| |
| |
| |
VII
Als een herstellende zieke zat je in een leunstoel bij de kachel, den tweeden avond na je thuiskomst. Je had den heelen dag liggen soezen in je bed, je voelde je dankbaar als een kind dat verdwaald was geweest, en bij moeder terug gebracht. Nu geen aankomsten meer en geen afscheid, en het onontkoombare van het doordringen tot elkaars tekort. Je was terug - in een leelijke huurkamer, maar bij jezelf. Brieven vond je niet, een paar drukwerkjes, en een krantje, dat je vergeten had op te zeggen. Dat was nauwelijks een teleurstelling geweest, je was te moe om nog te weten wat je had verwacht. Het zou wel langzamerhand tot je doordringen, - maar vanavond nog niet.
Er werd gebeld - juffrouw Baks kwam zeggen: Daar is iemand voor u - een mijnheer Thomson.
Je hart bonkte.
- Gut mensch, schrikt u daarvan?
- Nee, zei je - laat mijnheer binnen.
Bernard klopte al aan de deur. - Is het hier? Je herinnerde je in hoe 'n ongelooflijk korten tijd hij een trap opliep. Hij stond in de ka- | |
| |
mer, - juffrouw Baks trok zich langzaam terug.
- Dag Corrie - ben je ziek?
- Nee - hoe is 't met jou? Je gaf elkaar een hand.
- Je bent mager geworden.
Hij keek aandachtig naar je, alsof hij - zooals vroeger wel. - Je wist heel goed dat je nog van hem hield. - Hij ging tegenover je zitten. - Vind je het goed dat ik terug ben gekomen? Ik wilde nog eens met je praten. Den laatsten tijd had ik er geen vrede mee dat ik - dat alles tusschen ons was verbroken. - Hij wachtte.
- Het is mij goed.
- Zie je.... Maar ik wil eerst iets over jou hooren - je bent mager geworden. - Je vertelde al het gewone - je wilde dat het zakelijk klonk, maar het had veel van een biecht - zoo nu en dan trilde je mond en je woorden waren te vertrouwelijk. Toen je nog met hem verloofd was, had hij je eens verweten dat je geen terughouding kende - en nu - had je dan niets geleerd? - Nou, zei je op 't laatst, je kon toch ook niet verwachten dat het me heel voorspoedig zou gaan, wel? - en dat klonk veel te pathetisch.
| |
| |
Het bleef een oogenblik stil.
- Heb je niets van je vader gehoord?
- Nee, niets.
- En je broers en zusters?
- Wat bedoel je? je hebt gehoord: Ik kan bij hen wonen.
- Maar je wilt niet.
- Och -
Toen begon hij over zichzelf te praten. Hij had veel geleerd, dat laatste jaar - vooral omtrent vrouwen. Eerst had hij zich verloofd met een meisje Ten Boesterd.
- Dat weet ik.
Het had niet lang geduurd - ze was ijdel en hard - wreed zelfs. Hij gaf toe dat hem die hardheid juist had aangetrokken, maar hij zag het anders, hij dacht dat ze een vrouw was met een geweldige levensdurf. Enfin. Later had hij gehouden van een meisje - de naam deed er niet toe - een mooi meisje, maar eigenlijk volmaakt onbenullig, en pretentieus in hooge mate.
Je glimlachte even en probeerde een luchtiger toon. - Hielden al die meisjes ook maar dadelijk van jou?
Hij keek je aan. - Ja, ze wilden wel - maar ik kan niet meer, Cor. Dit is niet alles ge- | |
| |
weest - ik zal het je ook niet vertellen - ik wil jou terug hebben, jij bent de eenige - de eenig echte.
Hij stond op en legde zijn handen op je schouders. Je keek elkaar aan, ernstig, en een heel klein beetje te smartelijk en diepzinnig. Vond je dat noodig, omdat hij je ‘de eenig echte’ genoemd had? - Je was bereid, natuurlijk, maar er bleef iets van twijfel in je, je moest plotseling denken dat vader, die weg bleef, beter deed dan hij.
- Kind, zei hij - je gelooft me toch?
Nog altijd keek je elkaar aan. Je knikte.
- Ja, ik geloof je. Maar je geloofde jezelf niet.
- Wil je mijn vrouw worden?
Je sloeg je oogen neer. - Ja.
Het was weer als vroeger - Bernard kuste je.
Misschien had je in lang niet gelachen - maar nu! Een brief van Van Velzen, den vee-arts. Hij kon je de betrekking niet meer aanbieden, want hij had besloten toch met zijn tegenwoordige huishoudster te trouwen.
- U intusschen dankend voor uw bereidwilligheid, - enzoovoort. - Mooi zoo - die vrouw kreeg haar zin.
| |
| |
Je was bijtijds op vandaag: Bernard kwam bij je koffiedrinken, en je ging samen in de stad eten. Wonderlijk, dat je gisteren van dit alles nog niets wist. Je liep door de kamer en bedacht wat je zoudt gaan doen. Bloemen koopen, en wat lekkers voor de boterham? Maar je voelde eigenlijk niets voor feestelijkheid. Bernard was terug gekomen, maar hij was niet veranderd, hij praatte nog net als toen hij wegging. Voor het oogenblik was je de eenig echte - geloofde hij het zelf? Je zat telkens op een anderen stoel, en bleef daar een poosje peinzen. - Waarom had je daarstraks ook gelachen? O, om dien grooten kerel met zijn huishoudster.
Er werd gebeld - juffrouw Baks kwam binnen met bloemen. Het waren paarsche primula's - dus hij wist nog dat je daar zooveel van hield.
- Hebt u zich geëngageerd, juffrouw?
- Ja, zei je, en had het gevoel dat je loog.
