| |
| |
| |
Appelfamilie.
Pomaceeën, Pomaceae.
Vruchtboomen en sierheesters (zie ook Aanh., blz. 710) vormen deze familie, die, evenals de volgende, soms met de Rozenfamilie vereenigd wordt. In tegenstelling hiermee is echter het vruchtbeginsel onderstandig, zoodat alleen de 1-5 stijlen boven in de bloem zichtbaar zijn. Daar dus de bloembodem om het vruchtbeginsel is vastgegroeid, ontstaat het sappige deel der vrucht (meestal een z.g. pitvrucht) daaruit, en niet uit het vruchtbeginsel zelf. De vrucht is dus eigenlijk een schijnvrucht, terwijl het klokhuis de echte vrucht vertegenwoordigt. Ook hier talrijke meeldraden, evenals de vijfbladige kroon schijnbaar op den kelk ingeplant. Mooie, groote insektenbloemen.
Bij de wilde Appels, Peren en Mispels komen takdorens voor als bescherming tegen dieren; bij de gekweekte vormen ontbreken deze gewoonlijk. Daarentegen heeft de Lijsterbes ze nooit; Meidoorn, Vuurdoorn en andere sierheesters hebben ze echter altijd.
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
Boomen of heesters met gedoornde takken. |
2 |
b. |
Geen dorens. |
5 |
| |
| |
| |
2
a. |
De vrucht bevat geen klokhuis, maar 1-5 steenen, elk met één pit. (Ziet ge geen vrucht, ga dan naar 5.) |
3 |
b. |
De vrucht bevat een klokhuis met pitjes. |
5 |
| |
3
a. |
Bloemen groot, als een gulden, alleenstaand, wit.
Blz. 707, Mispel |
|
b. |
Bloemen kleiner en in trossen. |
4 |
| |
4
a. |
Er zijn 5 vrije stijlen; ook de vruchtbeginsels zijn voor een groot gedeelte niet saamgegroeid (zie fig.); blaadjes met gezaagden rand, zonder diepe insnijdingen.
Blz. 712, Vuurdoorn |
|
|
b. |
Er zijn 1-5 stijlen, vruchtbeginsels geheel met elkaar vergroeid (zie fig.); bladeren vaak diep ingesneden.
Blz. 707, Meidoorn |
|
| |
5 (1 of 2)
a. |
Bladeren enkelvoudig, gaafrandig. |
6 |
b. |
Bladeren samengesteld of enkelvoudig, maar met gezaagden rand. |
7 |
c. |
Bladeren alleen nabij den top ondiep getand.
Blz. 707, Mispel |
|
| |
6
a. |
Bloemen groot (zoo groot als een gulden), vruchtbeginsel 5-hokkig, in elk hokje vele eitjes (zie fig), bladeren langer dan 3 cM., kelkbladeren gewoon. Blz. 709, Kwee |
|
b. |
Evenzoo, maar in elk hokje slechts 2 eitjes en kelkbladeren bijzonder groot. Zie fig. Blz. 707, Mispel |
|
c. |
Bloempjes kleiner, in elk hokje van 't vruchtbeginsel slechts 2 eitjes, bladeren korter dan drie cM., kelkbladeren gewoon. Zie fig. Blz. 713, Dwergmispel |
|
| |
| |
| |
7
a. |
Bloemen vrij groot, in enkelvoudige trossen; in 't vruchtbeginsel tweemaal zooveel hokjes als er stijlen zijn. Zie fig. Blz. 709, Rotsmispel |
|
b. |
Bloemen òf alleenstaand, òf in groepjes van twee en drie, òf in schermvormige trossen, ook wel in enkelvoudige trossen; maar altijd zijn er evenveel hokjes in 't vruchtbeginsel als stijlen. |
8 |
| |
8
a. |
Bloemen alleenstaand of in groepjes van twee of drie, in elk hokje van het vruchtbeginsel meer dan twee eitjes. Zie fig. Blz. 711, Japansche Kwee |
|
b. |
Bloemen meestal in trossen, in elk hokje van't vruchtbeginsel twee eitjes. (Is er maar één in, zie dan 4b.) |
9 |
| |
9
a. |
Bladeren samengesteld of duidelijk en vrij diep ingesneden. Blz. 708, Lijsterbes |
|
b. |
Bladeren langwerpig of lancetvormig, zonder belangrijke insnijdingen, alleen met gezaagden rand. |
10 |
| |
10
a. |
De vijf stijlen zijn geheel vrij van elkander en onderaan omsloten door een vernauwing van den bloembodem (zie fig.); helmknoppen bij 't begin van den bloei meestal bruin. (Zijn ze rood, zie dan 4a.) Blz. 707, Peer |
|
b. |
De vijf stijlen zijn voor een deel met elkander vergroeid (zie fig. links); helmknoppen vóór 't uitstrooien van 't stuifmeel meestal geel. |
11 |
| |
11
a. |
De steeltjes, waarop de bloemen zitten, zijn niet vertakt; vruchtbeginsel geheel in den bloembodem verborgen, kroonbladeren gewimperd, of alleen de nagel (hun steeltje) gewimperd. Appel. Zie blz. 707, Peer |
|
| |
| |
b. |
Bloemen op vertakte steeltjes; 't vruchtbeginsel steekt even boven den bloembodem uit, kroonblaadjes meestal kaal. Blz. 710, Arbutusappel |
|
| |
Geslacht: Meidoorn, Crataegus.
