| |
| |
| |
Hugo Brandt Corstius
door Ton Brouwers
1. Biografie
Hugo Brandt Corstius werd op 29 augustus 1935 geboren in Eindhoven. Hij groeide op in Utrecht, waar hij het gymnasium aan de Homeruslaan bezocht. Na het afronden van die opleiding verhuisde hij in 1953 naar Amsterdam. Hij studeerde er wiskunde, filosofie en algemene taalwetenschap en behaalde in 1960 zijn doctoraal. Tijdens zijn studie was hij vanaf mei 1957 twee jaar redacteur van het studentenblad Propria Cures.
In het voetspoor van zijn vader, de neerlandicus J.C. Brandt Corstius, die van 1960 tot 1980 hoogleraar Literatuurwetenschap in Utrecht was, wijdde de schrijver zich vervolgens aan een academische carrière, en wel in de taalwetenschap. Van 1962 tot 1970 was hij als taalkundige werkzaam bij het Mathematisch Centrum, gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn promotie in 1970 is hij tot 1996 verbonden geweest aan de vakgroep Neerlandistiek van diezelfde universiteit. Aan de Erasmusuniversiteit van Rotterdam vervulde hij de functie van buitengewoon hoogleraar Automatische Informatieverwerking. Diverse keren verbleef hij in het kader van onderzoek of onderwijs aan buitenlandse universiteiten. Zo was hij begin jaren zestig een jaar verbonden aan de Universiteit van Californië te Berkeley en verbleef hij in 1982/1983 als gastdocent voor ‘Dutch culture’ aan de Universiteit van Minnesota in Minneapolis. Sinds eind jaren negentig is hij werkzaam als hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde aan de Sorbonne in Parijs. Bovendien heeft hij in 1999 als gasthoogleraar aan de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg colleges verzorgd en was hij in het voorjaar van 2003 gedurende twee maanden gastschrijver aan
| |
| |
de TU Delft. Van 1999 tot 2001 was hij lid van de Raad voor Cultuur.
Naast zijn academische werk heeft Brandt Corstius sinds het begin van de jaren zestig met grote regelmaat columns, besprekingen en artikelen gepubliceerd. Hij maakt daarbij gebruik van diverse pseudoniemen, waarvan Battus, Stoker en Piet Grijs de bekendste zijn. De Stokercolumn stond tussen 1979 en 1986 in de Volkskrant (in de laatste jaren dagelijks linksonder op de voorpagina), de Piet Grijscolumn is sinds 1967 wekelijks terug te vinden in Vrij Nederland, en in de Volkskrant en NRC Handelsblad verschenen regelmatig stukken onder de naam Battus en boekbesprekingen onder eigen naam. Het debuut van Brandt Corstius kwam uit in 1966 onder de pennaam Raoul Chapkis, De reizen van pater Key. Vrijwel alle boeken van de auteur bestaan overigens uit een (selectieve) bundeling van eerder in de pers gepubliceerd materiaal. Andere door hem gebruikte pennamen zijn onder meer Jan Eter, Drs G. van Buren, Bakkus, Victor Baarn, Maaike Helder, Talisman, J. Trapjes, Dolf Cohen en Peter Malenkov. Werk van Brandt Corstius is ook verschenen in de literaire tijdschriften Hollands Maandblad en Tirade. De auteur heeft daarnaast in de jaren zestig meegewerkt aan tv-programma's, zoals ‘Zo is het toevallig ook nog eens een keer’ en ‘Hadimassa’ van de VARA, en later was hij ook jarenlang forumlid van het VPRO-radioprogramma ‘Welingelichte kringen’.
Verschillende columns van Brandt Corstius waren geruchtmakend. Een paar keer heeft dit geleid tot aanzetten tot rechtsvervolging, zoals bijvoorbeeld naar aanleiding van een Piet Grijscolumn over premier Biesheuvel (1971) en een Jan Etercolumn over Beatrix en Claus (1978). In sommige gevallen heeft zijn kritiek veel invloed gehad; de bekendste zaak betreft de benoeming van de criminoloog Buikhuisen tot hoogleraar in Leiden in 1978. Andersom zorgde de weigering van de Nederlandse regering om de auteur voor zijn beschouwend proza in 1985 de P.C. Hooftprijs toe te kennen voor veel beroering. Drie jaar later ontving hij die prijs alsnog. Het werk van Brandt Corstius is bovendien met diverse andere prijzen bekroond: de Anne Frankprijs 1967 voor Ik sta op mijn hoofd, de Cestodaprijs 1978 (een persoonlijke prijs van journalist Nico Scheepmaker) voor
| |
| |
de ‘origineelste en veelzijdigste’ columnist van Nederland, de Multatuliprijs 1982 voor Opperlandse taal- en letterkunde en de vervroegd toegekende Busken Huetprijs in 1985 voor Rekenen op taal. De in 1978 aan Brandt Corstius voor zijn hele oeuvre toegekende Burgemeester van Grunsvenprijs van de gemeente Heerlen is nooit uitgereikt, omdat de auteur juist op dat moment te maken had met de dreiging van een proces.
Hugo Brandt Corstius is getrouwd en heeft drie kinderen. Zijn eerste vrouw overleed in 1981. De auteur woont sinds eind jaren negentig in Parijs, maar verblijft ook regelmatig in Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Het werk van Hugo Brandt Corstius heeft een journalistieke, taalkundige en literaire dimensie. Enerzijds richt hij zich op het geven van commentaar op politiek, actualiteit, cultuur en wetenschap, waarbij het ter discussie stellen van gezag, vooroordelen en onzorgvuldig redeneren centraal staat. De toon van dit proza is nooit neutraal, zelden mild en meestal polemisch of zelfs venijnig. Anderzijds cultiveert de auteur op eigenzinnige wijze de wereld van de taal, niet zozeer in haar communicatieve dimensie, als voertuig van meningen en denkbeelden, maar als een afzonderlijke, in zichzelf besloten universum van tekens, patronen en eigenaardigheden. Deze belangstelling heeft met Opperlands (of Opperlans) een eigen naam gekregen en de inzet is altijd een humoristische. Een derde dimensie is hiermee nauw verbonden en heeft betrekking op het spel met literaire genres, conventies en tradities, deels op basis van het uitbuiten van de mogelijkheden van pseudoniemen en de door de media geboden ruimte. Hoewel de auteur zich voortdurend engageert met het belang van helder denken, goede literatuur en maatschappelijke gerechtigheid, is zijn werk doortrokken van twijfel en scepsis. Het op de spits drijven van de taal als een ludiek systeem onderstreept die houding. Uit zijn boeken spreekt dan ook een uiterst relativistische opvatting over onze mogelijkheden: de mens is uiteindelijk niet meer dan iemand die ‘in historisch kostuum een rolletje speelt in een historische optocht’.
| |
Traditie
Brandt Corstius schrijft verhalen, artikelen, gelegenheidswerk en boekrecensies, maar de vorm waarin veel van dit werk samenkomt is de column, een stukje proza dat regelmatig in krant of weekblad verschijnt en waarin de schrijver zich in alle vrijheid kan uitdrukken. Als gevolg van de krachtige groei van de Nederlandse dag- en weekbladpers in de jaren zestig en zeventig, ontstond veel ruimte voor genres op het snijvlak van journalistiek en literatuur, zoals het essay, het reisverhaal en de column. Vooral dit laatste genre ontwikkelde zich in die periode tot een belangrijke uitingsvorm voor Nederlandse intellectuelen, en in de loop der jaren is de praktijk van Brandt Corstius toonaangevend geworden. Weinig columnisten schrijven zo
| |
| |
lang als Brandt Corstius dezelfde column, hebben in meerdere kranten en weekbladen columns gepubliceerd, hebben zo'n grote diversiteit aan reeksen columns geschreven, of een groter aantal columns aan de openbaarheid toevertrouwd. De columns van Brandt Corstius onderscheiden zich door hun retorische en stilistische veelzijdigheid, terwijl meer specifieke literaire kunstgrepen evenmin worden geschuwd.
