Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1852
(1852)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
Levensberigt van Gerlach Cornelis Johannes van Massow.aant.Op de jaarlijksche Algemeene Vergadering vraagt het Bestuur der Maatschappij telkens voor één jaar verlof om in hare maandelijksche bijeenkomsten leden te mogen kiezen uit inwoners der stad. Het Bestuur heeft van dit voorregt dikwijls gebruik, maar nooit misbruik gemaakt. De benoeming van den Heer Mr. Gerlach Cornelis Johannes van Massow is er onder vele andere een aangenaam bewijs van. De ijverige en bedrijvige Secretaris der Maatschappij herinnert mij dat van Massow op mijn voorstel tot lid werd benoemd, en geeft mij beleefdelijk te kennen dat het nu mijne taak is een enkel woord te zeggen ter nagedachtenis van ons geëerd medelid, die in het voorjaar van 1845 verkozen ons den 26sten Maart l.l. zóó onverwacht door den dood ontviel. Gaarne kwijt ik mij van dezen pligt; want schoon ik den Heer van Massow in de laatste jaren zelden ontmoette, had ik nog den indruk behouden van zijn gesprek bij het terugkeeren uit eene buitengewone Vergadering der Maatschappij in Mei van het vorige jaar, toen hij mij overtuigde, hulde te willen bewijzen aan verdiensten zonder aanzien des persoons. Waar ik op doel, heeft nu geene opheldering meer noodig. Er zijn andere redenen genoeg waarom het mij eene aangename bezigheid is den Heer van Massow te herdenken, wien ieder die hem kende, gaarne eene plaats toewees onder die karakters, die steeds allen goed, en niemand kwaad willen. | |
[pagina 89]
| |
Van Massow was aan de Universiteit te Leiden een der geliefde leerlingen van Smallenburg, en een der gemeenzame vrienden van Willem van Hogendorp en van Verwey Méjan, namen mij dierbaar. In 1816 schreef de Faculteit der Regten volgens het Koninklijk Besluit van het vorige jaar (1815, 2 Aug.) hare eerste prijsvraag uit; zij betrof het Romeinsche regt, dat toen nog op den voorgrond stond, en kenmerkte den geest der leerwijze, die toen nog heerschende was. Men vroeg eene uitlegging van de actio Publiciana in rem in dier voege, dat fragment voor fragment van den tekst der Pandecten moest behandeld worden op den trant van Cujacius (more Cujaciano). Van Massow was in 1813 ingeschreven en dus langen tijd genoeg student om, zonder den geregelden gang zijner studiën te benadeelen, naar den uitgeloofden eereprijs te dingen; ook had het deelnemen aan den oorlog van 1815 bij het Studenten jagerkorps, waartoe van Massow behoorde, het gevoel van eer en pligt opgewonden. Hij waagde alzoo den kans, en eene gelukkige uitkomst bekroonde zijne loffelijke poging. Bij de Faculteit was in den beginne de regel niet vastgesteld hare uitspraken met redenen te bekleeden, en er rekenschap van te geven gelijk onze regterlijke magt moet doen van hare vonnissen volgens den zonderlingen eisch der Grondwet. Zij begreep misschien te regt, dat hare gunstige uitspraken als judicia moesten beschouwd worden. De bekroonde verhandelingen werden op Lands kosten gedrukt en uitgegeven, en den geleerden lezer stond het oordeel vrij, of de Faculteit wèl gedaan had. In later tijd heeft zich wel eens het zonderlinge verschijnsel vertoond, dat de Faculteit eene met breede redenen bekleede uitspraak deed over eene verhandeling, die zij bekroonde, maar nooit in het licht zag, omdat de schrijvers de onkosten van druk en uitgave niet wilden bestrijden, en kleingeestige zuinigheid het uitgeven op Landskosten had verboden. | |
[pagina 90]
| |
Dat lust en ijver en eerbied voor grondige regtstudiën van Massow hadden bewogen, om naar den prijs te dingen, toonde hij ook na de blijde uitkomst; want, in plaats van te rusten op zijne lauweren, gelijk men pleegt te zeggen, teeg hij spoedig weder aan het werk, en schreef eene zeer goede Dissertatie de concursu creditorum ex doctrina juris Romani. Hij verdedigde die (10 Oct. 1818) in 't openbaar omdat hij er zich toe in staat gevoelde. Tegenwoordig heeft zulke openbare verdediging meermalen plaats, om bij wijze van straf het doel der wet te ontduiken en den voorgeschreven tijd van den geregelden gang der studiën te bekorten. Het is in de daad opmerkelijk dat, hoe uitgebreider de vakken van onderwijs zijn geworden, hoe korter het tijdsbestek, waarin men aan alle die verpligtingen tracht te voldoen door het opeenstapelen van collegiën, die het Kon. Besluit eischte zonder te letten op behoorlijke orde en verdeeling van tijd. Na zijne bevordering tot Doctor in de beide regten ging van Massow eene buitenlandsche reis doen. Heeft deze gewoonte van jonge lieden in gunstige omstandigheden geplaatst, hare goede, zij heeft ook hare zeer nadeelige zijde. Reeds Cicero waarschuwde er voor, en bezigde in zijne taal onze spreekwijze: uit het oog, uit het hart en gedachten. Keert men in zijn vaderland terug, men vindt anderen reeds plaatsen bekleeden, van welke men zonder aanmatiging ook voor zich zelven eene had mogen wenschen; en welligt met veel billijker aanspraak. Er zijn er ook die vreemde taal en zeden zoo slaafs leeren navolgen, dat zij bij hun terugkeeren zich vreemdeling gevoelen in hun vaderland, en hun geld en goed, waardoor zij nuttige burgers konden zijn, naar elders overbrengen, om er een lui en ledig leven te leiden. Van Massow had voor zijne beschaving en omgang met menschen geene buitenlandsche reizen noodig. Hij verkeerde wel te Aken, waar toen het Congres der Europesche Vorsten vereenigd was, in uitgelezen kringen, maar de Diplomatische | |
