Parnassus aan 't IJ
(1663)–Jan Zoet– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
Antwoord.Dit kan hem 't Heydendom: ja self 't Gedierte leeren.
Om dat hy 't leven, en het voedsel, uyt haar heeft
Ontfangen: 't geen den aart sijn teed're jonkheydt geeft.
Hoe Roem-rijk was de daadt der oude Rechabiten.Ga naar margenoot+
En Jephtas Dochter, voor het oogh der Isr'elliten.
Hoe vuyl, en hatelijk was Absaloms bedrijf?
Droegh Cham, en Esau niet een Brand-merk an het lijf?
Den vloek, en doodt is haar (en haars gelijk) verkondigd.
De straffe volgd hem na, die soo voor d'Ouders sondigd.
Mits hem, de moeyt', de sorg, en kosten (an sijn jeugd
Besteed) tot dankbaarheyd verplicht: als d'eelste deugd.
Door't Huw'lyk, is de Man so an sijn Vrouw gebonden:Ga naar margenoot+
Dat sy geen quetsing lijd, of hy word self geschonden.
Om dat hy, met haar, is onscheydelijk, Ver-eend.
Als vleesch van sijnen vleesch, en been van sijn gebeent.
't Geen hy noyt van sich kan af-werpen: noch verlaten.
Veel minder dooden: slaan, ver-achten, smaân, of haten.
Om dat hy, is het hoofd, waar van sy, 't lichaam blijft.
Een beeld van Christi-Trou: die hem sijn plicht beschrijft.
Geen nauwer-band: geen Knoop was oyt ter wereld vaster:
Die door geen Tegen-spoed: vervolging, hoon, of laster
Ontbonden word. ten zy, ge-opend door de dood
Of ook door overspel gebroken: in de schoot.
De Liefde (tot de vrucht des lichaams) trotst de wetten.
Sy laat sich door geen ramp, geen noodt, geen doodt versetten.
Siet David, in die drift: schoon 't voor-werp heylloos was.
Siet Rachel: en wie haar van dese breuk genas.
Of laat de Vrou (hier van) voor Sal'mons Rijk-staf, spreeken.
Sy toond u, dat de Liefd, noyt uyt-vlucht sal ontbreeken.
| |
[pagina 56]
| |
Ga naar margenoot+ Siet Balbus (die de doodt door 't vlieden was ontgaan)
Gewillig (om sijn Soon) voor sijn vervolgers staan.
So krachtig is de Liefd van d'Ouders, tot de Kind'ren.
Wie kan haar werking, door geweld van Wapens hind'ren?
Mits sy in 't hoofd, in 't hart, 't gemoedt, en ziele woond.
Ga naar margenoot+ Waar in de Liefde Gods, tot ons, sich sichtbaar toond.
Hier vraagd men, wie van drien gv 't leven most verwerven?
U Moeder, Vrouw, of Kind? (in diense souden sterven)
En gy de macht had, een te redden, in 't gevaar?
't Geval is vreemd: de vraagh diep-sinnig: d'antwoord swaar.
Ga naar margenoot+ De Hoogste-wet, drijft u, volkomen tot de Ouders.
Ga naar margenoot+ De Nauste-band, leyd u haar last, op beyd' u schouders.
Ga naar margenoot+ De Heetste-liefde, dwingd, en trekt u, tot u Kind.
So dat gy, nau een wech, in desen dool-hof vind.
Mijn antwoord, sal nochtans de Vrouwe zijn tot Voordeel.
In-dien geen Overspel, veroorsaakt heeft dat oordeel.
Ga naar margenoot+ Mits gy u Moeder moet verlaten, om het Wyf:
Dat self u lichaam is. U Kind, een vrucht van 't lijf.
| |
Sang, op de selfde stoffe.
| |
[pagina 57]
| |
2.[regelnummer]
Noch veel heftiger, is de Gloedt
In het Moederlijk teêr-gemoed.Ga naar margenoot+
En in 's Vaders hart:
Dat de alder-wreedste smart,
Ja dwingelanden tart:
Om te behoeden
s' Lichaams vrucht: d'eygen zuygeling:
Als 't de noodt, of't gevaar om-ving.
Geen kracht, noch geweld,
Daar het sich, niet tegen steld,
In Kerkers, en op 't Veld.
Het doet haar woeden
Op al de geen, die dat vertreên.
O Rachel, gy vertoond ons, vryGa naar margenoot+
U liefdens kracht (schoon in on-macht)
Ten bloede.
U bang gesucht door-dringd de lucht.
U stemme hoord men, voort en voort:
Tot schand, en smaadt, voor die, haar zaad
Niet voeden.
3.[regelnummer]
Boven al, klimt de Huw'lyks-plicht.
Want haar fakkel, verdoofd het licht,
De heldere glans
Van Apollos gulde krans.