| |
Techniek
Het gegoochel met pseudoniemen is misschien het opvallendste kenmerk van de columnpraktijk van Brandt Corstius. Als personages in een roman speelt hij zijn pseudoniemen tegen elkaar uit. Zij dienen om afsplitsingen van zichzelf in te verstoppen, verschillende stijlen uit te proberen of een verzonnen denkwereld gestalte te geven. Zijn vroegste belangrijke pseudoniem, Raoul Chapkis, kwam tijdens de eerste helft van de jaren zestig in literaire tijdschriften tot leven (met name in Propria Cures en Hollands Maandblad). In de loop der tijd doken vervolgens ook andere pennamen in dag- en weekbladpers op, met als belangrijkste Piet Grijs, Battus, Victor Baarn, Jan Eter, Stoker, Drs. G. van Buren, Dolf Cohen, Peter Malenkov en Maaike Helder. Behalve de genoemde pseudoniemen komen variaties voor, zoals Hugo Battus, Bakkus of G. Prijs, terwijl de auteur incidenteel ook andere namen heeft gebruikt, zoals J. Trapjes en J. den Uyl, en bovendien onder eigen naam publiceert. De pseudoniemen vormen samen geen sluitend of coherent systeem, maar maken deel uit van een los verband, waarbij de meeste als alter ego van de schepper fungeren. Sommige namen gaan decennia mee, zoals Piet Grijs, terwijl andere alleen voor een specifieke reeks columns zijn gebruikt, zoals Peter Malenkov. Naast inhoudelijke verschillen bestaan er onderlinge stijlverschillen. In vergelijking met Grijs is Stoker bijvoorbeeld iets grover in zijn taalgebruik. Battus draagt sinds midden jaren zeventig de aandacht van zijn schepper voor het Opperlands, maar Grijs en Chapkis laten zich evenmin onbetuigd op dit gebied. Grijs en Battus hebben ieder een klein dozijn boeken op hun naam staan, maar van andere pseudoniemen is slechts één afzonderlijke titel verschenen. Van Jan Eter en Drs. G. van Buren zijn een paar stukken in een bundel van Piet Grijs terechtgekomen, maar verder bestaan zij alléén in hun in de pers gepubliceerde werk.
| |
| |
De auteur gebruikt het pseudoniem als een instrument om de ruimte in dag- en weekbladpers op een creatieve manier uit te buiten en daarbij vervult die oorspronkelijke context soms een essentiële rol. Zijn maskerade wijst op het verlangen naar spel met de lezer, al is achteraf niet altijd meer vast te stellen hoe dat spel zich heeft ontvouwd of in welke mate de auteur zelf heeft bijgedragen aan zijn ontmaskering. Het verrassende of mystificerende effect van een nieuwe naam is doorgaans slechts beperkte tijd werkzaam. Een andere factor is het spel binnen het systeem van pseudoniemen. In de columns van Grijs komen regelmatig verwijzingen naar een van de anderen voor. Als hij het nieuwe boek van Dolf Cohen aanbeveelt of een briefje van zijn ‘goede vriend Battus uit Den Dolder’ ontvangt, is het effect van deze verwijzingen grotendeels afhankelijk van het oorspronkelijke moment van publicatie, alsmede van de bekendheid van de lezer met de pseudoniemen van de auteur. Een ander treffend voorbeeld is het volgende. In 1983 verscheen er in één week een kort verhaal van Raoul Chapkis, Piet Grijs en Hugo Battus in respectievelijk De Groene Amsterdammer, Vrij Nederland en NRC Handelsblad. Het bleek om steeds hetzelfde verhaal te gaan, maar dan belicht vanuit een ander personage. De ideale lezer had een abonnement op de genoemde publicaties, las de stukken onmiddellijk en zag dan eerst het verhaaltje van Chapkis, een dag later dat van Grijs en in het weekend het stuk van Battus. Voor de oningewijde lezer volgde de onthulling in laatstgenoemde publicatie van 24 september, waarin de stukken naast elkaar stonden afgedrukt. Dit spel met pseudoniem en verhaalperspectief illustreert hoezeer de auteur op een literaire manier de grenzen en mogelijkheden van zijn columnpraktijk binnen de media verkent.
| |
Thematiek
Dat literaire karakter komt echter ook los van de oorspronkelijke publicatiecontext tot zijn recht. Al schrijft Brandt Corstius geen verhalen of romans waarin men gedetailleerde beschrijvingen, psychologisch uitgewerkte personages of zorgvuldig opgebouwde dramatische verwikkelingen zal aantreffen, menig project van zijn hand - ook al verschijnt het eerst in afleveringen in dag-, week- of maandblad - is gewijd aan conventies rond genre, verhaaltechniek en fictionaliteit, en de ondermijning ervan.
| |
| |
Een goed voorbeeld hiervan is zijn debuut, De reizen van pater Key (1966), verschenen onder de naam Raoul Chapkis. Het is een fantastisch avonturenverhaal waarin voor de jaren zestig typerende kwesties, zoals het proces van ontkerkelijking, op een luchtige manier van kritisch commentaar worden voorzien. Pater Key is de zoon van een Brabantse boer die na het seminarie als missiepater naar Tristan da Cunha vertrekt. Hij lijdt onderweg echter voortdurend schipbreuk, waardoor hij op de vreemdste plekken belandt, zoals in het land van de driekante wezens die het getal twee niet kennen of bij de Worstelbormers die zwarte tandpasta gebruiken. Steeds komt de pater in aanraking met hem onbekende objecten, zoals geboortepillen die onmiddellijk tot een geboorte leiden en contactlenzen die als een miniatuur televisieschermpje zestien uur per dag uitzenden. Zijn reis voert hem door een wondere wereld, waar niets is wat het lijkt, en daarbij zijn omkering, het tarten van de normale logica der dingen en het spelen met namen en woorden belangrijke strategieën. Zijn verhaal wordt bovendien op zelfbewuste wijze gepresenteerd. Zo meldt de verteller op zeker moment: ‘Drie dagen drijft Key tussen de torenspitsen, wachtend op het vierde hoofdstuk.’ Uiteindelijk levert de reis pater Key een belangrijk nieuw inzicht op: hij ontdekt dat God slechts een tussenwerpsel is, niet meer dan een taalkundig verschijnsel. De in deze vertelling vervatte wijsheden - alles is taal, alles is constructie, humor is het enige - blijken richtinggevend voor het verdere schrijverschap van Brandt Corstius.
Zo is zijn werk eerder gericht op ontregeling dan op ontroering, streeft hij naar het doorbreken van illusies in plaats van naar het scheppen ervan. Een schoolvoorbeeld hiervan is Liegen, loog, gelogen (1987) van Dolf Cohen. In dit ikverhaal is opnieuw sprake van een wonderlijk avontuur. De hoogbejaarde Cohen reist naar Marokko voor zijn biografie over Admiraal de Ruyter en maakt er per jeep een tocht naar het binnenland. Daar valt hij met zijn reisgenoten - allemaal ‘bekende’ Nederlanders - in handen van een bende die losgeld wil zien. Uiteindelijk komen zij weer op vrije voeten en vliegt Cohen via Helsinki terug naar huis. Zijn relaas is een van de meest zichzelf ondermijnende verhalen binnen de Nederlandse literatuur. De voortgang van
| |
| |
de handeling wordt voortdurend onderbroken door taalgrapjes, stijlbreuken, insider's jokes, zelfbewuste commentaren van de verteller, taalspelletjes, misplaatste terzijdes, onverwachte wendingen, banale of absurde passages en korte uiteenzettingen over irrelevante zaken. Het gaat er uiteindelijk om de grenzen tussen fictie en werkelijkheid zodanig te manipuleren, dat deze categorieën niet meer van elkaar te onderscheiden zijn, dat de waarheid oplost in de leugen en andersom.