Bloemenklasse: AB. Bloemen proterogynisch (zie bij Peer). Bezoekers: korttongige bijen, wespen en vliegen, vooral aasvliegen (wegens den eigenaardigen reuk). Geen enkele meidoornsoort is vergiftig; van vele worden de vruchten ingemaakt en gegeten.
a. |
Stijlen meestal 2, soms 1 of 3. Bladeren drielobbig, soms vijflobbig, een enkelen keer zeer diep ingesneden. Bosschen, hagen en in de duinen. Ook gekweekt. Mei.
Tweestijlige Meidoorn, C. Oxyacantha |
|
b. |
Meestal slechts 1 stijl. Bladeren meest 3- tot 5-, ook wel 7- tot 9-lobbig. Bosschen, hagen en in de duinen. Ook gekweekt. Mei. Eenstijlige Meidoorn, C. monogyna |
|
c. |
Zie voor gekweekte soorten het Aanhangsel, blz. 712. Deze hebben òf gave bladeren, die alleen aan den rand gezaagd zijn, òf dieper ingesnedene; in het laatste geval zijn er 2-5 stijlen. |
|
| |
Geslacht: Mispel, Mespilus.
Struik of boom, tot 6 M. hoog, gedoornd of ongedoornd. Bladeren kort gesteeld, langwerpig, gaafrandig of nabij hun top gezaagd. Bloemen alleenstaand, groot, wit. Aangeplant en sedert langen tijd verwilderd. Mei.
Mispel, M. germanica
De vruchten zijn eetbaar als zij beginnen te rotten.
| |
Geslacht: Peer, Pirus.
Bloemenklasse: AB. Bloemen proterogynisch, d.i. de stempel is vroeger rijp dan de helmknoppen. Bezoekers
| |
| |
meest vliegen en nachtvlinders en ook bijen. Voor de vruchtzetting schijnt kruisbestuiving bepaald noodzakelijk te zijn.
| |
1
a. |
Stijlen vrij, helmknoppen bruinrood. |
2 |
b. |
Stijlen aaneengegroeid, helmknoppen geel. |
3 |
| |
2
a. |
Bladeren met scherp gezaagden rand, langwerpig, soms bijna even breed als lang. Stelen ongeveer even lang als de bladeren zelf, bloeiwijze 8- tot 9-bloemig, kroonbladeren wit. In bosschen wild, als meestal doornige heesters; in boomgaarden en tuinen gekweekt. April-Mei. Peer, P. communis |
|
Perenhout is voortreffelijk werkhout.
| |
3
a. |
De kelktanden blijven op de vrucht, bladeren meestal tweemaal zoo lang als de bladsteel. Kroonblaadjes rozerood, ten minste aan de buitenzijde. Aangeplant, hier en daar verwilderd. Mei. Fig. blz. 704. Appel, P. Malus |
|
b. |
Kelktanden afvallend. Zie Aanhangsel, blz. 711. |
|
| |
Geslacht: Lijsterbes, Sorbus.
a. |
Bladeren oneven gevind, blaadjes met gezaagden rand, aan de bovenzijde dofgroen, aan den onderkant behaard. Bloemtuilen groot, bloempjes 4-6 mM. in middellijn, wit; meeldraden iets langer dan de kroonblaadjes. Meestal 3 stijlen. Vrucht rood, zelden geel. Ongekookt zijn ze gevaarlijk. In bosschen en moerassen, ook aangeplant. Mei-Juni. Lijsterbes, S. aucuparia |
|
Bloemenklasse: AB. De bloemen worden hoofdzakelijk door vliegen(vooral aasvliegen, wegens den eigenaardigen reuk), korttongige bijen en kevers bezocht; de vruchten
| |
| |
gretig gegeten door spreeuwen en lijsters, die zoodoende de zaden verspreiden. De vruchten worden voor de lijstervangst ingezameld. Voor sommige menschen zijn ze een doodelijk vergif (blauwzuur).
| |
Geslacht: Kwee, Cydonia.
