Stadhouder van FrieslandGa naar voetnoot(1), die haar bij zijn overlijden, den 21 October 1664, drie kinderen achterliet; namelijk: Amelia, Hendrik Kazimir en Sophia Wilhelmina. Aangezien haar zoon, bij den dood zijns vaders nog geen achttien jaren oud was, werd zij voogdes over hem en bleef zulks tot in 1677, toen deze zelf het bewind werkelijk aanvaarde, ofschoon hij in 1672 reeds den eed had gedaan. Gedurende deze voogdijschap had zij veel gezag in Friesland verworven, en handelde toen ook met den Franschen Gezant, den Graaf d'Estrades, wien zij om den tuin leidde, ten einde te ligter te geraken aan eene oude schuld van 100,000 gulden, welke zij van de kroon van Frankrijk te vorderen had, doch toen zij zag, dat hiertoe geen kans was, veranderde zij van gedrag en deed de Staten van Friesland besluiten nemen, die vierkant streden met Frankrijks belang. Zij was destijds met hare moeder in onmin en leed hierdoor in hare inkomsten. Om zich te redden en tevens Friesland en Groningen bij te staan, verkocht zij hare paarlen en edele gesteenten te Amsterdam en verpandde haar zilverwerk. Hare voogdijschap is bijzonder vermaard geworden door hare buitengewone kloekmoedigheid en voorzigtigheid in die duistere dagen, toen ons vaderland door Frankrijk, Engeland, Keulen en | |
[pagina 153]
| |
Munster te gelijk onverziens aangevallen en bijna op het uiterste was gebragt; als wanneer zij niet aarzelde, om op verzoek der Staten van Friesland haren vijftienjaren eenigen zoon als Kapitein Generaal naar het leger te zenden, ten einde zijn leven voor het vaderland te wagen en door zijn voorbeeld den krijgslieden moed in te boezemen; terwijl zij hem niet alleen met raad en daad bijstond, maar zelve nacht noch dag eenige moeite of middelen spaarde, om den vijand af te keeren en het land te beveiligen. Na 1679 leefde zij meest in Duitschland op Orangestein, een kasteel ten haren genoegen verbouwd, en later op het Oranjewoud, in Friesland, waar zij den 24 Mei 1696 overleed. Haar stoffelijk overschot werd naar Leeuwarden vervoerd, en aldaar, zonder eenige praal, in den grafkelder der Stadhouders bijgezet. Zij was eene verstandige, beminnelijke en zeer godsdienstige vrouw, eene voortreffelijke echtgenoote en eene waardige en zorgvuldige moeder voor hare kinderen, welke zij allen voor zich ten grave zag dalen. Zie: d'Estrades; Lettres, Memoires et Negotiations, Tom. III, pag. 418-422, 436, 441, 442; Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; G. van Loon, Nederl. Historip. D. IV. bl. 170; Kok, Vaderl. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. IX. 179-182; It aade Friesche terp, met Bijv. en Aant. van J. van Leeuwen, bl. 456. |
|