| |
Thematiek / Techniek
In sommige gevallen grijpt de auteur een reeks columns over een actuele kwestie tegelijk aan als stijloefening. Net als het verhaal van Chapkis thematiseert De man die niet meer in de rij wou staan (1992) van Peter Malenkov het fenomeen van de vreemde werkelijkheid om de absurde elementen in de eigen cultuur te laten uitkomen. Dit ikverhaal is opgebouwd uit wekelijkse stukjes in de krant, waarin de jonge illegale Rus verslag doet van zijn nieuwe leven in Nederland, het koninkrijk van Beatrix de Groote. In bondige, eenvoudige zinnen wordt verteld hoe hij op allerlei manieren geld probeert te verdienen. In de drukke winkels van de Beethovenstraat trekt hij bijvoorbeeld nummertjes om die vervolgens voor een gulden per stuk te verkopen of hij draagt voor een fooi de volle boodschappentassen van rijke dames. ‘Ik ben Rus in Amsterdam. Ik moet scharrelen, omdat ik illegaal ben’, zo verklaart hij zijn activiteiten. Als buitenstaander vallen hem ongewone taferelen op. Hij verkneukelt zich over wat er bij tramhaltes gebeurt: ‘Eerst beletten wij instappers de uitstappers het uitstappen en toen beletten wij elkaar het instappen. Zo kom ik nog eens met Nederlanders in aanraking.’ Na zeven maanden krijgt hij van drie uitgevers het aanbod om een boek van zijn stukjes te maken. Hij verkoopt zijn verhaal aan alledrie, incasseert de voorschotten en neemt de trein terug naar Moskou.
Een vergelijkbaar experiment, gericht op het in beeld brengen van een aparte taal en denktrant, is Onbewolkt (1993) van Maaike Helder. Deze reeks stukjes is niet zozeer chronologisch of dramatisch opgebouwd, maar door de aard van de beschreven situaties en gedachten en de mate waarin de lezer Maaike leert kennen, komt zij op overtuigende wijze als literair personage tot leven. Zij is een alleenstaande Amsterdamse vrouw van in de
| |
| |
dertig die voortdurend voor allerlei grote en kleine dilemma's rond haar uiterlijk, kleding, verliefdheden en alledaagse beslommeringen komt te staan. Zo ontmoet zij ene Jan die met haar wil samenwonen. Het probleem is dat hij geen tandenborstel heeft, wat bij Maaike de vraag oproept of zij wel een man zonder tandenborstel wil. Ook filosofeert zij over opscheplepels en heeft ze een hekel aan schoonmaken. Zit zij met iets, dan spreekt ze met zichzelf af dat haar probleem moet zijn opgelost zodra het weer gaat regenen. Net als bij Malenkov is de logica waarmee zij de wereld op eigenzinnige manier tegemoet treedt, haar kracht. Een enkele keer klinkt in haar stem te zeer die van haar schepper door, zoals in de stukjes ‘Lijfrijkskunde’ en ‘Positief’, maar met pater Key, Dolf Cohen en Peter Malenkov behoort zij desalniettemin tot de meest geslaagde ‘personages’ van Brandt Corstius. Zij belichamen een gevoeligheid voor het bizarre, voor de individuele, door eigen taal gestuurde belevingswereld van de mens.
| |
Thematiek
Naast deze gerichtheid op spel met literaire conventies bestaat er met name in de columns van Grijs, Stoker en Eter volop aandacht voor de actualiteit op het gebied van politiek, cultuur en wetenschap. Dit meer journalistiek georiënteerde domein binnen het werk van de auteur richt zich vooral op kwesties als macht, autoriteit en verantwoordelijkheid, alsook het misbruik ervan. Piet Grijs geeft bijvoorbeeld graag zijn mening over actuele politieke gebeurtenissen. Als Biesheuvel in het Catshuis terechtkomt, meent Grijs dat wij moeten zorgen dat hij ‘geen oog dicht kan doen’; wordt een paar jaar later Den Uyl premier, dan is Grijs ‘hoopvol’. In veel stukken uit Piet Grijs is gek (1975) komt zijn afkeer van de VVD tot uitdrukking. Ook fulmineert hij graag tegen de monarchie: ‘Het hele idee van een erfelijke functie is bespottelijk.’ Grijs is iemand die de sociale wetenschappen op de hak neemt, zijn scepsis over de mogelijkheden van de computer nergens verhult en zich ergert aan luiheid tegenover exacte wetenschappen. Hij hekelt confessionelen en psychologen die handelen op basis van geloof in hun verklaringen; criminologen die geen strikt onderscheid maken tussen biologische en culturele factoren wijst hij af. Stelselmatig gaat zijn aandacht uit naar mensen of instanties met cultureel of po- | |
| |
litiek gezag. De nieuwe editie van Van Dale wordt scherp bekritiseerd, het nieuwe deel van de De Jongs oorlogsgeschiedschrijving krijgt een veeg uit de pan, of het laatste en door iedereen bewonderde boek van Mulisch wordt afgedaan als een kasteelroman.
| |
Techniek
Zoals altijd in het werk van Brandt Corstius is voor Piet Grijs de vorm minstens zo belangrijk als de inhoud. Al zijn er periodes geweest waarin de lengte van zijn column in Vrij Nederland van week tot week varieerde, de vorm blijft primair gekenmerkt door beknoptheid. Lange beschrijvingen en wollig taalgebruik zijn dan ook uit den boze. Grijs' formuleringen zijn stellig en vaak puntig. Aforistische uitspraken - ‘Het moeilijkste zien is te zien wat je niet ziet’ - vinden in zijn columns regelmatig onderdak. Korte zinnen en alinea's en snelle wendingen maken zijn proza levendig. De lezer wordt regelmatig direct aangesproken en met behulp van een scala aan retorische technieken uitgedaagd. Openingszinnen als ‘Politici liegen’, ‘Even iets anders’ of ‘Waar was ik gebleven?’ betrekken de lezer meteen bij wat er volgt. Het probleem van de beperkte ruimte wordt soms ondervangen door de column weken achtereen aan hetzelfde onderwerp te wijden. Zo houdt hij bijvoorbeeld een keer de kwaliteit van de boekenbijlage van het blad waarin zijn column verschijnt, een maand lang iedere week kritisch tegen het licht. Deze strategie maakt het hem tevens mogelijk om zijn drang tot analyse en onderzoek de vrije loop te laten.
| |
Kunstopvatting
Het werk van Grijs is bovendien in hoge mate zelfreflectief. In zijn columns wemelt het van de opmerkingen over het schrijven van columns. Een goed columnist heeft volgens hem vele vijanden en levert op ‘prikkelende, anarchistische, tegendraadse, volmaakt gevormde wijze’ commentaar, maar hij legt ook zaken ‘op de nationale discussietafel’. In ...honderd. Ik kom (1982) omschrijft hij zijn credo als volgt: ‘Waar en goed geschreven is meestal te veel gevraagd, dan maar liever goed geschreven.’ En elders: ‘Er is maar een dienst die een columnist het blad waarin hij schrijft, kan bewijzen: goed te schrijven.’ (Vrij Nederland, 28-1-1984)
De humor, de hang naar het ludieke en de neiging de eigen schrijfpraktijk ironisch te beschouwen treden steeds op de voor- | |
| |
grond in het werk van Brandt Corstius. De titels van vrijwel al zijn boeken zijn gevallen van woordspel. Als Raoul Chapkis een column in dialoogvorm giet, dan is zijn schrijven tegelijk een bespiegeling op het gebruik van dialogen in geschreven taal. De voortdurende aandrang om te tellen, het berekenen van gemiddelden of een anderszins wiskundige of empirische benadering, is in dit opzicht eveneens een opvallend element. Grijs onderwerpt een dikke poëziebloemlezing van Komrij niet aan een inhoudelijke bespreking maar aan een mathematische analyse, waardoor overigens opvallend veel interessante inhoudelijke zaken aan het licht komen. Het spel met pseudoniemen wijst op een ironische, anti-autobiografische levenshouding; het is een poging om de distantie die inherent is aan geschreven taal niet te verdoezelen.
| |
Thematiek
Naast de literaire gerichtheid en de aandacht voor de actualiteit op het gebied van politiek, cultuur en wetenschap, vormt taal een derde centrale dimensie in het werk van Brandt Corstius. In een artikel uit Rekenen op taal (1983) schrijft Hugo Battus dat taal een ‘truc’ is om iets van het ene hoofd in het andere te krijgen: ‘De truc werkt met geluidsgolven. In wat u nu leest zijn de geluidsgolven zichtbaar gemaakt op papier. Ik heb in mijn hoofd ongeveer wat hier op papier komt. U krijgt in uw hoofd ongeveer wat hier op papier staat. Een raadselachtig gebeuren. Hoe is het mogelijk? Niemand weet het antwoord.’ Dit nuchtere besef van de onvolkomenheid van taal en denken geeft op bondige wijze aan waar het schrijverschap van Brandt Corstius begint en eindigt. De op taal gerichte belangstelling staat uiteraard centraal in zijn wetenschappelijke werk, maar komt op creatieve wijze tot uitdrukking in de werken die onder de naam Battus zijn gepubliceerd, met De encyclopedie (1978) en Opperlandse taal- en letterkunde (1981) als meest representatieve titels.