[pagina 91]
| |
loopbaan had voor hem niets behagelijks. Op raad van zijn vaderlijken vriend en oom aan 's moeders zijde, Daniel François van Alphen, toen lid der Staten-Generaal, liet hij zich in 1821 inschrijven op den rol der Advocaten bij het Hoog Geregtshof. Te regt oordeelde de schrandere van Alphen dat er voor jongelieden, die aan de Hoogescholen opgevoed zich voor ambten en waardigheden willen voorbereiden, geen beter oefenschool is dan de pleitzaal, en voorzeker zou zijn geliefde neef, wien hij op den plegtigen dag zijner promotie met zoo hartelijke gelukwenschen in dichtmaat had begroet, zich wel bevonden hebben bij dien heilzamen raad, had hem niet, misschien zijns ondanks, de toen veldwinnende mode verleid om twee moeijelijk te vereenigen zaken te verbinden, en niet vlijtiger 's morgens op het Hof, dan 's avonds ten hove te gaan, en in de groote wereld te leven. Ik herinner mij nog de klagten van den voortreffelijken Advocaat van der Spijk, die hem zeer genegen was, en mij nagenoeg het evengemelde antwoordde, zich ontschuldigende dat hij dergelijke jonge Advocaten, hoe veel zij ook schenen te belooven, niet zoo veel werk kon geven, als zij wel verlangden. Van Massow bleef niet lang in den Haag, en gaf weder toe aan zijne neiging voor het bezoeken van landen buiten zijn vaderland. Meermalen bezocht hij Frankrijk, Zwitserland, Engeland en Duitschland, en hield zich vooral te Berlijn op, waar hij oude familiebetrekkingen hernieuwde met de Heeren von Massow, die er in groot aanzien waren.aant. Het veelvuldig reizen had hem zeer gemeenzaam gemaakt met de buitenlandsche litteratuur, inzonderheid met de Engelsche, waarin hij groot behagen schepte. Toen de begaafde Engelsche taalmeester Nayler van tijd tot tijd te Leiden oefeningen kwam houden in het kunstmatig lezen, en dan onder zijne toehoorders uitzocht, die beroemde plaatsen van Milton of Shakespeare of Byron wilden opzeggen, vond hij altijd van Massow dienstvaardig om, zonder schijn van aanmatiging, het goede oogmerk des onderwijzers te helpen bevorderen. Dergelijke | |
[pagina 92]
| |
oefeningen hebben grooter nut dan men oppervlakkig denkt. Wierd in ons onderwijs meer gelet op zuiverheid en bevalligheid van uitspraak, die het harde tracht te temperen en het schoone te doen uitkomen, zij wekte misschien meer algemeene deelneming, en wierd meer naar hare waarde geschat. Toen van Massow in Januarij 1841 benoemd was tot lid van het collegie van Hoog-Heemraden van Rijnland, begon hij de nuttigheid in te zien van het naauwgezetter beoefenen der moedertaal, en het lezen harer schrijvers. Het vervaardigen van rapporten en adviezen verdrong nu de plaats van liefhebberij-studiën, en deed ook vaarwel zeggen aan die uitspanningen, die hij als welopgevoed jongeling met geestdrift had bemind: dans en toonkunst. Dat hij zich in het collegie van Heemraden verdienstelijk maakte, en in hooge mate het vertrouwen bezat van zijne medeleden, kan de reeks van gewigtige commissiën getuigen, die hem werden opgedragen.aant. Het was alzoo niet vreemd, dat de kiezers der stad Leiden hem tot Lid van den Raad benoemden. In 1845 kozen nog, volgens de stedelijke reglementen, die genen, welke den persoon hunner keuze van nabij kenden, en geen gezag van drijvers behoefden te volgen. Hadden de gebeurtenissen van 1848, waar Massow een verklaarden afkeer van had, hem niet overtuigd dat hij eerlang uit den Raad zou gezet worden, hij had misschien de stad zijner inwoning niet verlaten, en ware er een verdienstelijk burger gebleven, die met daad en raad hare belangen kon behartigen.
Julij 1852. C.J. van Assen. | |
Aanteekening.Bladz. 88. G.C.J. Van Massow (oudste zoon van Godefridus van Massow - Resident van Rembang op het eiland Java in Nederlandsch Indiën - en van Maria Catharina Frederika Vignon) was geboren op Rembang 6 Oct. 1794. | |
[pagina 93]
| |
Bladz. 91, Oude familiebetrekkingen. Hij was Leen-agnaat van het geslacht der Heeren von Massow uit de tijden der Vorsten, blijkens acte van inschrijving in het opperleeneigendom zijner leen- en successie-regten op de Achter-Pommersche geslachtsleenen of stamgoederen, door de Leencanselarij van Pommeren, te Stettin den 3 Nov. 1831 afgegeven.
Bladz. 92. De reeks van gewigtige Commissiën. Onder vele andere, ter zake der pretensiën tusschen Woerden en Rijnland; der competentie van burgemeesters ten platten lande in hunne hoedanigheid van Schouten van het Ambacht en de Polders; over de helmplant op de duinen; over het maken van een nieuw ontwerp van Reglement in Rijnland enz. Nog leverde hij eene memorie in ter zake van het ambachtsbestunr van Zegwaard en eenige Ingelanden enz.
Vriendelijke mededeelingen van Mr. F. VAN MASSOW, des overledenen eenigen overgebleven broeder. |
|