| |
| |
| |
I
Een poos had Corrie voor zich uit zitten turen - nu huiverde ze en trok haar schouders samen. Ze had het gevoel alsof haar hoofdhuid bevroren was, en er geen haar op groeide. Even streek ze met haar hand over haar krullen.
- Jij vindt altijd wel weer wàt, had Lous gezegd, - dat korte krulhaar is zoo zeldzaam. - Met dat al was ze zonder werk, een half jaar nu; ja, het liep al van het eene seizoen in het andere. - Juffrouw Tichelaar, zei de patroon, u zult tegen de volgende maand naar een andere werkkring moeten uitzien, het spijt me, maar u begrijpt - Je begreep het, je had het al zoo lang verwacht. - En op een middag liep je naar huis, in je zomerjurk, zonder hoed; - je had je laatste salaris ontvangen, je was vrij. De boomen waren groen, en de winkels deden zoo hun best, ze étaleerden nog mooier dan de vorige week, en alles was weer goedkooper geworden. Een oogenblik dacht je ernstig over een tasch, en een paar schoenen - maar je mocht je geld nu niet meer lichtvaardig uitgeven. - Had je het maar nooit gedaan. -
| |
| |
Corrie stond op en keek naar de kachel. Hij brandde flauwtjes, en op de ramen stond de Oostenwind. Het was half elf, gewoonlijk ging ze uit om dezen tijd, maar de laatste dagen had ze in bed gelegen met griep. - U treft het, zei haar hospita, blijft u er maar onder, het is buiten zoo bitter koud. Maar nu, sinds ze was opgestaan, moest ze ook maar weer durven. Winkels binnenloopen en om werk vragen. Geen groote magazijnen, maar kleine, particuliere zaken. Je wist het nooit, de vrouw kon ziek zijn, kon tijdelijk moeten worden vervangen. Je zoudt ook kunnen vragen naar huishoudelijk werk. ‘Als er geen klanten zijn, kan ik op de baby passen. - O, is hier geen baby - ik dacht misschien’ - En je glimlachte verontschuldigend.
Ze sloeg een shawl om onder haar mantel, zocht een warme muts uit, die ze over haar ooren trok. Nu eens kijken of die kou wel zoo erg was. Hm, op den hoek van de straat was het plotseling alsof je geen kleeren aan had - je moest daar nog even aan wennen. Er was ontegenzeggelijk iets sportiefs in, met een van kou verstijfde kaak om werk te vragen, maar van het sportieve naar het belachelijke il n'y a qu'un pas. - Ze liep vlug voort | |
| |
en keek niet naar de winkels; na enkele minuten vroeg ze zich af: waar ga je eigenlijk naar toe? Waarom begin je altijd in een verre buurt, waarom niet in den wolwinkel beneden je? 't Is waar, de juffrouw uit dien winkel kent je, maar dat moest een aanbeveling voor je zijn. Geloof maar dat ze alles van je weet, niet juist wat er te weten is, maar allerlei merkwaardige dingen, waar je je laat permanenten, en zoo.
Corrie liep het Vondelpark binnen en werd meteen getroffen door een bekend geluid, het klonk hol en scherp, het zong gonzend in haar ooren. Bijna tegelijkertijd zag ze ook: kinderen, die zich voortbewogen op het ijs, het harde, witte ijs - het sterke en gladde ijs. - Ze liep er heen en bleef aan den kant staan. Het was of haar hart pijn deed. Ze had zooveel jaren schaatsen gereden met de jongens, met Harm en Dirk, en Joost. Henk ging niet mee, - Dies ook niet. Schaatsentochten rondom Amsterdam, zij met de jongens als het eenige zusje - niets in haar jeugd was zoo heerlijk geweest als dat. Harm, met zijn lange, jonge beenen, en Dirk die zich zoo taai hield tegen den wind in. Joost was wel eens wat uit zijn humeur, maar daar lette je niet | |
| |
op. Hij wilde nooit chocola drinken, vond het onzinnig om ‘je goede geld uit te geven aan zulk bocht’ - maar je wist niet van ‘goed geld.’ Moeder gaf je een extra dubbeltje voor een nieuwen schaatsenband, maar dien had je zelden noodig, en ze vroeg geen afrekening. - Je had ineens een groot verlangen naar Harm, als je nu aan hem dacht.
Corrie hield haar adem in - ze kon naar hem toegaan, hij woonde in Haarlem. Het was gemeen koud, maar Haarlem lag toch zeker ten Westen van Amsterdam? je kwam er van zelf, je moest alleen oppassen, met dien wind zoo pal in je rug, dat je niet in een wak reed. Je had dat eens een man en een meisje zien doen, het leek alsof ze het zoo hadden gewild - maar ze gilden.