Een voorloper hiervan is A is een letter (1975) van Piet Grijs, wat nog eens illustreert dat de pseudoniemen geen strikt gescheiden ‘personages’ zijn. Dit boekje houdt het midden tussen een woordenboek en een encyclopedie. De gegeven definities en omschrijvingen van een willekeurig corpus woorden en namen variëren van melig (‘gymnastiek: nutteloze bewegingen’) tot inventief (‘immigrant: iemand die wat later kwam’) en pro- | |
| |
grammatisch (‘tekst: aantal woorden dat verbaasd is elkaar te ontmoeten’). De encyclopedie van Battus biedt een verdere uitwerking van dit principe. In de slotopmerking ervan wijst hij erop dat onze pogingen om de wereld te beschrijven tot mislukken gedoemd zijn en dat we het daarom beter andersom kunnen aanpakken: we moeten de inhoud van de wereld in overeenstemming brengen met de inhoud van onze beschrijvingen. De lemma's vormen een min of meer alfabetische lijst van (deels zelfverzonnen) woorden en namen, die op een weinig systematische manier worden omschreven. Zo zijn er meer dan twee bladzijden aan het woordje ‘ja’ gewijd en zelfs vier aan ‘kunstverstand’, terwijl de paginering erop wijst dat er duizenden bladzijden zijn weggevallen. De beschrijvingen zijn grappig, absurd, satirisch of parodistisch, terwijl de illustraties geen verband houden met de tekst. De encyclopedie zet aldus gangbare opvattingen over tekst, taal en betekenis op zijn kop. Het laat zien hoe weinig houvast kennis ons geeft en het suggereert dat een speelse, ironische houding daarop het beste antwoord is. Gaan de eerste taalgerichte werken van Brandt Corstius nog uit van de conventie dat een woord betekenis heeft, in Opperlandse taal- en letterkunde worden de willekeurige semantische en materiële aspecten van taal radicaler uitgebuit. Als een verzameling inzichten in en spelletjes met
woorden, zinnen, letters, klanken, spelling en literatuur, deels ontleend aan werk van anderen, vertegenwoordigt dit werk een geheel nieuwe manier van omgaan met het Nederlands, als tegenhanger van de reguliere Nederlandse taal- en letterkunde. In het Opperlan(d)s, een term die vooral door de bemoeienissen van Brandt Corstius sinds de tweede helft van de jaren zeventig opgang heeft gemaakt, wordt het gewone functioneren van taal en betekenis tussen haakjes gezet en gaat alle aandacht uit naar zaken als woordlengte, woordvolgorde, visuele aspecten van tekst, letteropeenvolging, anagrammen, omkeerbare woorden en zinnen, ‘wandelende’ letters, letterverwisselingen, allofonen, cyclogrammen, ‘stokloos’ Nederlands, acrostichons en andere verrassende patronen die men in de taal kan ontdekken, mits men de taal maar als een ‘ding’ opvat en niet als een communicatiemiddel of logisch betekenissysteem.
| |
| |
Deze particuliere omgang met taal is overigens op een organische manier uit de columnpraktijk van de auteur voortgekomen. Het lijvige, in 2002 verschenen Opperlans! Taal- & letterkunde oogt als een definitieve neerslag van wat binnen deze ‘recreationele taalkunde’ tot de mogelijkheden behoort. Veel uit de meeste andere in boekvorm gepubliceerde werken van Battus is hierin ondergebracht. Opnieuw valt de bijzondere aandacht voor de vorm op. Zo bestaat de paginering niet uit cijfers maar uit lettercombinaties. De inleiding is verstopt in het midden van het boek en ook andere conventies, zoals de bronverwijzingen, zijn aan de eigen logica van het boek ondergeschikt gemaakt.
| |
Visie op de wereld
Het is vooral de volharding waarmee Brandt Corstius decennialang het Opperlans heeft gecultiveerd, die getuigt van zijn grote scepsis tegenover de ‘gewone’ omgang met taal als communicatiemiddel of serieus voertuig van kennis. In de jaren zestig etaleert Raoul Chapkis al op ondubbelzinnige wijze de hieraan gekoppelde illusieloze visie op mens en wereld. De mens onderscheidt zich volgens Chapkis van de andere dieren ‘door het unieke vermogen zich voor de gek te houden.’ Dit vermogen is deels een gevolg van de menselijke creativiteit op het gebied van de taal: ‘Het is alleen de mens die uit het niets klankcombinaties als “ziel”, “hel” en “spiritistische seance” wist te scheppen.’ Verklaringen voor ons handelen en theorieën over onze evolutie zijn altijd beperkt en ook voor de toekomst is enig optimisme op dit vlak misplaatst: ‘We zwemmen al eeuwen, maar er is nog geen beginnetje van een kieuw bij ons te ontdekken.’
| |
Ontwikkeling
Ondanks de talloze pseudoniemen die in het voetspoor van Raoul Chapkis zijn getreden, is diens werk representatief voor het oeuvre van Brandt Corstius. Het nuchtere denken van Piet Grijs, en Battus' onstuitbare drang tot taalspel zijn al helemaal in Chapkis' Ik sta op mijn hoofd (1966) terug te vinden. Ook Chapkis richt zich tot zijn lezer in de voor Brandt Corstius karakteristieke u-vorm (als in ‘ik hoop het u te bewijzen’). Een column van Piet Grijs uit 2003 begint met ‘De essentie van het christendom ligt in de laatste lettergreep’ - typisch een zin die in 1966 uit de mond van Chapkis had kunnen komen. Een ver- | |
| |
haal als De reizen van pater Key is qua inzet, humor en bondigheid goed vergelijkbaar met de verhalen van Dolf Cohen en Peter Malenkov. En Opperlans! kan men zien als de culminatie van dertig jaar Battuscolumns. Er zijn dan ook nauwelijks thematische of stilistische koerswijzigingen in het werk van de auteur aan te wijzen. Wel is er sprake van een steeds verdere uitbouwing en vertakking van zijn universum, waarbij de grenzen van de taal, het denken en de verbeelding op een steeds radicalere manier in beeld zijn gekomen. In de jaren negentig is de auteur, voorzover bekend, minder nieuwe pseudoniemen gaan gebruiken en heeft hij vaker onder eigen naam gepubliceerd. Een andere accentverschuiving in deze periode is de grotere aandacht voor het schrijven van recensies over werk van gevestigde auteurs.
| |
Kunstopvatting
Volgens Brandt Corstius dient niet slechts de columnist zich op het niveau van de taal en de stijl te bewijzen, maar iedere schrijver. Het gaat om de ‘taalkundige kracht’ van literatuur, en daaraan zijn zaken als visie, thematiek of vertelkunst ondergeschikt. Deze opvatting komt steeds weer in zijn columns en besprekingen naar voren. Zo schrijft Grijs in een van zijn stukken: ‘Dames en heren: Literatuur = Woordkunst! Wat zou het anders moeten zijn?’ Een auteur bewijst zich echter niet alleen door zijn woorden, ook zijn zinnen doen ertoe. Simon Vestdijk wordt om die reden geroemd en ook Frans Kellendonk heeft ‘een miraculeuze beheersing van de Nederlandse zin’, terwijl de origineelste zinnen in de naoorlogse Nederlandse literatuur in het werk van Arnon Grunberg zouden zijn terug te vinden. De taalkundige gerichtheid van Brandt Corstius blijkt eveneens uit de grote belangstelling die hij - waar dat relevant is - als boekbespreker aan de dag legt voor de kwaliteit van de vertaling.
