| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Het werd winter. Amy keek dikwijls naar haar mevrouw en vond dat ze bleek zag. - Nu bent u den heelen zomer niet uit geweest, zei Amy, - u praat wel over reizen, maar u doet het niet.
- Later misschien, antwoordde Ina, als juffrouw Lilly terug is.
Ze had vrij veel werk. Eens, in een trieste en toch bijna overmoedige bui - ze voelde weemoed achter haar gewone opgewektheid en tranen in haar lach - had ze een narrenpak geteekend. - Het is zot, zei ze zichzelf, dat Frans me lief heeft en dat ik hem nooit meer zie, - dat Lilly ver van me weg is en maar weg blijft, terwijl ik heimwee proef achter haar voorzichtige woorden. Wie van mij houdt, schijnt mij te moeten schuwen. Voor haar lag een blad papier, waarop ze kinderjurkjes had ontworpen. Nu teekende ze een man met een grijns op zijn gezicht, en een narrenkap die zijn voorhoofd bedekte. Zijn oogen waren groot, als van een kind, zijn mond was oud en verwrongen. En hij kreeg een fantastisch pak aan, bont en somber, met hier en daar een helle veeg. - Ze had er plezier in. Waarom zou ze altijd ernstige kleeren moeten maken voor deftige menschen? de wereld had haar lach, en haar dwaze mislukkingen.
Zoo begon ze maskerade-costuums te ontwerpen, en al gauw vond ze er een afnemer voor. Het hield haar bezig, al die avonden dat ze op Frans wachtte.
Ze wist wel dat hij niet zou komen, - hun afscheid was een afscheid voor goed. Maar als hij zwak werd, als | |
| |
hij te zeer verlangde, dan zou ze hem zien. Plotseling zou hij weer voor haar staan; - hij had haar noodig, en ze was bereid. Kon een vrouw opener bereid zijn? - Amy wist wel dat ze wachtte. Als de spanning heel groot werd, dan praatten ze samen.
- Zou er weer gauw een brief van juffrouw Lilly komen? ik verwacht haar nog dezen winter thuis. Als ze door dat examen heen is, dan heeft ze daar iets bereikt, dan kan ze terug. En we zijn verstandiger dan vroeger, we leven meer voor ons plezier, jij ook, Amy, denk daaraan.
Amy lachte. -Maar mevrouw!
Ernstig zei Ina: - Kind, ik gun je zooveel goeds.
Nu voelden ze beiden tranen in hun oogen, en ze herinnerden zich weer het werk, dat niet verzuimd mocht worden.
Lilly's brieven werden uitvoeriger en hartelijker van toon. Het was wel duidelijk dat De Nieuwe Wereld haar niet meeviel. Ina raadpleegde haar vriend James, - die haar zelf liet praten. - Al te gemakkelijk, zei ze, moet het toch niet gaan. Kijk, ik houd er niet van, mijn eigen leven te citeeren; - laat een ander het beter hebben, - zonniger. Maar ik wil dat het kind haar eigen grilligheid, achteraf, au sérieux neemt. - De heer James knikte. Zoo kwam Ina er toe het meisje te zeggen, dat ze althans één examen aan die Amerikaansche universiteit moest doen.
Lilly antwoordde dat ze hard aan 't werk was. Haar zou dit land geen kwaad doen, maar haar moeder mocht blij zijn, dat ze het nooit had gezien. - Als u reizen wilt, ga dan naar het vasteland van Europa, - Spanje, Italië, maar kom niet hier. Ik zelf zou kunstgeschiedenis willen studeeren in een oude, Fransche stad. - Goed | |
| |
zoo, mompelde Ina, leve de kathedralen, en de paleizen der koningen!
Dien Oudejaarsavond had ze het gevoel alsof haar eigenlijke leven werd afgesloten. Ze wist dat Frans niet meer zou komen. Hij mocht al eens aan haar denken, lust hebben haar weer te zien, - hij kwam niet. Ze had een sterken man leeren kennen; - maar niet voor het eerst. Ook Jack was sterk geweest, meer in 't verborgen misschien, stiller. Als ze hen naast elkaar zette, dan zag ze dat Jack de meerdere was, - en ze verlangde plotseling naar hem met een gevoel van groot heimwee. Ze was zijn vrouw geweest, ze woonde in zijn huis -, toen werd alles haar ontnomen. Aan den strijd met Lilly kon ze niet zonder huivering denken. En toen, - haar ontrouw, die ze haar eindelijke liefde had genoemd, - Frans. Ze verborg haar gezicht in haar handen. Het leven was zoo verbijsterend groot, haar denken kon het niet omvatten. En toch, - nu ze hier gestrand was - ze herhaalde dat woord: - gestrand; - de stormen gingen voorbij, en de woelende golven. Ze kreeg rust, ze zou haar leven in kaart kunnen brengen, enkele simpele lijnen. Had ze waarlijk geleefd? het leek kort en zonder beteekenis. In gedachten schreef ze aan Lilly: - Oudejaarsavond, - mijn leven is voorbij. Als je nog komen wilt, het is mij goed, maar ik vraag er je niet meer om. Als ik Frans op straat ontmoette, zou ik hem ook niet vragen te komen. Eens moet het uit zijn. Was het lang of kort? ik weet het niet, - het was zwaar en ontroerend.
