Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
[pagina 6]
| |||||||
Alles moet steeds opnieuw worden gedacht, in een tegengestelde volgorde gedacht, verkeerd gedacht, onmogelijk gedacht - wil je überhaupt iets schrijven dat de geest kan blijven boeien. | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
InleidingHerlezing van het werk van Gerrit Krol is een genoegen. Niet zozeer om de herkenning van inmiddels vertrouwde passages, maar juist omdat het meeste er telkens weer fris en als nieuw uitziet. Ik heb dit ondervonden in de vijf jaar dat ik mij, met tussenpozen, intensief met zijn roman De chauffeur verveelt zich (1973) heb beziggehouden. Was er ooit in deze jaren van onderzoek een saai moment, dan viel dat moeiteloos te verdrijven door herlezing van het boek zelf en ander werk van Krol. Vanwege die voortdurende frisheid heb ik de titel voor mijn boek ontleend aan de passage in De chauffeur verveelt zich waarin de hoofdpersoon zichzelf als volgt typeert: ‘Iemand met stalen zenuwen noemen ze mij, een gelukkig mens, een dartele geest want onwrikbaar op zijn fundamenten. Het zijn deze fundamenten die mij in staat stellen 360 graden om me heen te kijken, grapjes te maken over alles wat ik zie omdat ik het aankan, maar diepte, dat wil zeggen oorzaken, zie ik niet.’ (p. 53) [Cursivering van mij, az] Dit is niet alleen de typering van een personage, maar ook in hoge mate van diens geestelijke vader. Die zei over zichzelf in een interview: ‘Een gedachte die ik heb gehad nog eens herhalen, dat doe ik met grote weerzin. En [...] als ik een wereldbeschouwing zou hebben, dan zou die net als bepaalde snelle deeltjes een halveringstijd hebben van een miljoenste seconde, zoiets. Een wereldbeschouwing, een samenhangend geheel [...], waarde toekennen aan iets wat je al hoog en breed beweerd hebt, dat wordt mij ook een beetje te gortig. Dat vermoeit mij zeer.’Ga naar voetnoot1 Het dartele en snelle bewegen is aan de kunstenaar voorbehouden. Als ik hierna aan dat bewegen betekenis toeken, dan doe ik dat | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
noodgedwongen met de plompe, vertragende bewegingen van het wetenschappelijk verslag. Onelegante plompheid waarvan ik de grootste bezwaren heb proberen te ondervangen door mij niet tot één onderwerp of één benadering van Krols werk te beperken, al komt het er telkens weer op neer dat ik teksten interpreteer; teksten van critici, van literatuurwetenschappers, maar vooral teksten van Krol.
Het verslag van mijn onderzoek bestaat uit twee grote en een aantal kleinere parten, elk op een andere wijze een portret gevend van Krol. De grote gaan over zulke uiteenlopende onderwerpen als de reacties van literaire critici op Krols werk tussen 1962 en 1973 (hoofdstuk 1) en de verdeling van De chauffeur verveelt zich in hoofdstukken en paragrafen (hoofdstuk 5). Het eerste hoofdstuk is in zoverre inleidend dat het ook indirect een beeld geeft van het werk van Krol vanaf zijn debuut tot aan De chauffeur verveelt zich. In de drie daaropvolgende kleinere hoofdstukken komen aspecten van de inhoud van De chauffeur verveelt zich en soms ook van ander werk van Krol ter sprake: hoofdstuk 2 geeft beknopt de inhoud van het boek, in samenhang met vragen naar het genre; in hoofdstuk 3 staan Krols opvattingen centraal over filosofische kwesties, in De chauffeur verveelt zich en elders; de facetten van de thematiek die in hoofdstuk 4 belicht worden, houden alle verband met de titel. Dit alles stelt mij in staat om in hoofdstuk 6 door interne en externe vergelijking enkele andere kernen van de roman bloot te leggen. In het nawoord zet ik kanttekeningen bij de vraag naar de plaats van Krols werk ten opzichte van dat van anderen. De grotere omvang van de hoofdstukken 1 en 5 laat zich eenvoudig verklaren. Het eerste komt direct voort uit mijn medewerking aan een onderzoeksprogramma aan de letterenfaculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam dat ‘De lezer van literatuur’ heet.Ga naar voetnoot1 Met het vijfde los ik een sinds mijn afstuderen (in 1975) openstaande schuld in. De scriptie over segmentering in proza die ik toen schreef, begeleid door T. van Deel, had over werk van Krol zullen gaan, als ik dat toen al aangedurfd had.Ga naar voetnoot2 Daarmee kom ik op een ander motief om werk van Krol te onder- | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
