was, vond in dat bijna regeringlooze land ongemeen veel te verbeteren, en wist weldra de orde te herstellen. Hij stelde in het begin van 1684, tot groot genoegen der ingezetenen, eenen Raad van Politie en Justitie aan, en maakte voorts onderscheidene nuttige wetten, om de volkplanting in eenen bloeijenden staat te brengen, hij verbood de huwelijken en gemeenschappen met de zwarten; zoo als hij mede de wreedheid, die sommigen jegens hunne slaven begingen, bedwong, door vast te stellen, dat niemand voortaan zijne slaven zou mogen verminken, of met de dood straffen, maar hen, indien zij grovelijk misdaan hadden, aan den Raad van Justitie moest overleveren. Zijne regtvaardigheid was onkreukbaar, en zijne vonnissen zonder aanzien van personen, zoo liet hij zeker Indiaansch Opperhoofd, om het dooden van eene zijner vrouwen, onthalzen. Ook maakte hij weldra een einde aan de geschillen met de Indianen, door een verbond met hen te sluiten. Men getuigt, dat hij de kolonie eenige jaren, tot genoegen der ingezetenen bestuurd heeft, en van eene edelmoedige inborst was, hebbende groote liefde voor den godsdienst en achting voor de godvreezenden; terwijl hij ijverig was om hen te beschermen en te begunstigen. Hij was gemeenzaam met en weldadig jegens iedereen, doch had eenen grooten afkeer van de ongebondenheid, waardoor hij zich bij de aan losbandigheid en luiheid overgegeven soldaten gehaat maakte, te meer doorien hij hen aan het werk stelde, om steenen en andere bouwstoffen naar de werken te brengen. Reeds in het eerste jaar van zijn bewind werden daarover onderscheidene klagten bij de Algemeene Staten ingebragt, die ze evenwel niet geldig moeten geoordeeld hebben, om hem deswege in regten te betrekken; althans het blijkt niet, dat hem daarover eenige onaangenaamheden zijn aangedaan. Aerssen bleef dus in het hewind tot in het jaar 1688 toen hij, op eene jammerlijke wijze om het leven kwam. Bij gebrek aan toevoer van mondbehoefte en andere
noodwendigheden uit het Vaderland, was er een zoo groot gebrek ontstaan, dat men het krijgsvolk (onder hetwelk zich boeven bevinden, die op raad van den Gouverneur, naar Suriname gezonden waren), op een minder rantsoen dan gewoonlijk had moeten zetten. Dit bragt de gemoederen aan het morren, zelfs weigerden zij te werken indien zij geen meer rantsoen kregen. De kommandeur Verboom, die bij het krijgsvolk wel gezien was, wist echter de misnoegden tot bedaren te brengen. Doch twee dagen daarna, namelijk den 19 Julij 1688, terwijl Aerssens met Verboom, in eene laan van oranjeboomen, bij het gouvernementshuis, wandelde, kwamen er elf zaamgezworenene muitelingen, gewapend en half beschonken, op eene brutale wijze, hem beter rantsoen afeischen. In plaats van te antwoorden, sloeg de Gouverneur de hand aan zijn zijdgeweer, ten einde hen terug te drijven, doch toen hij den arm ophief, schoten zij allen tegelijk op hem af, waardoor hij ruim veertig wonden bekwam, zoodat hij het terstond bestierf. De Kommandeur Verboom ontving eenen kogel in den buik, waaraan hij negen dagen daarna overleed. Na deze snoode daad ten uitvoer te hebben ge-