| |
| |
| |
Pruimenfamilie.
Amygdalaceeën, Amygdalaceae.
Een familie van vruchtboomen en sierheesters, nauw verwant met de Rozenfamilie en daarmee ook soms wel vereenigd, maar er gemakkelijk van te onderscheiden, doordat er meestal maar één stamper is, die vrij in den komvormigen bloembodem staat. Zie fig. De vrucht is steeds een vleezige steenvrucht (alleen bij den Amandel is ze weinig sappig). Ook hier talrijke meeldraden, evenals de vijfbladige kroon schijnbaar op den kelk ingeplant. Nagenoeg alle soorten hebben mooie, in 't oog loopende insektenbloemen. Ook de steenvrucht is, in rijpen toestand, gewoonlijk niet groen gekleurd. Bij vele wilde soorten komen takdorens, als bescherming tegen dieren, voor; bij de gekweekte vormen ontbreken deze echter veelal.
Echt wild in ons land zijn eigenlijk alleen de Sleedoorn, de Vogelkers en, misschien, de Zoete Kers; de overige ‘inlandsche’ soorten komen wel eens verwilderd voor.
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
Bloemen alleenstaand of in groepjes van 1-3, zeer kort gesteeld of zonder eigen steeltjes. |
2 |
b. |
Bloemen in trossen of schermen, ook wel alleenstaand, maar altijd met steeltjes, langer dan de kelkbuis.
Blz. 715, Pruim |
|
| |
| |
| |
2
a. |
Bladeren bijna even breed als lang (ongeveer 6 cM.). Abrikoos. Zie blz. 715, Pruim |
|
|
b. |
Bladeren langwerpig. |
3 |
| |
3
a. |
Bloemen meest alleenstaand, bladstelen korter dan de halve breedte van 't blad, vrucht sappig, steen hiervan steenhard en oneffen. Blz. 719, Perzik |
|
|
b. |
Bloemen meest in tweetallen, bladstelen zoo lang als of langer dan de halve bladbreedte. Vrucht niet sappig, steen betrekkelijk dunwandig. Blz. 719, Amandel |
|
| |
Geslacht: Pruim, Prunus.
Bloemenklasse: AB (Abrikoos: B). Bezoekers: vooral bijen en vliegen.
| |
1
a. |
Bloemen alleenstaand, of weinige bijeen in schermen of in korte trossen. |
2 |
|
b. |
Bloemen in lange, enkelvoudige trossen. |
8 |
| |
2
a. |
Bladeren in den knop en ook nog bij 't ontluiken opgerold, zie fig. Vrucht als berijpt (pruimen) of behaard. |
3 |
|
b. |
Bladeren in den knop en bij 't ontluiken gevouwen, zie fig. Vrucht glad (kersen). |
6 |
| |
3
a. |
Bloemen duidelijk gesteeld; onderstandige vruchtbeginsels en vruchten kaal. |
4 |
|
b. |
Bloemen met zeer korte stelen; onderstandige vruchtbeginsels en vruchten fluweelachtig behaard. Uit Midden-Azië. Maart-April. Abrikoos, P. Armeniaca |
|
| |
| |
| |
4
a. |
Jonge takken fluweelachtig behaard. |
5. |
b. |
Takken steeds geheel onbehaard, eerst groen, later bruingrijs, met of zonder doornen. Bladeren klein, scherp gezaagd, het begin van de hoofdnerf aan den onderkant viltig behaard. Bloemen alleenstaand of bij tweetallen, vrucht rond, rood of geel. Afkomstig van het Balkan-schiereiland, aangeplant en verwilderd. Maart-April. Kerspruim, P. cerasifera |
|
In tuinen treft men zeer veel aan de variëteit Prunus Pissardiï, met roodbruine bladeren en roodachtige bloemen, zeer rijk bloeiend.
c. |
Jonge takken heel in 't begin een weinig behaard, spoedig kaal, roodachtig, glimmend. Bladeren vrij groot (tot 1 dM.), aan de onderzijde zacht behaard. Bloemen groenachtig wit. Vrucht blauwzwart, berijpt, soms oranje. Afkomstig uit Klein-Azië. April-Mei.