| |
Verwantschap
De vereenzelviging van Brandt Corstius met de column, inclusief de gerichtheid op de dag- en weekbladpers als het primaire kader voor zijn werk, is een van de opvallende aspecten van zijn schrijverschap. Van de andere prominente columnisten uit dezelfde periode, zoals Renate Rubinstein, Rudy Kousbroek, Gerrit Komrij, Karel van het Reve en H.J.A. Hofland, kan op dit vlak alleen laatstgenoemde met hem concurreren. Vooral met Van het Reve is er veel verwantschap qua toon, visie en
| |
| |
aandacht voor logisch redeneren. Komrij en Kousbroek delen de fascinatie voor taalspel, al gaat Brandt Corstius hierin veel verder, zoals hij door de jaren heen ook veel krachtiger aan de column als vorm is blijven vasthouden.
| |
Traditie
Door de aard van zijn cultuurkritiek schaart de auteur zich onder de sceptici, satirici en humoristen - schrijvers die de lezer een spiegel willen voorhouden om te laten zien hoe zonderling de werkelijkheid is waarin zij leven. De reizen van pater Key herinnert aan klassieke werken als Gulliver's Travels (1726) van Jonathan Swift en Candide (1759) van Voltaire; De encyclopedie is geïnspireerd op Flauberts Dictionnaire des idées reçus en Ambrose Bierce's The Devil's Dictionary (1911); en De man die niet meer in de rij wou staan doet wel denken aan Lettres persanes (1758) van Montesquieu. In dit opzicht zijn het Rationalisme en de Verlichting van de achttiende eeuw een belangrijke voedingsbodem voor het werk van Brandt Corstius, mede door zijn aandacht voor taal, vertaling, logisch denken, culturele gedragspatronen en seculiere levensbeschouwing. Zijn kritiek berust op strategieën als parodie, uitvergroting en omkering en is altijd weer terug te voeren op stijlaspecten en de mogelijkheden en onmogelijkheden van de taal zelf. Binnen de Nederlandse literatuur is in dit verband het werk van Multatuli voor hem een bron van inspiratie, vooral de toon en het temperament ervan.
| |
Kritiek
Een enkele uitzondering daargelaten is het werk van Brandt Corstius tot dusver vooral in recensies van commentaar voorzien. Uit die besprekingen blijkt geregeld grote bewondering voor zijn vernuft, scherpte en oorspronkelijkheid. Ook zijn stilistisch vermogen wordt door menigeen geroemd. Kritiek is er op de drammerigheid die regelmatig in zijn columns zou opduiken, de gelijkhebberigheid, de formele taalgerichtheid en de al te melige humor. W.E Hermans gaat in het titelstuk van zijn bundel Malle Hugo (1994) in op de ‘lasterlijke’ stijl van Brandt Corstius, waarmee hij mensen zou beledigen en terroriseren. Die
vinnige polemische stijl wordt door anderen als te gemakkelijk en voorspelbaar afgedaan. Bas Heijne signaleert dat de auteur soms geobsedeerd wordt door vorm, en dat hij ‘zwelgt’ in het scheppen van zijn eigen onlogica. ‘Vaak wordt een doelwit uitgezocht simpel en alleen omdat een pseudoniem zich
| |
| |
dreigt te vervelen.’ Een aantal meer persoonlijke stukken in Schuld en boete (1993) en een boek als dat van Maaike Helder, zo suggereert Heijne, illustreren dat het ook anders kan. Peter Wesly vraagt zich af waarom iemand die zo geestig kan zijn tegelijkertijd ‘aan de lopende band de flauwste grappen’ maakt. Een bundel als Symmys (1991) - een grote verzameling ‘spiegelzinnen’ in diverse talen - wordt wel gezien, onder meer door Cyrille Offermans, als te particulier, te zeer een uitdrukking van een eigen hobby die slechts voor even leuk of interessant is, maar verder weinig lezers werkelijk kan boeien. Menig recensent van de boeken van Brandt Corstius laat zich verleiden tot eigen taalspel of een meer creatieve stijl. Gerrit Krol geeft bijvoorbeeld in een bespreking van Rekenen op taal een korte beschrijving van ieder hoofdstuk, beginnend bij het laatste en terugwerkend naar het eerste, om te eindigen met de simpele opmerking dat het om een ‘schitterend boek’ gaat. En in hun besprekingen van Opperlans! grijpen Atte Jongstra en Liesbeth Koenen diverse malen zelf naar woordspelingen of kleine variaties op taalgrappen uit het boek.
| |
Publieke belangstelling
Het eenvoudige gegeven dat men zijn werk al vanaf de jaren zestig in de landelijke dag- en weekbladpers kan volgen, wijst erop dat de belangstelling voor zijn schrijverschap al die tijd levend is gebleven. In de loop der jaren zijn veel van zijn boeken wel een keer als pocket herdrukt, maar alleen het werk van Raoul Chapkis en Opperlandse taal- en letterkunde is diverse malen herdrukt. Laatstgenoemde titel is vermoedelijk de bekendste van de auteur. De weigering in 1985 van de toenmalige minister om de P.C. Hooftprijs aan Brandt Corstius toe te kennen, alsmede de door velen geuite afkeuring hierover, markeert een cesuur in de aandacht voor zijn werk. In de jaren negentig lijkt er sprake van een tanende belangstelling bij lezers, wat mogelijk deels te maken heeft met de minder spraakmakende columns uit die tijd en de verschijning van een geringer aantal herdrukken. Hoewel er in 1993 maar liefst vier bundels van Brandt Corstius tegelijk werden uitgebracht, lagen ze alle vier binnen een paar jaar bij De Slegte. Wel is het zo dat een column van Grijs of een stuk van Battus nog regelmatig ingezonden brieven losmaakt.
| |
| |
| |
Relatie leven/werk
De auteur heeft overigens de belangstelling voor zijn werk zelden of nooit gestimuleerd door de aandacht op zijn persoon te vestigen - noch in zijn werk, noch in de vorm van interviews of tv-optredens. In zijn columns gaat hij het eigen leven zelfs zo veel mogelijk uit de weg. Voor iemand die al zo lang wekelijks de ruimte krijgt om alle mogelijke onderwerpen aan te snijden, is het uiterst minimale gebruik van persoonlijke ervaringen als materiaal zelfs opmerkelijk. In de Piet Grijsbundel uit 1993, Schuld en boete, schrijft hij hierover: ‘Ik hoor tot de ouderwetse columnisten die nooit over hun eigen huiselijke omstandigheden schrijven. Ik weet dat dit standpunt uit de mode is. Je moet juist voortdurend over je privé-ellende schrijven, je scheidingen, je weggelopen partners, kinderen en poezen, je wanhopige en hilarische pogingen om partners, werk en geluk te vinden.’ Al komen er in zijn columns sporadisch onderwerpen aan de orde die ingaan op persoonlijke omstandigheden, zoals zijn vegetarisme of stotteren, terwijl de genoemde bundel met een afdeling persoonlijk getinte stukken opent, wijdt Brandt Corstius zijn columns niet aan geluk, sentiment of beleving, maar aan analyse, abstractie, kritiek en commentaar. Hij gaat eerder uit van oordelen, visies en argumenten dan van ervaringen, ontmoetingen en gebeurtenissen in de persoonlijke levenssfeer. De Grijscolumn van 14 maart 1998 over Connie Palmens I.M. spreekt boekdelen in dit verband. Deze roman bevat een uitgebreide beschrijving van de laatste dagen uit het leven van de partner aan wie het boek is gewijd. Op grond van de fictie van een hem toegespeelde brief geeft Grijs echter een totaal ander en voor de romanschrijver uiterst pijnlijk beeld van die dagen. Op genadeloze wijze grijpt hij naar het middel van de parodie om zijn mening te geven over schrijvers die de persoonlijke levenssfeer tot inzet van hun werk maken.