Kijk die kinderen hun armen en beenen bewegen - en aldoor het geluid van de krassende ijzers.
Ze zou nu gaan, zich klaar maken voor den tocht. Mijn God, het werd een nieuw leven. Ze was een beetje ziek geweest, en een ziek mensch was oud. O, kreeg ze nu plotseling medelijden met zichzelf, zoodat ze haar neus moest snuiten? En waarom? omdat ze in dat kleine kamertje in bed had gelegen - of | |
| |
om dit laatste halve jaar van werkeloosheid? - Hoe het zij - ze ging naar Harm.
Hij was natuurlijk niet meer dezelfde van vroeger. Je moest nu altijd denken: Harm en Leen, en Leen kende je eigenlijk niet. Hoe zouden ze je ontvangen? maar dit plan volvoerde je, dat wist je zeker. Je nam de tram naar Sloterdijk in de Spuistraat, dat vuilste en meest doodsche plekje van Amsterdam. Vroeger had je daarom alleen het land aan Haarlem, toen je er nog nooit was geweest. De onschuldig veroordeelde provinciestad.
- Ze zou aan juffrouw Baks zeggen dat ze wegging, maar niet hoe, het oude mensch geen schrik op het lijf jagen. Een tasch mee met een tandenborstel? - och ja, je kon niet inééns terug. Doorgaan naar Leiden? naar Dirk en Hetty. Het werd zooiets als de elfstedentocht, maar met slapen er tusschenin. Waarom niet? ze had hier weinig te verzuimen - misschien vond ze werk in een vreemde stad. Amsterdam bood de meeste kansen, werd er gezegd, en het zou op een vlucht lijken, als ze wegging. Misschien zou ze juist vanmorgen in een winkel zijn klaar gekomen, - maar het kon nu niet anders meer, ze had het ijs gezien.
| |
| |
Op de overloop kwam ze juffrouw Baks, haar hospita, tegen. - Zoo, durft u er weer doorheen?
- O ja. Hoort u eens, ik ga een paar dagen bij mijn jongsten broer logeeren, ik ben nu toch vrij.
De vrouw keek haar scherp aan. - En nu heb ik juist vanmorgen uw kachel aangelegd.
En hoe! dacht Corrie. Met een verbeten glimlachje zei ze: U kunt er vanmiddag zelf gaan zitten, - lekker warm. - Nu deed ze de kamerdeur achter zich dicht. O, die sombere, smakelooze, stoffige kamer! Ze had hem gehuurd in een wanhoopsbui, drie maanden geleden, omdat hij goedkoop was en slecht, en ze zichzelf zei, dat ze niets beters mocht verwachten. Zoo nam je vroeger een deken van je bed, als je boos was op moeder, omdat ze je onrechtvaardig had behandeld, en je sliep heel licht en droomde, en werd telkens huiverend wakker. Pas tegen den morgen, als het nog kouder werd, gaf je je gewonnen; je trok weer al het dek over je heen, en je hart gaf moeder gelijk.
Schaatsen, en een tasch - het hoog noodige erin stoppen. Een cadeautje voor Leen? je | |
| |
had niets meer in huis, geen pakjes gedroogde vruchten, zooals vroeger altijd, zelfs geen reep chocolade. - Je kon tenminste zeggen dat je niet alles voor jezelf had besteed. Je had Joost een tijd-lang geholpen, toen hij werkeloos was. Waarom jij dat moest doen, en niet een van de anderen - Henk bijvoorbeeld - daar haalde je je schouders voor op. Waarom jij niet? je verdiende toen honderd gulden in de maand, en stuurde Joost de helft. Van vijftig gulden kon je niet rondkomen, maar je had wat opgespaard, en vroeg je niet af hoe Joost leefde en omzwierf. Je vermoedde dat hij een maîtresse had, daarom ging je niet naar Utrecht om hem op te zoeken. Maar iedere maand als je het geld stuurde, had je zoo'n wee gevoel in je borst. Vijftig gulden voor twee menschen - was het gemakkelijker samen armoe te lijden dan alleen? troostte die vrouw hem? - Later bleek dat je je vergist had; je wandelde met Joost door Utrecht, en je zag zijn zit-slaapkamer met het divanbed. Aan het fonteintje in de gang waschte hij zich, er was niets waarin je een vrouwenhand herkende, en zijn hospita zag er niet naar uit, alsof ze ongerechtigheden over haar kant liet gaan.
| |
| |
Zoo, nu weggaan, je door niets meer laten ophouden - juffrouw Baks liep niet altijd in de gang. Iets zeggen over de post? Och, wat zou ze anders met je post kunnen doen, dan zoo onverschillig mogelijk bewaren? - en dat was goed genoeg. - De voordeur achter je dicht - de straat - vrijheid. Je was het begonnen.
