[Adelbert]
ADELBERT, de oudste zoon van Aarnout, Graaf van Holland, bekwam bij erfopvolging, na zijns vaders dood, waarschijnlijk in 998, het slot van Gent, het graafschap Aalst, de vier Ambachten: Assenede, Bouchout, Axel en Hulst, en alzoo alle de staten, welke zijn vader in Vlaanderen bezeten had, waardoor van hem alle de latere Slotvoogden van Gent en Graven van Vlaanderen, tot dat die landen eindelijk met Vlaanderen vereenigd werden, afstammen. Later in het slot te Trier, dat ter eere van het Heilige Kruis gebouwd was, van wege zijnen oom Adelbero, die naar den bisschopszetel van Trier dong, het bevel voerende, verdedigde hij dit manmoedig tegen hen, die het voor Poppo, welke door den Keizer tot Bisschop was aangesteld, wilden bemagtigen; doch eindelijk werd het door Adelberts eigen broeder, Sikko, met list ingenomen, waarbij Adelbert zelf, in de hitte des gevechts, sneuvelde.
Zie G. van Loon, Aloude Hollandsche Histori, D. II. bl. 236, 258 en 259; Arend, Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, D. II, St. I, bl. 31 en 61.