in Europa. Bovendien is de kans op ziekte en ongelukken natuurlijk veel groter dan thuis, dat snap je!’
Maar Peter liet zich door dit alles niet van de wijs brengen.
‘Ik blijf erbij, dat mijn oom leeft en dat ik dus door het lot bestemd ben, hem hier op te zoeken... en te vinden ook.’
‘Begin je weer?’
‘Als de voorzienigheid dit niet gewild had en mij hiervoor niet had bestemd, was ik waarschijnlijk niet naar zee gegaan. Maar mijn “Kismet” wilde het nou één keer, dat ik zeeman werd; dat ik in handen viel van dien dronken kapitein, om er daardoor tussenuit te knijpen, juist toen u in Soeakin was, opdat u me in dienst kon nemen en naar Arabië brengen. Is dat geen Kismet, Jonker?’
‘Zeker, zeker, allemaal Kismet, maar door jezelf bij elkaar geflanst’, antwoordde van Rhijn lachend. ‘Op deze manier kun je alles als voorbeschikking uitleggen, wat feitelijk niets anders is dan zuiver toeval.’
‘Toeval, Jonker?’ - kwam Peter hiertegen op - ‘noemt u het toeval, dat u juist in Soeakin uw inkopen moest doen bij dien Italiaansen koopman, bij wien ik me verborgen had en u van uw ouden vriend, dien Turksen officier, die van uw verblijf in Egypte gehoord had, in Kassala een telegrafische uitnodiging kreeg, hem in zijn garnizoen El Haura, dat hier vóór ons ligt, te komen bezoeken? Noemt u dit allemaal louter toeval? Nou, Jonker, bij mij heet dat toeval: Kismet!’
‘Toeval, Peter, niets anders dan toeval! Hoe gemakkelijk had ik dat telegram in Kassala mis kunnen lopen. Dan zouden we helemaal niet in Arabië terecht gekomen zijn!’
‘Maar het heeft u juist niet gemist, Jonker, en hier vóór u ligt de Arabische oever, waar men u verwacht.’
Men was inderdaad intussen de landingsplaats genaderd en op de kleine, lage kade kon men de personen reeds onderscheiden.
‘Daar zie ik mijn vriend al’, riep van Rhijn, terwijl hij zijn kijker liet zakken en verheugd naar de wal wuifde.
Peter keek nieuwsgierig in de aangewezen richting.
‘Die meneer daar met die witte mantel, die is het!’
‘Maar dat is 'n Arabier’, antwoordde Peter verwonderd; ‘ik meende, dat uw vriend Turks officier was.’
‘Dat is-ie ook, maar Kapitein Omar Ibn al Chattab is niettemin een volbloed Arabier. Hij kwam als jongen naar Constantinopel, trad daar in Turkse dienst. Vóór die tijd echer had ie twee jaar aan onze Leidse Hogeschool gestudeerd, waar ik hem dan ook leerde kennen en dikke vrienden met hem werd.’