Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXXII. Minerva met den uil in den schild. Nu niet geloont, wert doot gekroont. Minerva placht de kray, het teycken van het leven, Te voeren in den schilt; die heeft zy nu verdreven: Den uyl besit de plaets, den borger van de nacht, Die in het duyster krijgt zijn licht en meeste macht. Als Griecken Griecken was, doen wierden wyse sielen Oock in haer levens tijt gevoert op Famae wielen; Dat is nu lang vergaen: die kloeck is en geleert, En wert eer dat hy sterft, niet lichtelick geëert. Vorige Volgende