zoeken: in 1973, toen De chauffeur verveelt zich verscheen, was ik prozarecensent van Trouw, maar ik heb het toen niet besproken. Een paar jaar later was Krols verhalenbundel Halte opgeheven voor mij zelfs de aanleiding om voorlopig met recenseren te stoppen: mijn betrokkenheid bij wat Krol schreef, was zo groot dat ik geen enkele behoefte meer voelde tot kritische afstand - redenen om vervolgens nog wel te blijven schrijven over boeken die mij minder raakten, kon ik toen niet bedenken. Met dit boek, en met mijn eerdere publikaties over Krol, heb ik mijzelf onder meer willen duidelijk maken welke literaire constructies en thematische complexen mij indertijd (en ook later) wisten te emotioneren. Het vrienden, studenten en collega’s alsmaar zonder toelichting toeroepen dat het werk van Krol zo prachtig is, wilde ik voor één keer plomp en onelegant doorbreken, met werk en wetenschap. In mijn werkwijze, het vanuit verschillende gezichtspunten benaderen van een literair werk, voel ik mij gesteund door opvattingen van Mooij en Van Buuren. Mooij schrijft, in ‘Lezen en literaire theorievorming’ (1979), dat het mogelijk is tegelijkertijd op een en hetzelfde object meer dan één zoeklicht te richten: ‘Uitgaande van verschillende literaire theorieën kan men [een] roman verschillend lezen; verschillende “zoeklichten” leveren verschillende “beelden” op.’ Een nadeel vindt hij dat de gelijktijdige belichting vanuit verschillende hoeken tot relativisme leidt. Van Buuren, aan wie ik de weergave van de opvattingen van Mooij ontleen, betwijfelt of dit relativisme wel zo nadelig is: ‘Betrekkelijkheid wijst minder op een wetenschappelijke zwakheid dan op een onschatbare kwaliteit van het object, namelijk dat het in principe onuitputtelijk is en steeds weer prikkelt tot het formuleren van nieuwe inzichten die het als een nieuw object laat oplichten. In die betrekkelijkheid ligt niet de misère, maar de grandeur van de literatuur en de literatuurwetenschap.’Ga naar voetnoot1 Zijn in mijn verslag niet alle conclusies met elkaar te verenigen, dan betekent dat vooral dat mijn werk - het eerste van deze omvang over Krol - nog eens vervolgd kan worden. Alle eer dus aan De chauffeur verveelt zich en aan Krol.
Mijn onderzoek heb ik wel grotendeels alleen verricht, maar dat had ik nooit kunnen doen zonder de bijdragen van vele anderen. Ik noem Gerrit Krol zelf (die inging op vragen en het verloop van mijn onder- | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
zoek met belangstelling volgde); Margaretha Schenkeveld (mijn onwaardeerlijk wetenschappelijk geweten); Tom van Deel (die mij gedurende enkele jaren liet beschikken over kostbare stukken uit zijn persoonlijk literair archief, waaronder het ontstaansmateriaal van De chauffeur verveelt zich); Wim Maas en Erik Menkveld (die meehielpen mijn kaartenbakken te vullen); de critici die mij over hun publikaties en oordeel met betrekking tot Krol informeerden; de archieven en knipselverzamelingen van de gemeente Amsterdam, het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, uitgeverij Querido en de firma Van Nelle; de bibliotheken van de Vrije Universiteit, de Universiteit van Amsterdam en de Technische Universiteit Delft; alle studenten die mij in de loop der jaren op colleges en tentamens of in scripties hebben doen kennismaken met zowel spontane als beredeneerde reacties op het werk van Krol; mijn collega’s Nieuwe Nederlandse Letterkunde aan de Vrije Universiteit, die het mogelijk maakten dat ik een groot deel van 1987 van onderwijs werd vrijgesteld. Van nog weer andere orde waren de belangstelling en de relativering van degenen met wie ik mijn leven deel: Marijke, Brechje en Teun; zij stimuleerden tot meer dan alleen dit boek.
Enkele technische opmerkingen bij mijn tekst:
|
|