Pruim, P. domestica |
|
Hiertoe behooren de Kwets en allerlei vormen van Pruimen; zie ook onder 5b.
| |
5
a. |
Heester. Takken roodbruin, meestal sterk gedoornd. Bladeren langwerpig, meestal kaal. Bloemen vóór de bladeren verschijnend, meest alleenstaand op behaarde stelen. Vrucht donkerblauw, berijpt, zeer wrang; nadat het gevroren heeft, wordt zij beter eetbaar. Op zand- en kleigrond. April-Mei.
Sleedoorn, P. spinosa |
|
b. |
Boom of heester, niet sterk gedoornd. Bladeren in 't eerst aan de bovenzijde behaard. Bloemen 2-5 cM. in doorsnee, kroonblaadjes wit of groenachtig, bijna rond. Vrucht bijna rond, meest zwartblauw, zoet. Uit West-Azie, gekweekt en verwilderd. April-Mei. Zie ook volgende blz. Kroosjes, P. insititia |
|
| |
| |
Hiertoe behooren ook o.a.:
Mirabellen (P. syriaca), met groote bladeren en gele vruchten.
Reine Claude, (P. italica), met dunne en fijn behaarde takken en groene vruchten.
Heesterpruim (P. fruticans), een bastaard tusschen Slee en Kroosjes, de bloemen grooter dan bij de Slee, de takken minder gedoornd.
| |
6 (2)
a. |
Bloemen in korte trossen of schermen van 3-15 bloempjes, zeer geurig, ietwat gelijkend op Meidoornbloesem. Takken meestal overhangend, bruin, geurig. Vrucht klein, zwart, wrang. Langs den Rijn inheemsch in Duitschland, bij ons aangeplant. Mei.
Weichselboom, P. Mahaleb |
|
De takken, die geuren als Lieve-vrouwenbedstroo en als Reukgras, worden gebruikt voor pijproeren.
b. |
Bloemen in schermen met weinig bloemen. |
7 |
| |
7
a. |
Scherm aan den voet met één of meer groene blaadjes. Bladeren vrij stevig, de bladstelen met 1 of 2 kliertjes, of er zijn 1-3 kliertjes aan den bladvoet. Bloemen wit, soms rozerood. Vrucht van den wilden vorm afgeplat-rond, zuur. Uit Azië, aangeplant en verwilderd. April-Mei. Zure Kers, P. Cerasus |
|
Hiertoe behooren o.a:
de Morel (var. austera): takken slank, bloemstelen meer dan 4 maal zoo lang als de kelkbeker (de komvormige bloembodem); de steen laat niet gemakkelijk uit het vruchtvleesch los; vrucht zeer zuur;
de Meikers (var. caproniana): takken stijf; bloemstelen 2-3 maal zoo lang als de kelkbeker, de steen laat gemakkelijk los; vrucht zacht zuur.
| |
| |
b. |
Scherm zonder groene blaadjes. Bladeren dun, rimpelig, de bladsteel met 1-2 kliertjes. Vrucht bij de wilde plant roodachtig zwart, zoet. Gekweekt en verwilderd. April-Mei. Zoete Kers, P. avium |
|
Hiertoe behooren: Krieken, Spaansche Kersen, enz.
De mooie kers-soort met gevulde bloemen, in parken en tuinen gekweekt, is meestal de Oost-Aziatische soort: P. Pseudocerasus, met bladeren, aan de onderzijde behaard en behaarde bloemstelen. In plaats van een stamper heeft deze vaak een gewoon groen, toegevouwen blaadje.