Sy leyd sijn Rey, ten dans:
Met wijde schreden.
d'Echte-Liefd, en haar kuysse-min
Heeft een heel on-versetbaar-sin,
Die staat: en noyt wijkt.
Die zeylende, nimmer strijkt.
Bemind, bewald, bedijkt
Met vaste Reden:
Gevest, gegrond op het verbond
In d'opper-wet, haar voor geset.
En met den Eedt van trou, bekleedt:
Tot heden.
Dit stuurd de kiel, dit bind de ziel:
Dit mengt het bloed: dit strengt 't gemoet
Van Vrou, en Man, dat niemand kan
Ontleden.
4.[regelnummer]
So een Man, Moeder, Vrou, en Kind,
Tot de doodt, dan veroordeeld vind:
En 't vermogen heeft,
Een (die hy de vry-spraak geeft)
| |
[pagina 58]
| |
Te redden: dat se leefd?
Hy sal beschermen
d'Eygen-Vrou: sijn verkooren deel.
Buyten wien, 't onvolmaakt geheel
Niet wel kan bestaan.
Waar mee, dat hy heeft gelâan
Een last: in 's werelds-baan.
En sich ontfermen
Sijn vleesch, en been. 't is haar gemeen
En hart; en bloed: en eer, en goed:
En schijn, en deugd, verdriet, en vreugd
In d'armen.
Door Liefd geneygd: door Wet gedreygd:
Door d'Eedt gestijft. die eeuwig blijft:
Self in't gevaar. een Vuur dat haar
Kan wermen.
5.[regelnummer]
Want hy moet na Gods woord, en last,
(Om 't Wijf) d'Ouders af-gaan. en vast
An-hangen, sijn helft:
Daar hy sich, mee heeft ontselft.
Sijn vryheydt over-welft:
In doodt, en leven.
Niemand heeft oyt sijn vleesch gehaat.
't Geen hy ook nimmermeer verlaat;
Dit gaat dan voor al:
In het droevigste Geval.
De boom van Echt staat pal,
Om vrucht te geven.
Ga naar margenoot+ O Julia! wie volgd u na?
O Cesars kroost, Pompeus troost:
Geweldig, word u ziel gestort.
Gedreven
Alleen door d'Echt: die steên bevecht,
En over-wind. gy kend noch Kind,
Noch Ouders. Trou zijt gy, ô! Vrou
Gebleeven.
Genes. 2.24. Daarom sal de Man sijnen Vader, en sijne Moeder verlaten, ende sijnen Wijve aankleeven. Jacob Steen-dam.
Noch vaster. | |
[pagina 59]
| |
Antwoord.DE Reeden-rijke Maagd, die 't Y, en d'Amstel-stroomen
Verkooz, daar mast, en kiel, en zeyl (in plaats van boomen)
Haar troon, en zeetel çierd, die selfs door yver-lust
Van alle dingen keurd: niet zoeter, dan de Rust:
Die (zeg ik) is alleen de oorzaak van mijn schrijven,
En wijl mijn Zang-heldin een weynig my qwam stijven,
Zoo raakten voordt mijn Pen op 't zuyver wit papier,
Schoon 't niet getroffen is met zulken een zoeten zwier,
Als wel dit werk ver-eyst, wild dat ten besten vouwe;
Wel aan dan tot de zaak van Moeder, Kindt, en Vrouwe,
Als zijnd' in doods gevaar, in 't kort, ik spreek, en schrijf,
Geen vaster staale Wet, als tusschen Man en Wijf.
U Moeder heeft, 't is waar, u eertijds onder 't harteGa naar margenoot+
Gedraagen, jaa! als ook in nood, en pijn, en smarte
Gebaard; en naader-hand zorgvuldig op-gevoed,
Geqweekt, gespijsd, gelaaft met eygen vleys, en bloed,
En heeft, van tijd tot tijd, voor u gansch zorg gedraagen,
Voor waater, en voor vuur, en duyzend and're plaagen,
(Zoo veel als moog'lijk was) behoed, en trouw bewaard,
En zoo z' een moeder is naa regte moeders aardt,
Ghy zult ten ende toe haar vast in 't harte leggen,
Nogtans het Spreeck-woord zeyd, en doet ons daag'lijks zeggen:
De Rok is niet zoo naa (als 't hemd wel is) aan 't lijf.
Geen vaster staale Wet, dan tusschen Man, en Wijf.
Jaa! met een staale wet blijft hier den Man verbonden,Ga naar margenoot+
Aan 't Wijf, zoo lang door haar de trouw niet werd geschonden,
Midts dat zy is 't geschenk dat door den grooten Godt
Den mensch geschonken wierd in Eeden; tot een lot;
Jaa! tot een heer 'lijk lot! en 't Eedelst dat met oogenGa naar margenoot+
Op aarden werd beschouwd: te regt wierd dan bewoogen
Den Leydsman, Izraels! wanneer sijn heyl'ge pen
Aldus geschreeven heeft: men zal van Vader, enGa naar margenoot+
Van Moeder af-stand doen! en 't wijf alleen aan-hangen.
