zijn zwakheid, zijn armoede, zijn rijken waan en het eigen falen. Een wankelende man stond aan haar zijde, en huiverend begreep zij onverbrekelijk verbonden te zijn aan dezen mensch en zijn lot.
- Kom moeder, het is dag, fluisterde hij.
De klank was anders. Er ruischte niet meer dat zelfverzekerde in, er gonsde niet langer meer het besef van mannelijke kracht - die mannelijke ijdelheid is.
Deemoed nu. Deemoed voor het geheimzinnige, dat wij, onmachtig om het in woorden te vatten, leven heeten.
Uw moeder herinnerde zich Nora en hoe zij altijd in het diepst van haar hart, in het diepst van haar vleesch had geweten, dat Nora niet eens de straat zou zijn uitgehold, maar terug zou keeren in haar huis, ondanks alles: haar huis. Uw moeder herlas in gedachten uw brief, - en besefte dat uw jeugd geen plaats zou inruimen voor haar vermoeid leven. Zij zou u hinderen en op den duur terugkeeren naar wat zij niet had mogen verlaten, haar huis, het huis van Nora.
Mijn kind, er zijn nu eenmaal gebieden, waar de ééne mensch nooit toegang heeft, omdat hij bv. vroeger de kans niet heeft willen benutten, omdat