Wie de boeken van Brandt Corstius leest, moet zich dan ook geen illusies maken over het leren kennen van de auteur. Een titel als Denk na (1988) - een reeks onder eigen naam gepubliceerde columns - illustreert misschien nog het meest waar het hem in wezen om te doen is. Met zijn columnpraktijk heeft hij, opererend vanuit de media, een volstrekt nieuwe dimensie aan de Nederlandse literatuur toegevoegd, zeker als men ook het
| |
| |
Opperlans meetelt. Echter, ondanks zijn inmiddels talloze boeken blijft zijn proza voor het grootste deel verborgen in kranten en weekbladen, deels verscholen achter namen die wij niet kennen. Zijn spel met pseudoniemen heeft ongetwijfeld praktische gronden, zoals de behoefte een grote scheppingsdrang te kanaliseren. Maar de essentie van dat spel - het stille genot van de auteur over zijn verborgen bestaan, zijn vermomde aanwezigheid - gaat uiteraard aan de lezer voorbij.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hugo Brandt Corstius, De computer in de taalkunde. Amsterdam 1964, Mathematisch Centrum, Wetenschappelijke publicatie. |
Hugo Brandt Corstius, Automatisch tellen en scheiden van Nederlandse lettergrepen. Amsterdam 1964, Mathematisch Centrum, Rekenafdeling van het Mathematisch Centrum 67, Wetenschappelijke publicatie. |
Raoul Chapkis, De reizen van pater Key. Met tekeningen van Peter Vos. Amsterdam 1966, Querido, R. (opgenomen in Verzameld werk, 1981) |
Raoul Chapkis, Ik sta op m'n hoofd. Amsterdam 1966, Meulenhoff, Meulenhoff Essays S3, CB. (2e druk: 1967, Reuzensalamander 59; 3e druk: 1970, Salamander 275; opgenomen in Verzameld werk, 1981) |
Raoul Chapkis, Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit. Met tekeningen van Peter Vos. Amsterdam 1966, Querido, CB. (2e druk: 1967, Reuzensalamander 55; opgenomen in Verzameld werk, 1981) |
Hugo Brandt Corstius, Mechanische vorming van het geschreven verkleinwoord. Amsterdam 1967, Mathematisch Centrum, Rekenafdeling MR 89, Wetenschappelijke publicatie. |
Hugo Brandt Corstius, Retrograde frequentielijst van Nederlandse substantieven. Amsterdam 1968, Mathematisch Centrum Rapport 102, Wetenschappelijke publicatie. |
Hugo Brandt Corstius, Grammars for Number Names. Redactie Hugo Brandt Corstius. Dordrecht 1968, Reidel, Wetenschappelijke publicatie. |
Hugo Brandt Corstius, Exercises in Computational Linguistics. Amsterdam 1970, Mathematisch Centrum, Mathematisch Centrum Reeks 30, Proefschrift. |
Piet Grijs, Grijsboek of de nagelaten bekentenissen van Raoul Chapkis. Amsterdam 1970, Querido, EB. (2e druk: 1984, Salamander 601) |
Piet Grijs, Zinnig tuig. Amsterdam 1971, Querido, VB. (2e druk: 1987, Salamander 672) |
Piet Grijs, ‘Blijf met je fikken van de luizepoten af!’ Amsterdam 1972, Querido, EB. (2e druk: 1989, Salamander 672) |
H. Brandt Corstius, Algebraïsche taalkunde. Utrecht 1974, Oosthoek, Academische paperbacks, Wetenschappelijke publicatie. |
H. Brandt Corstius, Weer een nieuw vak? Taken en grenzen van de computer-taalkunde. Rotterdam 1974, Universitaire pers, Oratie. |
Piet Grijs, Piet Grijs is gek! Amsterdam 1975, Querido, EB. (2e druk: 1979, Salamander 481) |
Piet Grijs, A is een letter. Met tekeningen van Jan Marinus Verburg. Amsterdam 1975, Querido, Aforistisch woordenboekje. |
Piet Grijs, Kritiek op kritiek. Amsterdam 1977, Proost en Brandt, Proost Prikkels 364, E. |
| |
| |
Battus, De encyclopedie. Tekeningen van Marion Crezée. Amsterdam 1978, Querido, CB. (2e druk: 1984, Salamander 586) |
H. Brandt Corstius, Computer-taalkunde. Muiderberg 1978, Dick Coutinho, Randgebieden 3, Wetenschappelijke publicatie. |
Piet Grijs, Televisie, psychiaters, computers en andere griezelverhalen. Amsterdam 1978, Querido, CB. |
Piet Grijs, Buikhuisen dom én slecht. Amsterdam 1978, Vrij Nederland, CB. |
Victor Baarn, De kroon. Amsterdam 1980, De Harmonie, CB. |
Battus, Opperlandse taal- en letterkunde. Amsterdam 1981, Querido, Satirische taal- en letterkunde. (9e, geheel herziene en sterk vermeerderde editie, onder de titel Opperlans! Taal- & letterkunde, 2002) |
Raoul Chapkis, Verzameld werk. Tekeningen Peter Vos. Amsterdam 1981, Querido. |
Piet Grijs en anderen [Jan Eter, Victor Baarn, Battus, Drs. G. van Buren], ...honderd ik kom! Amsterdam 1981, Querido, CB. |
Stoker, Verbrande turf. Amsterdam 1982, Querido, CB. |
Hugo Battus, Rekenen op taal. Amsterdam 1983, Querido, EB. |
Battus, Tussen letter & boek. 8 × Battus. Amsterdam 1985, Grafische Vormgevers Nederland, Bl. |
Dolf Cohen, Liegen, loog, gelogen. Tekeningen Willem van Malsen. [Amsterdam] 1987, De Bijenkorf, V. |
Battus, Een lettertje verschil / Een kettertje verschik. Amsterdam 1988, Querido, Letterspel. |
Battus, Le dichtstal. Lille fumière. Met fotocollages van Joost Veerkamp. Arnhem 1988, Nova Zembla, Letterspel. |
H. Brandt Corstius, Denk na. Amsterdam 1988, Querido, EB. |
Battus, Q. Amsterdam 1989, Querido, Letterspel. |
Piet Grijs, Vrijdag? Dit moet cultuur zijn! Amsterdam 1989, Querido, EB. |
Multatuli, Brieven. Gekozen door H. Brandt Corstius. Amsterdam 1990, Querido, Bl. |
Battus, O'dom. Amsterdam 1990, Rothschild & Bach, Bibliotheek Rothschild & Bach 5, Letterspel. |
Hugo Brandt Corstius e.a., Forensen tussen literatuur en wetenschap. Met een voorwoord van Martin van Amerongen. Utrecht 1990, Veen, E. |
Battus, Symmys. Amsterdam 1991, Querido, Taalspel. |
Peter Malenkov, De man die niet meer in de rij wou staan. Amsterdam 1992, Querido, VB. (licentie-uitgave Vianen 1993, ECI, Schrijvers van nu) |
Battus, Letterkunst. Amsterdam 1993, Querido, CB. |
Piet Grijs, Schuld en Boete. Amsterdam 1993, Querido, CB. |
Maaike Helder, Onbewolkt. Amsterdam 1993, Querido, CB. |
| |
| |
[Talisman], Talismania. Amsterdam 1993, Querido, Taalspel. |
Hugo Brandt Corstius, De hoofdredacteur. Illustraties Waldemar Post. Amsterdam 1995, de Volkskrant, EB. |
Hugo Brandt Corstius, Water en vuur. Haarlem 1995, Aramith, EB. |
H. Brandt Corstius en Maarten 't Hart, Het gebergte. De tweeënvijftig romans van S. Vestdijk. Amsterdam 1996, Nijgh & Van Ditmar/De Bezige Bij, EB. |
Hugo Brandt Corstius, Het bewustzijn. Tilburg 1999, Katholieke Universiteit Brabant, Leonardolezing 1999, E. |
