Nieuwsbrief
7 januari 2019
Nieuws van de DBNL - januari 2019
Twintig jaar DBNL
In 2019 bestaat de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren twintig jaar. Dit jubileum zal uiteraard niet onopgemerkt voorbijgaan. Gedurende het hele kalenderjaar zullen via verschillende kanalen de schijnwerpers worden gericht op deze digitale schatkamer, die wereldwijd vrij toegankelijk is voor iedereen. Zo komt in de nieuwsbrief maandelijks een bekende DBNL-fan aan het woord, die vertelt over een schat die hij of zij uit de digitale bibliotheek heeft opgediept.
De stichting Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren werd op 6 juli 1999 opgericht door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In een tijd waarin het bezit van een computer met internetaansluiting lang niet zo vanzelfsprekend was als nu, bouwde een groep pioniers aan een digitale bibliotheek over de literatuur en cultuurgeschiedenis van het Nederlandse taalgebied. Al snel zag de overheid het belang van zo’n digitale bibliotheek en stelde via de Nederlandse Taalunie financiën beschikbaar voor de verdere ontwikkeling van de collectie. Inmiddels is de DBNL ondergebracht bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en zijn de Taalunie en de Vlaamse Erfgoedbibliotheek als samenwerkingspartners betrokken bij het beleid, de financiering (Taalunie) en de uitvoering in Vlaanderen (Vlaamse Erfgoedbibliotheek).
De DBNL-collectie omvat op dit moment meer dan 15.000 titels en groeit maandelijks met zo’n 20.000 pagina’s. De DBNL wordt jaarlijks ruim vier miljoen keer gevonden door onderzoekers, docenten, studenten en boekenliefhebbers van over de hele wereld.
Nieuwe titels van januari
Cissy van Marxveldt, pseudoniem van Setske de Haan (1889-1948), is vermoedelijk de bekendste meisjesboekenschrijfster van Nederland. In 1919 verscheen het eerste boek over haar beroemdste personage Joop ter Heul, een serie die bijna honderd jaar later in 2018 nog herdrukt werd. Haar boeken, waaronder de Marijke-trilogie, werden geïllustreerd door onder anderen Hans Borrebach, die ook de omslagen en illustraties van vele andere meisjesboeken verzorgd heeft. De DBNL brengt deze maand zestien meisjesboeken van Van Marxveldt online.
In het kader van de herdenking van de Synode van Dordrecht (1618-1619) verschijnt deze maand een origineel synodeverslag van Eduard Poppius (1576-1624) op de DBNL. De Synode was een kerkvergadering waarin gepoogd werd de twist tussen de remonstranten en de contraremonstranten te beslechten, waarbij de laatsten aan het langste eind trokken. Poppius was een van de remonstrantse predikanten die voor de synode werden gedaagd en ten slotte veroordeeld. Zijn verslag kenmerkt zich door beknoptheid, levendigheid en partijdigheid. De digitale editie kwam tot stand in samenwerking met het Amsterdam Centre for Religious History aan de Vrije Universiteit.
In 1904 verscheen Minnehandel van de grote Vlaamse schrijver Stijn Streuvels. In Minnehandel volgen we de liefdesperikelen van Max Vanneste in een boerenmilieu, waar heel wat huwelijken gesloten werden gebaseerd op welstand en bezit, en niet bepaald op liefde. Streuvels was een scherp observator en wijdde zijn roman, die uit twee delen bestaat, aan deze problematiek. De DBNL brengt beide delen van Minnehandel online deze maand.
Verder nieuw deze maand heel veel kinderboeken van de Rotterdamse schrijver Chris van Abkoude, cursiefjes van Simon Carmiggelt, romans van Hans Vervoort en Strande oft gedighte van de schelpen, kinck-hornen, ende andere wonderlicke zee schepselen van Philibert van Borsselen uit 1611, een gedicht over de schatten van de natuur, gebaseerd op de schelpenverzameling van Van Borsselens zwager.
De schatkamer van... Stefaan Goossens
‘De grootste schat in de DBNL is voor mij Reinaert de Vos, specifiek het exemplaar uit 1846 van de Stadsbibliotheek Haarlem met de berijming van Jan Frans Willems. De Reinaert is om te beginnen natuurlijk gewoon een rijk en interessant verhaal, maar begin negentiende eeuw was het wat in de vergetelheid geraakt in Vlaanderen. Na de onafhankelijkheid van België in 1830 vond er een sterke verfransing plaats van het openbaar leven, waardoor er maar weinig ruimte was voor de Vlaamse taal en cultuur. Willems was een groot beijveraar van de Vlaamse taal en cultuur en ageerde tegen deze ontwikkeling onder meer door bestaande Nederlandse teksten te bewerken voor een negentiende-eeuws publiek, waaronder dus het middeleeuwse verhaal over de streken van Reinaert.