Struik of boom met ongedoornde takken. Bladeren kort gesteeld, gaafrandig, eivormig, van boven donkergroen, aan de onderzijde met grijze haartjes. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Meeldraden met gele helmknoppen. Vrucht groot, geurig, geel. Afkomstig uit het Oosten. Aangeplant, hier en daar verwilderd. Mei.
Kwee, C. vulgaris
De vruchten worden ingemaakt. Bloemenklasse: AB. Bloemen proterogynisch (zie bij Peer, blz. 707.).
| |
Geslacht: Rotsmispel, Amelanchiėr.
a. |
Kroonblaadjes aan de buitenzij wollig. Bladeren in 't eerst aan de onderzijde wollig, viltig; ovaal, soms bijna rond, met lange stelen. Vrucht zwartblauw, eetbaar. Uit Midden-Duitschland, aangeplant en verwilderd. April-Mei. Bloemenklasse A.
Rotsmispel, A. vulgaris |
|
b. |
Kroonblaadjes kaal, langgerekt eivormig. Top van 't vruchtbeginsel behaard. Bladeren bijna rond. Bloemtrossen rijkbloemig, vrucht zwartblauw. Uit Noord-Amerika, aangeplant en vaak verwilderd. April-Mei.
Aar-rotsmispel, A. spicata |
|
Verdraagt goed schaduw en plant zich door ondergrondsche uitloopers voort.
c. |
Bloemblaadjes lang en smal, top van't vruchtbeginsel kaal. Vrucht rood tot donkerpurper, eetbaar. Uit Amerika. Soms verwilderd. Mei.
Kanadeesche Rotsmispel, A. canadensis |
|
| |
| |
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Arbutusappel, Aronia.
a. |
Heestertje, 1-2 M. hoog. Bladeren langwerpig, met fijn gezaagden rand, aan de onderzijde wollig behaard. Bloemstelen en kelk witviltig. Vrucht peervormig, dof rood, blijft tot in den winter aan de takken. Uit Noord-Amerika. Mei-Juni. Arbutusappel, A. arbutifolia |
|
b. |
Bloemstelen en kelk weinig of niet behaard. Vrucht kogelvormig, blinkend zwart, valt spoedig na rijping af. Uit Noord-Amerika. Mei-Juni.
Zwarte Arbutusappel, A. melanocarpa |
|
De vruchten worden gretig door vogels verslonden; daarom zijn deze heesters zeer aan te bevelen voor beplantingen met 't oog op vogelbescherming.
| |
Geslacht: Lijsterbes, Sorbus.
Alle Lijsterbessen kunnen vergiftig zijn.
| |
1
a. |
Bladeren samengesteld, oneven gevind; knoppen 's winters kaal en kleverig. |
2 |
b. |
Bladeren enkelvoudig, wel soms diep ingesneden. |
3 |
| |
2
a. |
Bloemblaadjes onderaan gewimperd. Vijf bijna geheel vrije stijlen, bladeren met roodachtige bladstelen, kelk witviltig. Vruchten 1,5-3 cM. lang, min of meer peervormig, geel of oranje, aan den zonnekant rood. Uit Zuid-Europa. Mei. Peer-lijsterbes, S. domestica |
|
b. |
Kroonblaadjes niet gewimperd, vruchten rood, ongeveer 6 mM. dik. Uit N.-Amerika. Mei-Juni.
Amerikaansche Lijsterbes, S. americana |
|
c. |
Zie volgende blz. |
|
| |
| |
c. |
Als b., maar gewimperde kelkblaadjes en de vrucht 8-10 mM. dik. Uit N.-Amerika. Juni.
Vlierlijsterbes, S. sambucifolia |
|
| |
3
a. |
Bladeren iets gelijkend op die van den Eschdoorn, met 3-5 paar zijnerven, aanvankelijk zacht behaard, later kaal. Vruchtjes oranje, later bruingrijs. Uit Zuid-Oost-Europa. Mei-Juni. Elsbes, S. torminalis |
|
b. |
Bladeren langwerpig, met 7-22 paar zijnerven, grijsof witviltig. Vrucht tot 15 mM. lang, rood, van binnen geel, eetbaar. Uit Zuid-Duitschland, soms verwilderd. Mei. Meelbes, S. Aria |
|
Bastaarden tusschen deze en verwante soorten en de gewone Lijsterbes hebben samengestelde bladeren, bestaande uit één of twee smalle bladparen en één groot, ingesneden eindblaadje. Zie fig.
| |
Geslacht: Japansche Kwee, Chaenomeles.
