[Adolf]
ADOLF, Graaf van den Bergh, vermeesterde na de dood van Reinald V, Hertog van Gelre, in 1423, het hertogdom Gulick, en wist, twee jaren later, door rijke geschenken, Keizer Sigismund, te bewegen, hem ook met het hertogdom Gelre te beleenen, terwijl de Keizer twee maanden daarna de Geldersche steden van deze beleening verwittigde, met bevel om Hertog Adolf hulde en trouw te zweeren. Aangezien Aarnout van Egmond, die reeds twee jaren in het ongestoord bezit van het hertogdom Gelre geweest was, zich tegen de aanmatiging van Adolf verzette, voerde deze laatste hardnekkige oorlogen, die groote ellende veroorzaakten, en hem diep in schulden staken, om welke te dekken hij zijnen onderdanen ongehoorde belastingen oplegde. Dit had ten gevolge, dat vele ingezetenen zijner landen, in de uiterste armoede werden gedompeld. In het jaar 1437 overleed hij te Keulen, kinderloos, en stelde zijns broeders zoon, Gerard, tot erfgenaam zijner goederen. Zijne echtgenoote was Maria, dochter van Robert, Hertog van Bar.
Hij was onstuimig en onbeschaamd van aard; zoo zelfs, dat hij zich niet onzag zijnen vader in de gevangenis te werpen, ten einde hem daardoor tot de verdeeling van zijne landen te dwingen. Ook was hij weinig getrouw aan zijn woord en zijne plegtig gedane beloften, die telkens verbrekende, zoodra hij er slechts voordeel bij zag.
Zie Slichtenhorst, Geldersse Geschiedenissen, bl. 212, 217, 221-225 en 231; Halma, Tooneel der Vereenigde Nederlanden; Kok, Vaderl. Woord.; Chalmot, Biogr. Woord.