Je schaatsen vielen kletterend op het ijs; je had geleerd staande onder te binden. Je gezicht werd rood door het bukken, en door het verlangen; - gek, dat je het haast niet afwachten kon. De zon scheen helder, en er wapperde een vlag boven je hoofd. Druk was het nog niet - toch hoorde je de bekende geluiden. Waarom was je zoolang mistroostig geweest? de wereld bestond nog, en was wijder en grootscher dan in je herinnering. - Ze richtte zich op. - En al het water lag bevroren onder de zon, je kon er maar overheen glijden. O, en het ging nog, net als vroeger, je had plotseling vaart, en soms even voelde je je lichaam trillen door het ongewone van het balanceeren op de smalle ijzers. Je handen werden koud, de eerste vijf minuten, en na een kwartier deden je enkels zoo'n pijn, dat je dacht te zullen vallen. Maar dat alles | |
| |
ging over. Moeder zei dat tegen je, lang geleden, als je met tintelende handen en een gezicht verwrongen van ingehouden tranen naar haar toe kwam loopen:
- Stil maar, het gaat over. - Woorden voor je leven.
Je reed niet minder vast dan vroeger, - en gisteren lag je nog ziek in je bed. Je zoudt kunnen juichen! Nu je werkeloos was, had de vreugde een bijsmaak van zorgeloosheid, en dat had je nooit gekend. Je leefde altijd voorzichtig, en wel doordacht. Maar denken hielp nu niet meer. Je had geleerd voor jezelf te zorgen, maar als dat onmogelijk werd, dan schudde je ook de verantwoordelijkheid van je af - tenminste zoolang je op schaatsen stond. - Je had Amsterdam al achter je gelaten - je keek niet om. - De baan was bijna voor jou alleen; hier en daar speelden kinderen op het ijs, de scholen waren uit - en iedere honderd meter stond een baanveger stil naast zijn bezem. Je zoudt er wel komen, en als Harm en Leen niet thuis waren, dan bleef je door het stadje zwerven, totdat het donker werd. Dan ging iedereen naar huis en porde de kachel weer op. Je wist niet of Leen kon rijden, de paar jaar dat je haar ken- | |
| |
de, was er geen ijs geweest. En misschien verwachtte ze haar eerste kind, en moest daarom thuis blijven. Als je eenmaal voor een deur stond en had aangebeld, wilde je ook liefst worden open gedaan.
Het ging nu al beter met je voeten, je zwierde weer met den ouden slag, - en je had geleerd door te zetten, al viel dat lichter wanneer je niet alleen was. De meeste menschen hielden niet van de eenzaamheid - jij wel. Het werd je trouwens niet gevraagd. Je dacht dat je later wel eens met een vriendin zoudt kunnen samen wonen, maar als je daar aan toe was, had je het misschien niet meer noodig. Voorloopig wachtte je nog op den vriend, al wilde je dat nauwelijks jezelf bekennen. Toen je twintig was, dacht je dat je zoudt hopen tot je dertigste jaar, en dan niet meer. Nu was je dertig geweest, en je geloofde niet dat je oud was. Moeder had eens gezegd: een vrouw past altijd bij een man, als ze maar den goeden uitzoekt. - Bernard - Nou ja, daar niet aan denken. Nu zou je alleen nog naar het zingen van de ijzers luisteren.
Tusschen Halfweg en Haarlem ging ze een tentje op het ijs binnen. Er zaten enkele menschen - in den hoek een zwijgend | |
| |
paartje, dat haar met groote oogen opnam. Een meisje tegenover haar was in druk gesprek met den baas van het koekenzoopie. Ze droeg een zwarte rok en een rood-wollen trui; een gebreide muts was over haar ooren getrokken, zoodat Corrie niets van haar hoofdhaar zag; het gezicht was smal en fijn van trekken.
- Maar nu, met die nieuwe pachtwet - er branden ook ineens minder boerderijen af.
De man glimlachte vaag en keek naar Corrie.
- Een kop chocola, alstublieft.
Hij schonk in. - Het zal misschien een beetje beter worden, maar - Hij zette de dampende kop voor haar neer. - De menschen zeggen zoo gauw: Erger kan het niet; - het kan altijd erger.
- Tja, zei het meisje. Ze had koele, lichtgrijze oogen.
Het paartje fluisterde even met nauw bewegenden mond.
- Maar ik geloof niet dat we bang hoeven te zijn voor revolutie, in ons land.
- We hebben het nog niet slecht genoeg, zei de man.
- U en ik waarschijnlijk niet, maar de werkeloosheid is toch wel heel groot.
| |
| |
- Ja, zei Corrie, en knikte even.
Er kwam een nieuwe klant binnen, en het meisje keek Corrie oplettend aan. Na tien minuten stonden ze beide op, krabbelden de tent uit, en wendden hun gezicht naar Haarlem.