Zeer rijk vertakt heestertje met blinkende, vaak gedoornde takken. Bladeren langwerpig, fijn gezaagd, donkergroen, glimmend. Bloemen in groepjes van 2-6, scharlaken, rozerood of wit, met 40-50 meeldraden. Uit Japan. April en Mei, soms weer September.
Japansche Kwee, (Pirus, Cydonia) C. japonica
| |
Geslacht: Peer, Pirus.
a. |
Ongeopende helmknoppen bruin. Bladeren langwerpig, op wilgebladeren gelijkend, witachtig. Meestal als treurboom gekweekt. Uit Kaukasus en Krim. April-Mei. Wilgpeer, P. salicifolia |
|
b. |
Helmknoppen geel, bladeren in den knop opgerold. Bloemen wit, kelktanden tweemaal zoo lang als de kelkbeker. Uit Centraal-Azië. Mei. Kersappel, P. baccata |
|
c. |
Zie volgende blz. |
|
| |
| |
c. |
Bladeren in den knop gevouwen. Bloemen rood, later lichter. Kelktanden ongeveer even lang als de kelkbeker. Uit Japan. Prachtappel, P. pulcherrima |
|
Vuurdoorn, Pyracantha.
Heestertje, zelden hooger dan 1,5 M., met vele stijve, gedoornde takken. Bladeren 's winters blijvend, eivormig of langwerpig, glanzend. Bloemtrossen zeer rijkbloemig, bloemen wit of geel. Vrucht klein, kaal, vuurrood. Uit Zuid-Europa. Mei-Juni.
Vuurdoorn, P. Pyracantha
Meidoorn, Crataegus.
Geen enkele meidoornsoort is vergiftig, van vele worden de vruchten ingemaakt en gegeten.
| |
1
a. |
Bladeren van de bloeiende korte takjes alleen aan den rand of nabij den top gezaagd. |
2 |
b. |
Bladeren dieper ingesneden. |
3 |
| |
2
a. |
Bladstelen met dikke, zwarte kliertjes, kelktanden iets korter dan de kelkbeker, bladeren ietwat behaard. Meestal hoogstens 10 bloemen in elken tros, tien meeldraden. Uit Noord-Amerika. Mei.
Scharlakendoorn, C. coccinea |
|
b. |
Bladstelen met weinig of geen kliertjes. Kelktanden tweemaal zoo lang als de kelkbeker. Stijlen 1 of 2, zelden 3. Geheele plant onbehaard. Trossen rijkbloemig. Uit N.-Amerika. Mei-Juni.
Hanespoor-doorn, C. Crus galli |
|
c. |
Stijlen 2-5; de bladeren der lange takken zijdelings diep of ondiep ingesneden. Vrucht rood, zelden geel. Uit Siberië en China. Mei. Bloeddoorn, C. sanguïnea |
|
| |
| |
| |
3
a. |
Bladeren 3- tot 5-deelig, dun behaard. Kelktanden korter dan de kelkbeker. Bloemen wijd uiteenstaande. Stijlen 2-3. Uit Noord-Afrika en de Levant. Juni.
Azarooldoorn, C. Azarolus |
|
b. |
Bladeren zijdelings ingesneden, 5- tot 9-deelig, aan de onderzijde dicht behaard, kelktanden zoo lang als de kelkbeker. Bloemtros gedrongen. Stijlen 4-5. Uit de Levant. Mei. Oostersche Meidoorn, C. oriėntalis |
|
Dwergmispel, Cotoneaster.
a. |
Kelk aan de buitenzijde behaard, bladeren aan de onderzijde witviltig; bloeiwijze met 4-12 bloempjes, in elke bloem 3-5 stijlen. Vrucht rood. Uit de Alpen, Jura en Karpathen. Mei-Juni.
Viltige Dwergmispel, C. tomentosa |
|
|
b. |
Kelkbeker kaal, bladeren aan de onderzijde eerst wit, later grijsachtig. Bloeiwijze met 2-6 bloempjes, in elke bloem meestal slechts 2 stijlen. Vrucht rood. Midden-Europa, tot in Zuidelijk België. April-Juni.
Bloedroode Dwergmispel, C. integerrima |
|
|
|