Het kersenhout wordt door meubelmakers verwerkt.
| |
8 (1)
a. |
Heester met groote, leerachtige bladeren, die 's winters blijven, en rechtopstaande trossen van witte bloemen zonder bladeren aan den trossteel. |
9 |
b. |
Er komen aan den bloemtros gewone, groene bladeren voor. |
10 |
| |
9
a. |
Bladeren met fijne, gelijke tandjes, bladstelen bijna 2 cM. lang; bloeiwijze langer dan de bladeren. Uit Spanje, Portugal en de Canarische eilanden. Juni.
Portugeesche Laurierkers, P. lusitanica |
|
b. |
Bladeren gaafrandig of wijd getand, bladstelen 1.5 cM. lang, trossen niet langer dan de bladeren. Balkan en Kaukasus. Mei. Laurierkers, P. Laurocerasus. |
|
De bladeren leveren een bekend geneesmiddel.
| |
10
a. |
Kelk aan de binnenzijde behaard, kroonblaadjes getand, steen met groeven en putjes, bloemtrossen meestal hangend. Bladeren dun, dubbel gezaagd. Bosschen en hagen. April-Mei. Vogelkers P. Padus |
|
Hiertoe behoort ook de Rotskers ( P. petraea) met meestal rechtopstaande trossen en kleinere, grof gezaagde bladeren;
| |
| |
de bladsteel van Vogelkers draagt 2 honingklieren, die door mieren, bezocht worden.
b. |
Steen glad, kelk aan de binnenzijde kaal. |
11 |
| |
11
a. |
Kelk blijvend. Bladeren met lange spits en aan de onderzijde met duidelijk uitstekende nervenvertakkingen; veel aangekweekt, ook verwilderd. Uit N.-Amerika. Mei-Juni. Amerikaansche Vogelkers, P. serotina |
|
|
b. |
Kelk afvallend. Bladeren ellips- of eivormig; de zijnerf-vertakkingen niet zoo duidelijk uitstekend, trossen schuin of rechtop. Uit Noord-Amerika. Mei-Juni.
Virginische kers, P. virginiana |
| |
Geslacht: Perzik, Persica.
Bloemenklasse: B. Bezoekers: meest bijen.
Boom (meest leiboom) met kale, gladde, soms kantige takken. Bloemen alleenstaand of in tweetallen, de knopschubben blijven lang om den kelk. Kroonbladeren rozerood, vrucht groot, sappig, met grooten, diep gegroefden steen. Uit China afkomstig, vooral door de Romeinen verspreid (malum persicum = Perzische appel). Maart-Mei.
Perzik, P. vulgaris
| |
Geslacht: Amandel, Amygdalus.
Bloemenklasse: AB. Bezoekers: bijen en vliegen.
a. |
Kelkbuis (eigenlijk de bloembodem) lang, buisvormig. Jonge takken zilvergrijs, met vele duidelijke ademhalingsopeningen. Kroonbladeren langwerpig wigvormig, rozerood. Uit Midden-Europa. Maart-April.
Dwergamandel, A. nana |
|
| |
| |
b. |
Kelkbuis kort. Jonge takken meest groen. Bladeren spits, langwerpig; bladsteel zoo lang als of langer dan de halve breedte van 't blad, bloemen rozerood, vrucht niet sappig, bij rijpheid openbarstend, steen bij de Zuid-Europeesche vormen dunschalig, glad, met gaatjes, maar bij de hier te lande als sierplanten gekweekte exemplaren meestal zeer hard. Maart-April. Fig. ook blz. 715. Amandel, A. communis |
|
De bladeren dragen honingklieren, die door mieren en wespen bezocht worden.
c. |
Kelkbuis kort. Bladeren soms bijna drielobbig. Bloemen alleenstaand of 2 aan 2 op korte steeltjes, groot, rozerood, meestal gevuld. Uit China, zeer veel gekweekt. April. Amandelboompje, A. triloba |
|
|
|