Die zelfde spreuk gebruykt ons Heyland tot het Slangen
Gebroedzel. en daar-om is in al ons bedrijf
Geen vaster staale Wet, dan tusschen Man, en Wijf.
Soo moet dan 't alder-swaarst' by ons het meeste weegen,
Wijl dat wy zien een wet van hooger-hand verkreegen.
Ook! zoo een Man be-oogd te houden Gods geboôn,
Hy zal met Abraham sijn kind, en lieven zoon,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 60]
| |
Jaa! moeder, wijf, en kindt, en selfs sijn eygen leeven
Op-off'ren voor den Heer, en willig over-geeven.
Ga naar margenoot+ Want merkt: gehoorzaamheid den Heemel meest behaagd.
Wanneer dan zulk een proef, gelijk hier word gevraagd,
(God hoede zulks) u trof; zoo laat die straffing lijden,
U moeder, en u kind; al zou 't uw ziel doorsnijden.
Verlost u weeder-helft, op datz' in 't leeven blijf.
Geen vaster staale Wet, dan tusschen Man, en Wijf.
| |
Sang, op het voorgaande.
| |
[pagina 61]
| |
5.[regelnummer]
Getrouwe God! sterk van vermoogen,
Bewaard, en hoed my dat mijn oogen
Dit groot, en grouw'lijk qwaadt,
Nog zulk een staat,
Nimmer moogen zien!
Jaa! aan geen van driên.
Heer! dit moet geschiên,, te zamen
Aan ons, door Jezum Christum, Amen.
Elk speel zijn Rol.
Karel Ver Loove.
| |
Antwoord.WAnneer de Nood ons perst tot sulcken droevigh stuck,
En met een felle drift ons dapper aen komt randen,
Soo datmen een van drie mocht trecken in 't geluck.
De Vraagh is, wie men sou verlossen uyt haer banden?
De Moeder, die met smart ons inde werelt braght,
En oock een langen tijdt in 't lighaem heeft gedragen,
Die, segh ick, heeft verdient; wat doch? dat dagh en nacht,
Voor die ons 't leven gaf, wy oock het leven wagen;
Maer als ons tot ons deel geschoncken word een Vrouw
Van God de Heyl-fonteyn der ware liefde-bronnen,
Haer staet ons, na de wet, te volgen met de trouw.
Schoon dat zy als Heleen na Troyâ wierd geronnen.
Door 't huwen van een Vrouw verlaet hy 's Vaders huys,
En waght met danckbaerheydt den Goddelijcken zegen.
Hy red sijn Ega, voor sijn Moeder, uyt het kruys,
Beschermt haer met de liefde, een Konincklijcken degen.
Want trouw maekt twee tot een, te vooren twee, niet een
En breekt dan op een sprong de vaste knoop der Ouders;
Dan strekt, natuur een spoor, om eygen vleesch en been
Te trecken uyt den Ramp met opgeheve schouders.
VVat Koning wil sijn Kroon besien met bloed bespat,
En in des Vyandts handt sijn Scepter achterlaten;
Dus oock in 's werelts rond, noyt Man sijn trouw vergat.
VVie sal in sulcken saeck sijn eygen selven haten.
Men twijffelt aen 't gekies niet in soo 'n droeven stand,
Ten sy sijn ted're ziel door weedom wierd verslonden;
De God des Heyligdoms heeft in sijn woordt geplant,
Dat twee, tot een, door trouw, onscheyd'lijck zijn verbonden.
| |
[pagina 62]
| |
Hoewel de liefde tot sijn kleen-gebooren Spruyt
Is diep in 't hert gedruckt, nochtans soo moet hy keuren
Sijn eygen Vrouw, wanneer het Echt-verbondt niet stuyt,
En 't voordeel van het Land geen schade kan gebeuren;
VVant als een jonge Vorst, die erver is van 't Rijck
Sijns Vaders, tot profijt van Landen is gebooren,
Men sou 't gemeene best dan kiesen; want gelijck
Het best is, dat een sterft, dan veele gaen verlooren;
Doch anders treck hy vry sijn Vrouwe uyt de kracht
Der Rechters; en hy pas in 't minste niet te dwalen,
VVanneer Hem na sijn wil geschoncken word de maght
Om een van alle drie in vryigheydt te halen:
Dan zietmen, dat sijn hert, sijn waerste pand toe-lacht,
VVanneer Hy in haer schoot sijn trouwigheydt laet dalen.
Fidem Spiro.
| |
Aan Jakob Steendam,
|
|