- Nou, dan mag ik u wel feliciteeren - een nette man - ik heb hem gisteren eens opgenomen. Ze drukte je hand. - Maar juffrouw - wat ik wou zeggen: U bent zonder werk, en hij misschien ook....
- Hij gelukkig niet.
| |
| |
- O, dat verandert - ik bedoel maar....
Je hield je van den domme, en pakte vol aandacht de bloemen uit.
Even later weer een bel: het beloofde pakje van Hetty. Weer de gelegenheid voor een praatje. - Je zou haast zeggen dat uw familie het al weet.
- Nee, dat kan natuurlijk niet. - Je legde het pakje neer zonder ernaar te kijken.
- Nou, het is aardig voor u, na alle zorgen.
- Ja, dank u.
Vluchtig keek je Hetty's brief door. - Hierbij het bedjasje.... Gisteren een brief van Henk en Leida - onzin, hoor, waarom zou je je gaan doodwerken in dat groote gezin - kom liever bij ons....
Lachend zuchtte je erom. Als je werkelijk eens kon zeggen: Ik ga trouwen, - dan werd je verlost van al die opdringerigheid. Maar wie had toch voorspeld: Je zult nooit met Bernard trouwen? Een van de broers, natuurlijk. O, ze wisten het zoo goed, ze hadden je van de wieg af gekend, en lazen je toekomst uit je oogopslag. Het waren je beste vrienden, want ze hadden nooit eenige genegenheid van je gevraagd. - En nu je dit had gezegd, moest je erover blijven denken, en je wist dat | |
| |
het tòch waar was. Ook moeder vroeg geen liefde van je, en stond je zoo na. Maar dat Bernard je bloemen stuurde, bewees niets. - En je moest je op zijn komst voorbereiden.
Zijn bezoeken putten je uit - hij praatte zoo veel en zoo heftig. Vijf dagen duurde dit nu, en je ging ernaar verlangen dat hij eens niet zou komen. Och, hoe zou dit ooit goed worden? Je trachtte hem te helpen, maar voelde je even hulpeloos als toen je gevallen was op het ijs. Je wist niets meer te bedenken om zijn verwarring te ontrafelen. Je had het moeilijkste al gezegd, zacht en als tegen je wil: Ik geloof dat je niet van me houdt. En kreeg tot antwoord een golf van woorden, die je zoo leeg klonken. Je vroeg: Zullen we dan binnen de maand trouwen - of zullen we het een jaar uitstellen? Hij antwoordde: We trouwen, zoodra ik één ding zeker weet.
Je was op dat oogenblik te lusteloos om te vragen....
- Eén ding: Dat ik niet anders kan.
- Goed - laat ons dan eerst uit elkaar gaan.
- Maar kind, ben ik daarom terug gekomen? en je voelde hoe hij je knieën omknelde, en trok even met je schouders. - We ma- | |
| |
ken erg veel drukte over iets dat heel gewoon is: We zijn ongelukkig, maar kunnen elkaar niet helpen. - Ik ben ongelukkig - jij niet, - jij hebt misschien zorgen, maar dat is iets anders, en als je van me hield, zou je me helpen.
Je lachte schamper. En aldoor voelde je dat hij je niet trouw zou zijn. Had Tilda Hugeno maar geschreven, dan kon je weggaan, dit alles ontloopen. Natuurlijk dacht je aan je toekomst. - Bernard maakte je daarvan een verwijt - maar je solliciteerde nergens.
- Probeer aan het oogenblik te denken, zei hij - leef voor dit oogenblik, dan zal ik zooveel van je houden, dat ik mijn toekomst niet tel.
De tranen liepen plotseling over je wangen. - Met ieder woord zeg je, dat je niet van me houdt - beken het dan ook.
Maar hij begon opnieuw te redeneeren.
Maandagmorgen. Het was als vóór je schaatsentocht: je dorst bijna den dag niet te beginnen. Je had geen geld meer om van te leven, en geen kans op werk. Een week geleden had je je kamer ingehuurd voor de maand Februari, en juffrouw Baks gezegd | |
| |
dat je zoo gauw mogelijk zou betalen.
- Kunt u niet wat van mijnheer Thomson leenen? had ze gevraagd.
- Och - dat wil ik liever niet doen voor we getrouwd zijn. - Een dwaas antwoord, maar blijkbaar had het juffrouw Baks bevredigd.
Het sloeg negen uur. Zouden er werkeloozen zijn, die den heelen dag in bed bleven? Je kende bijna geen honger meer, en je at hoe langer hoe minder. Alleen een enkele maal, als je gebraden vleesch rook, dan liep het water om je tanden.
Vandaag moest je dan maar beslissen - je stelde het iederen dag uit, en je had nu toch wel de zekerheid dat Bernard je zonder slag of stoot zou laten gaan. Alles hing van jou af.
- Als je me verbiedt te komen, had hij gezegd, dan zal ik gehoorzamen.
Je antwoordde: Ik kan je niets verbieden. Was dit enkel slapheid - of? - Ja, wat zou het anders kunnen zijn? Nu moest je opstaan en hem een telegram sturen: Ik verbied je te komen.
Je sloeg de dekens op en huiverde - maar je kon niet meer terug. Je liep meteen door om naar de post te kijken. - Een brief - een | |
| |
vreemde hand - poststempel: Haarlem. - Stil niet zoo zenuwachtig doen.
Beste Corrie Tichelaar.
Als je wilt, en kunt, kom dan zoo gauw mogelijk - ik heb het nu goed doordacht. - Vier kantjes - onderteekening: Tilda Hugeno. - Zoo gauw mogelijk - dus vandaag nog.
De tranen sprongen in je oogen - je voelde dat je gered was.
|
|