- Zullen we een eindje samen rijden?
- Goed. Hoe wilt u, kruiselings? - Ze vatten elkanders handen. - Het is prettiger dan zoo'n langen tijd alleen, zei Corrie.
- Komt u van Amsterdam?
- Ja.
- Bent u al lang zonder werk?
- Een half jaar.
- Dat vind ik heel lang. - Er is zeker niets aan te doen?
Corrie vertelde, kort en zakelijk. Onderwijl gingen ze vlug voort; het meisje stond stevig en had groote vaardigheid, maar de meeste kracht ging van Corrie uit. Ze voelde het en het deed haar plezier.
- Hoort u eens - ik heet Tilda Hugeno, en ik ben journaliste. Ik heb er al vaker over gedacht, iemand bij me in huis te nemen; ik geloof dat ik veel meer zou kunnen verdienen, als ik meer tijd had - ik zou allerlei willen schrijven. Maar nu heb ik de huishouding er- | |
| |
bij - vrij omslachtig, en zoo. Als een ander die voor mij zou kunnen doen? - Maar ik ben precies en veeleischend - ik geloof dat ik slecht zou zijn, voor een ander. Stel dat u bij me in huis zoudt komen - ik heb genoeg ruimte, u zoudt een zit-slaapkamer krijgen; - hebt u meubelen?
- Enkele dingen maar.
- Dat is gemakkelijk. Ik zou u dus kost en inwoning geven, en nog een klein beetje geld, dat heeft u natuurlijk noodig. Maar u zoudt heel hard moeten werken. En misschien klopt het niet, ik bedoel: de berekening die ik heb gemaakt. Het zou in mijn voordeel moeten zijn. Ik heb soms plotseling veel geld noodig - eigenlijk niet in werkelijkheid, maar in mijn gedachten, - ik wil sparen, weten dat ik het heb. Kunt u dat begrijpen?
- Begrijpen wel, zei Corrie, maar toch ben ik anders - en wat ik gespaard had, is op. Een korte poos spraken ze niet, de baan werd drukker. Toen ze de eerste huizen van Haarlem genaderd waren, zei Tilda: Hier wil ik afbinden, - maar als u het goed vindt, schrijf ik uw naam en adres op.
- Ja, zei Corrie.
Tilda haalde potlood en papier uit haar | |
| |
taschje. - Mag ik tegen uw rug aanschrijven? Ze probeerde het, maar duwde Corrie voort over het gladde ijs. Voor het eerst lachten ze samen. - Hoor eens, Corrie Tichelaar, stel je er niet te veel van voor, ik ben niet beminnelijk.
- Misschien voor mij wel, zei Corrie, en voelde dat ze bloosde.
De ander keek haar verwonderd aan. - Ik heb veel vrienden, maar ik vraag me af of ze van me houden? ik geloof het niet. Ze vinden me: de moeite waard - het is heel gek. Misschien denken ze ook dat er nog iets achter zit, dat ik plotseling mezelf zal geven. Gisteren zei een collega tegen me: Je bent een verdomde egoïst. Ik laat de menschen maar praten, ik weet het zelf ook niet, hoe ik ben. Nou, Corrie, jij blijft een paar dagen weg, maar ik beslis niet binnen de week. Ik denk hier al lang over, maar het zal me toch zelfoverwinning kosten, zie je. Dag!
Ze drukten elkaar de hand. Een oogenblik dacht Corrie zich te bukken, en de schaatsen van Tilda af te doen, - maar ze deed het niet, en draaide zich vlug om. Als ze je nakijkt, zei ze zichzelf, zal ze tenminste zien dat je ook alleen kunt rijden, rechtop en gelijk- | |
| |
matig. Het bloed suisde door je lichaam. Stel je voor dat je een betrekking had gevonden bij een meisje van je eigen leeftijd. Waarom bond je niet meteen je schaatsen af en liep met haar mee naar huis? je wilde wel eens zien hoe ze woonde. Maar ze vroeg je dat niet, - ze wilde er nog over denken, en waarschijnlijk dacht ze: geld uitgeven om geld te verdienen is gevaarlijk. Maar ze was eerzuchtig, ze wilde wel eens zien wat ze presteeren kon. - Je stelde je voor dat ze in een modern en licht huis woonde; een ingebouwd bad en een electrische boiler van de gemeente, gemakkelijk en duur. Zeker zou het bad nu vuil zijn, en als Tilda dat zag, dacht ze weer aan de mogelijkheid van ‘beschaafde hulp’. Zoo heette dat. Daar, bij die brug, kon je niet verder; - het was er een drukte van komen en gaan. Je stond plotseling weer op je voeten, breed-uit en plat. Nu ging je den weg vragen naar Harm.
|
|