De uitgave uit 1846 werd bovendien in Gent gedrukt en dat is geen onbelangrijk detail, want in het werk zitten vele verwijzingen naar Gent. Dat laatste staat niet helemaal vast, maar Gentenaren herkennen hun regio in ieder geval in de tekst en ze herkennen vooral ook zichzelf. Reinaert was een maatschappelijke querulant, een oproerkraaier die zich niet neerlegde bij het gezag, en zo zien Gentenaren zichzelf ook. Reinaert is dan ook volop aanwezig in de stad: in straatnamen, namen van cafés en zelfs op het monument voor Jan Frans Willems.
In het exemplaar op DBNL staat tot slot ook een ex libris. Meestal staat hier de naam van de eigenaar van het boek, maar deze ex libris is “van een voorbijganger”. Dit om aan te geven dat het leven kort is, maar dat de kunst verder leeft. Oftewel, het verhaal van Reinaert is nog steeds bekend, ook al is het al eeuwen oud.
De DBNL is trouwens wel echt een schatkamer. Er zijn in de geschiedenis grote stappen gezet in het toegankelijk maken van boeken, denk aan de boekdrukkunst, het ontstaan van bibliotheken, maar dat er nu zoveel teksten gratis en vrij toegankelijk zijn voor iedereen, dat is geweldig. Natuurlijk zijn er ook nog steeds schatten die ik daar graag aan toegevoegd zou zien. Er moeten véél meer Vlaamse teksten in uiteraard. De Poëziekrant bijvoorbeeld als ik even reclame mag maken, een uitgave van het Poëziecentrum. Er staan al enkele jaargangen online, maar er kan nog veel meer bij en de inhoud heeft zeker een meerwaarde voor de lezers. Om dat te bereiken wens ik de DBNL voor de komende twintig jaar transparante Belgische auteursrechtenwetgeving toe, voldoende geld en uitbreiding van de redactie om al die teksten online te krijgen. Begin 2019 maken we een grote sprong voorwaarts trouwens met aandacht voor Vlaamse poëzie, dan lanceert het Poëziecentrum het Poëzieportaal, met links naar teksten en auteurs in de DBNL.’
Stefaan Goossens is hoofddocumentalist bij het Poëziecentrum in Gent.
Parels uit de DBNL
Sterke en uitgesproken vrouwen in de literatuur zijn geen nieuw fenomeen. Integendeel, ook tijdens de Middeleeuwen namen vrouwen de pen in de hand om hun onverbloemde mening en ideeën creatief neer te schrijven. Sterker, vandaag de dag zijn enkele van deze schrijfsters bekender dan hun mannelijke collega’s. Eén van die vrouwen is Anna Bijns, geboren te Antwerpen in 1493 als oudste dochter van een kleermaker. Als jonge vrouw begon ze les te geven op de school van haar broer, wat ze heel haar leven zou blijven doen. Ondertussen ontdekte ze echter ook haar passie voor schrijven. In 1528 verschijnt haar eerste refreinbundel en in 1548 en 1567 volgen er nog twee. Haar refreinen en dichtstijl zijn sterk verwant aan de rederijkerskamers. Ze kende deze literaire genootschappen dan ook goed door haar vader. Toch is de kans klein dat ze zelf ooit lid is geweest van één van deze kamers. Deze genootschappen waren immers literaire mannenbastions die zelden of nooit een vrouw officieel toelieten in hun kringen. Ook is het vrij atypisch dat een rederijker zijn eigen werk alleen en met naam zou uitgeven, zoals zij dat deed, dat was immers slecht voor het imago van het genootschap. Desalniettemin staat Anna Bijns nu bekend als één van de beste en beroemdste rederijkers uit haar tijd.
Haar refreinen varieerden sterk in lengte. Elk had echter minimaal vier strofen die telkens eindigden, zoals het moest, met een vaste stokregel waarin het onderwerp van het refrein vervat zat. De dichteres blonk vooral uit in het creëren van vernuftige rijmschema’s die voor elke strofe gelijk waren. Door haar sterke beheersing van taal en ritme, haar vaak ironische retoriek en persoonlijke engagement behoren haar refreinen bij de beste binnen het genre.
Anna Bijns gebruikte haar pen ook als wapen om kritiek op mens en maatschappij te kunnen uiten. Zo was ze uitgesproken katholiek en zag ze in haar refreinen een goed platform om haar scherpe commentaren op Luther en zijn volgers neer te schrijven. Meest bekend is misschien wel ‘Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tween’, waarin ze Maarten Luther vergelijkt met Maarten van Rossom, een gewelddadige roofridder. Haar conclusie is dat Luther een grotere crimineel is dan Van Rossom: de laatste kwelt de mensen misschien lichamelijk, maar Luther kwelt de zielen. Bijns neemt ook geen blad voor de mond als het gaat over wereldse liefde, het gezin of het huwelijk. Het huwelijk is slavernij voor de vrouw: ‘gelukkig is de vrouw zonder man.’ We kunnen dus effectief wel zeggen dat ook vrouwen uit de Middeleeuwen al onverbloemd hun mening durfden te geven.
Anna Bijns, 't Is al vrouwenwerk. Refreinen (ed. Herman Pleij). Amsterdam, Em. Querido's Uitgeverij 1994