Hugo Brandt Corstius, Vormen en woorden. Vermeerlezing 2003. Delft/Rotterdam 2003, Technische Universiteit Delft/Bèta Imaginations, EB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Blokker, Chapkis in Wonderland. In: Algemeen Handelsblad. 26-3-1966. (over De reizen van pater Key) |
R. Ferdinandusse, De onrustbarende reizen van pater Key. Waterlanders van het lachen bij borstelwormen. In: Vrij Nederland, 16-4-1966. |
Kees Fens, Chapkis staat op zijn hoofd. In: De Tijd, 8-6-1966. |
Hans Warren, Raoul Chapkis. ‘Ik sta op mijn hoofd’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-9-1966. |
Ben Bos, Lachen of ergeren. Gesprek met Raoul Chapkis. In: De Nieuwe Linie, 29-10-1966. (interview) |
Andreas Burnier, Als spion bij de grote mensen. In: Algemeen Handelsblad. 26-11-1966. (over Ik sta op m'n hoofd) |
J.M. Baltus, Gevaarlijk proza. In: De Groene Amsterdammer, 4-2-1967. (over Ik sta op m'n hoofd en Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit) |
Henk Romijn Meijer, Raoul Chapkis, koorddanser. In: Het Parool, 20-5-1967. (over Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit) |
Herman Hofhuizen, Raoul Chapkis: ‘Ik weet niet waarom ik de Anne Frank-prijs kreeg’. In: De Tijd, 21-8-1967. (interview) |
Huug Kaleis, Buitelend satiricus aan het woord. In: Huug Kaleis, Schrijvers binnenste buiten. Amsterdam 1969, pp. 113-117. (over De reizen van pater Key en Ik sta op m'n hoofd) |
Kees Fens, Piet Grijs en het nagelaten werk van zijn vriend Raoul Chapkis. In: de Volkskrant, 23-9-1970. (over Grijsboek) |
Wam de Moor, De betrekkelijkheid van iedere overtuiging. In: De Tijd, 10-10-1970. (over Grijsboek) |
J. Bernlef, Korte stukjes van een nuchterling. In: Algemeen Dagblad, 23-10-1970. (over Grijsboek) |
Karel van het Reve, Piet Grijs doet niet de minste moeite om leuk te zijn. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 23-10-1970. (over Grijsboek) |
Henk Romijn Meijer, Piet Grijs een kopschuwe poëet. In: Het Parool, 24-10-1970. (over Grijsboek) |
Lieuwe Brouwers, De ongevaarlijke humor van Piet Grijs. In: Hollands Maandblad, jrg. 12, nr. 277, december 1970, pp. 39-42. (over Grijsboek) |
J. Bernlef, Piet Grijs alias Raoul Chapkis. Nieuwe selectie uit de nalatenschap. In: Algemeen Dagblad, 1-5-1971. (over Zinnig tuig) |
Henk Romijn Meijer, Piet Grijs zet met Zinnig tuig de wereld weer op zijn kop. In: Het Parool, 29-5-1971. |
Max van Rooy, Hoe raak ik even geïnformeerd als Piet Grijs? In: NRC Handelsblad, 10-7-1971. (interview) |
Marja Roscam Abbing, De stijl van Piet Grijs. In: NRC Handelsblad, 14-4-1972. (over ‘Blijf met je fikken van de luizepoten af!’) |
K. Schippers, Een roman op losse schroeven. In: Haagse Post, 18-4-1972. (over ‘Blijf met je fikken van de luizepoten af!’) |
J.P. Guépin, De zin van onzin. In: J.P. Guépin, De tweede wet van Guépin. Amsterdam 1974, pp. 39-41. (over Zinnig tuig) |
Marja Roscam Abbing, Grijs is wel goed maar niet gek. In: NRC Handelsblad, 3-10-1975. (over Piet Grijs is gek!) |
Gerrit Krol, Piet Grijs is een letterkundige. In: NRC Handelsblad, 28-11-1975. (over A is een letter) |
Hans Vervoort, Lachen - wél ervoor werken. In: Het Parool, 7-2-1976. (over Piet Grijs is gek!) |
Hans Warren, Letterkundige kroniek. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-3-1976. (over Piet Grijs is gek!) |
Jan Blokker, Geen, of de enige. In: Jan Blokker, Het eeuwige examen. Amsterdam 1977, pp. 36-38. (over Piet Grijs is gek!) |
Nicolaas Matsier, Het cursieve denken. In: Vrij Nederland, 29-4-1978. (over De encyclopedie) |
Kees Fens, De kleinzoon van Tsjoe-Ti. In: de Volkskrant, 17-7-1978. (over De encyclopedie) |
Onze taal, jrg. 47, nr. 7/8, juli/augustus 1978. (speciaal nummer gewijd aan het Opperlands) |
| |
| |
Nico Scheepmaker, Cestoda '78. In: Tubantia, 30-10-1978. (over motivering voor toekenning van de Cestodaprijs) |
Martin Ruyter, Logica van Grijs: geen speld tussen te krijgen. In: de Volkskrant, 4-11-1978. (over Televisie, psychiaters, computers en andere griezelverhalen) |
Jeroen Brouwers, De neutronenpen van Piet Grijs. Over de gebroeders Hammond en andere griezels. In: Vrij Nederland, 18-11-1978. (over Televisie, psychiaters, computers en andere griezelverhalen) |
[Rudy Kousbroek], Juryrapport Cultuurprijs Heerlen. In: NRC Handelsblad, 7-12-1978. (over het hele werk) |
Martin Ruyter, Mooi dit idioom. In: de Volkskrant, 12-5-1979. (interview) |
Jules Welling, Opperlands: Wie taalt ernaar? In: Eindhovens Dagblad, 9-6-1979. (speciale pagina met Opperlands) |
H.J. Verkuyl, Verdorie! Verpleegster verleidt verslaggever! In: Vrij Nederland, 19-9-1981. (over Opperlandse taal- en letterkunde) |
Kees Fens, Taal scheppen naar eigen vorm. In: de Volkskrant, 21-9-1981. (over Opperlandse taal- en letterkunde) |
K.L. Poll, Koning, gij komt voor uw stem. In: NRC Handelsblad, 2-10-1981. (over Opperlandse taal- en letterkunde) |
H. Schultink, Letter-kunde als virtuoos spel. In: Het Parool, 16-10-1981. (over Opperlandse taal- en letterkunde) |
T. van Deel, De volstrekt vormelijke taal- en letterkunde van Battus. In: Trouw, 19-10-1981. (over Opperlandse taal- en letterkunde) |
Henk Lagerwaard, Grijs, Eter, Baarn, Battus en Van Buren. In: NRC Handelsblad, 12-3-1982. (over ...honderd ik kom!) |
Willem Otterspeer, Buut Vrij! De stenen tafelen van Piet Grijs. In: Vrij Nederland, 27-3-1982. (over ...honderd ik kom!) |
Kees Fens, Piet Grijs en de kaart van Nederland. In: de Volkskrant, 5-4-1982. (over ...honderd ik kom!) |
Nico Scheepmaker, Opdoffer. In: Tubantia, 24-8-1982. (over vertrek van Brandt Corstius naar Amerika) |
I[neke] J[ungschleger], Een columnist going West. In: de Volkskrant, 28-8-1982. (over vertrek van Brandt Corstius naar Amerika) |
Hans Rombouts, Brandt Corstius: ‘Herdruk in 1991’. In: Haarlems Dagblad, 6-1-1983. (interview vanuit Amerika naar aanleiding van Multatuliprijs) |
Nico Scheepmaker. Opperland. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-1-1983. |
Gerrit Krol, Wie waren er het eerst: de woorden of de zinnen? In: NRC Handelsblad, 2-9-1983. (over Rekenen op taal) |
Hans Warren, Absurd & logisch. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-10-1983. (over Rekenen op taal) |
H.J. Verkuyl, De klassieken van Hugo Battus. In: Vrij Nederland, 19-11-1983. (over Rekenen op taal) |
Cyrille Offermans, Een eenpersoonsdenktank. Raoul Chapkis. In: Cyrille Offermans, De kracht van het ongrijpbare. Essays over literatuur en maatschappij. Amsterdam 1983, pp. 328-332. |
Emma Brunt, De wet van Brandt Corstius. In: Haagse Post, 14-1-1984. (over zijn weigering interviews te geven) |
Anoniem, ‘Mijn buurman de grootinquisiteur’. De kwestie-Stoker. In: Vrij Nederland, 7-4-1984. |
Willem Kuipers, De taalstrijd van Brandt Corstius. In: de Volkskrant, 15-2-1985. (over hele oeuvre) |
De kroon op het kwetsen. De affaire H. Brandt Corstius/P.C Hooflprijs 1984. Amsterdam 1985. (bundeling van juryrapport en talloze reacties en commentaren) |
Nicolaas Matsier, Muiters tegen het etmaal. De decade van de column. In: Tom van Deel, Nicolaas Matsier en Cyrille Offermans (red.), Het literair klimaat 1970-1985. Amsterdam 1986, pp. 131-146. (over Brandt Corstius en andere columnisten) |
Cyrille Offermans, Brandt Corstius en de satire. In: Dick Welsink en Willy Tibergien (red.), Aarts' letterkundige almanak voor het J. Slauerhoffjaar 1986. Amsterdam 1985, pp. 119-132. |
Jaap Goedegebuure, Paradoxale leugens. In: Haagse Post, 7-3-1987. (over Liegen, loog, gelogen) |
Arnold Heumakers, O Mariken, Mariken. In: de Volkskrant, 13-3-1987. (over Liegen, loog, gelogen) |
| |
| |
Cornelis Verhoeven, Hugo Brandt Corstius: Een zondebok werd volksheilige. Oefening van eerherstel. In: De Tijd, 26-2-1988. (over toekenning P.C. Hooftprijs) |
Liesbeth Koenen, Hugo Brandt Corstius over Nederlands, taal en letterkunde. In: NRC Handelsblad, 26-4-1988. (interview) |
Gerrit Komrij, Van Multatuli tot dr. Lastpost. In: NRC Handelsblad, 4-6-1988. (rede bij uitreiking P.C. Hooftprijs) |
Carel Peeters, De hydra van Opperland. In: Carel Peeters, Hollandse pretenties. Amsterdam 1988, pp. 64-70. (over de P.C. Hooftprijs) |
Willem Frederik Hermans, Battus gecalangeerd. In: NRC Handelsblad, 21-7-1989. |
Reinjan Mulder, Dit moet Piet Grijs zijn! In: NRC Handelsblad, 11-8-1989. (over Vrijdag? Dit moet cultuur zijn!) |
Doeschka Meijsing, Dit moet een persoon zijn! In: Elsevier, 12-8-1989. (over Vrijdag? Dit moet cultuur zijn!) |
Koos Hageraats, Zeggen en schrijven met Piet Grijs: als dit cultuur is! In: De Tijd, 18-8-1989. (over Vrijdag? Dit moet cultuur zijn!) |
Cyrille Offermans, Een zeker traditionalisme is soms zo gek nog niet. Onverwachte mildheid in bundel van Piet Grijs. In: Vrij Nederland, 2-9-1989. (over Vrijdag? Dit moet cultuur zijn!) |
Kees Fens, Struikelen over bijzaken. In: de Volkskrant, 30-4-1990. (over bloemlezing brieven van Multatuli) |
Marita Mathijsen, ‘Geld zonder my, is beter dan ik zonder geld’. H. Brandt Corstius' keuze uit de brieven van de weerbarstige Multatuli. In: Vrij Nederland, 4-8-1990. |
L. Oomens, ‘Gadsi 't is dag!’. Spiegelzinnen uit het Opperlands. In: Algemeen Dagblad, 31-10-1991. |
Freddy de Schutter, Computer voor rederijkers. In: De Standaard, 2-11-1991. (over Symmys) |
Lucas Ligtenberg, De s-pit-truc en de z-fabriek. 2500 palindromen in Symmys. In: NRC Handelsblad, 6-12-1991. |
Hans van den Bergh, Het wonder van het palindroom. In: Het Parool, 21-3-1992. (over Symmys) |
Sasza Malko, Een beetje een crimineel, een beetje filosoof. In: Vrij Nederland, 11-4-1992. (over De man die niet meer in de rij wou staart) |
Arthur Langeveld, Een Rus klaagt niet. In: NRC Handelsblad, 8-5-1992. (over De man die niet meer in de rij wou staan) |
Arnold Heumakers, Boek Mulisch zal door Battus' zwavelstokjes echt geen vlam vatten. In: de Volkskrant, 22-4-1993. (over de kritiek van Battus op De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch) |
Martin van Amerongen, Knipsels: De spelletjes van een principiële dwarsligger. In: De Groene Amsterdammer, 29-9-1993. (over Letterkunst, Schuld en Boete, Onbewolkt en Talismania) |
Bas Heijne, Vier pseudoniemen op zoek naar een auteur. In: NRC Handelsblad, 1-10-1993. (over Letterkunst, Schuld en Boete, Onbewolkt en Talismania) |
Hans Warren, Vier keer Brandt Corstius. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-10-1993. (over Letterkunst, Schuld en Boete, Onbewolkt en Talismania) |
Arjan Peters, Hugo Brandt Corstius in het kwadraat. In: de Volkskrant, 5-11-1993. (over Letterkunst, Schuld en Boete, Onbewolkt en Talismania) |
Peter Wesly, Helder is beter dan Hegel: De vier poten van Brandt Corstius. In: Vrij Nederland, 11-12-1993. (over Letterkunst, Schuld en Boete, Onbewolkt en Talismania) |
Maarten van Buuren, Het essay en de media. In: Nicolaas Matsier e.a. (red.), Het literaire klimaat 1986-1992. Amsterdam 1993, pp. 96-97. |
Cyrille Offermans, Op vakantie met een columnist. Over het werk van Piet Grijs c.s. In: Cyrille Offermans, Sporen van Montaigne. Amsterdam 1994, pp. 119-135. |
Theo van Gogh, ‘Ik heb mijn leven lang gelogen’. In: De Groene Amsterdammer, 26-7-1995. (interview) |
Dirk van Delft, Vonken in de branding. In: NRC Handelsblad, 5-10-1995. (over Water en vuur) |
Hans van Maanen, ‘Er wordt veel opgeschept in de wetenschap’. In: Het Parool, 7-10-1995. (interview over Water en vuur) |
Peter Wesly, Zijn taal blijft Brandt en Corstius. In: Vrij Nederland, 9-12-1995. (over Water en vuur) |
| |
| |
Wim Hazeu, Het gebergte beklommen en weer afgedaald. In: Vrij Nederland, 9-3-1996. (over Het gebergte) |
Hans Warren, Twee fans ronken over Vestdijk. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-3-1996. (over Het gebergte) |
Janet Luis, Jongensboek zonder jongen. Enthousiasmerende bundel over Vestdijk. In: NRC Handelsblad, 19-4-1996. (over Het gebergte) |
Martin van Amerongen, Hugo Brandt Corstius. In: Martin van Amerongen, Zwierige passie. Baarn 1997, pp. 40-46. |
Michiel Leezenberg, Het postmoderne bewustzijn van Hugo Brandt Corstius. In: Hollands Maandblad, jrg. 41, nr. 11, november 1999, pp 7-11. |
Raoul Heertje, Raoul Heertje in gesprek met Hugo Brandt Corstius. In: Vrij Nederland, 20-1-2001. |
Atte Jongstra, Nederlands in komkommertijd. De anti-encyclopedische encyclopedie van Battus. In: NRC Handelsblad, 8-3-2002. (over Opperlans!) |
Liesbeth Koenen, HBC van het Nederlands. Geniaal gekkenwerk. In: Vrij Nederland, 23-3-2002. (over Opperlans!) |
Michael Persson en Henk van Renssen, Toepassing is geen wetenschap. In: de Volkskrant, 29-3-2003. (interview) |
93 Kritisch lit. lex.
mei 2004
|
|