Toen Amy bij haar binnenkwam, herstelde ze zich. - Laat je ons iets goeds drinken, vanavond? In het nieuwe jaar komt juffrouw Lilly thuis.
- Weet u dat zeker, mevrouw?
- Ja; - ik denk in April. We moeten maar wat | |
| |
vooruit zien. - Tegelijkertijd dacht ze aan den versregel, dien ze al in Holland had geleerd: ‘Old year, you shall not die,’ - en ze dorst Amy niet aan te kijken.
- We moeten maar vroeg schoonmaken, zei het meisje.
- Ja, of verhuizen.
- Verhuizen, mevrouw? waarom?
- Och, om weer eens opnieuw te beginnen.
- Maar u bent aan dit huis gehecht.
Ina antwoordde niet. Ze citeerde verder: ‘So long as you have been with us,’ ‘Such joy as you have seen with us’ - Dan zei ze haastig: Neen, we zullen maar blijven.
Amy schikte de kopjes op het theeblad. Als mijnheer Lenooy vanavond niet komt, dacht ze, dan wordt mevrouw nog wanhopig. Arm mensch. En als juffrouw Lilly in Amerika blijft...
Maar op dat oogenblik sloeg haar mevrouw rustig een boek open.
Eens ging Frans op weg naar Ina, een Zondagmiddag in Februari. Ruth maakte visites in haar eigen auto; - hij had geweigerd mee te gaan. - Ik heb nog te werken, zei hij, - maar hij liep al gauw het huis uit. Er was op dat oogenblik iets boosaardigs in hem; hij haatte de zelfverzekerdheid van Ruth, hij verachtte zijn eigen ‘braafheid’, die hem van Ina had weggehouden. Zoo was het niet in de eerste plaats verlangen naar haar, dat hem dreef, eer een jongensachtige lust om iets te vernielen. Hij zei zichzelf: ruim vijf maanden heb ik het volgehouden, - nu moet het breken. Maar hij haastte zich niet. Hij wist dat hij onmogelijk den afstand te voet kon afleggen, toch liep hij nog voort.
| |
| |
Onderwijl praatte hij als tegen haar: Het is me niet zoo slecht vergaan, Ina, -zulke dingen vallen wel mee. Een mensch heeft zijn werk - en de armoede waaraan hij gewend is. Maar plotseling, een grauwen Zondag, wordt ons slavenleven belachelijk; -belachelijk, hoor je. Waarom zouden we ook nog ons zelf binden, terwijl we al gebonden worden door... ja, door wat al niet?
Vijf minuten later was hij bij een halte, waar een auto-bus juist weer in beweging kwam. Hij sprong er op. Een half uur reed hij mee, stapte uit in een stadscentrum. Daar moest hij zich oriënteeren; - de straatnamen om zich heen kende hij niet, en van de hoofdrichting van zijn bus was hij niet meer zeker. Op den hoek waar hij stond was een bloemenwinkel; hij ging er binnen om den weg te vragen. Maar toen hij een oude, magere vrouw tegenover zich zag, kocht hij wat bloemen, witte seringen en anjelieren. Onderwijl bleek het dat de vrouw niet meer van Londen kende, dan haar eigen buurt. Haar klanklooze, onderdanige stem hinderde hem vaag. - Op goed geluk liep hij verder; het papier van zijn bloemen, die hij al te zorgvuldig droeg, ritselde in den wind. Het werd al donker; de laag-hangende, grijze hemel was vuilig gekleurd met het rood van de stadslichten. De wijk was hem toch niet heelemaal vreemd. Weer sloeg hij een hoek om, lette scherp op of hij een huurauto zag. Deze straat, vale huizen als kazernes, hooge steenen stoepen, die altijd donker waren, achter den gevel wijkend; - hier en daar een kind, dat lusteloos speelde... Waaraan werd hij herinnerd? Stil - hij moest hier hebben gewoond met Ina, - één straat meer naar rechts, of naar links. Was het zoo armelijk geweest, en zoo troosteloos? Hij liep verder, de eerste dwarsstraat in, en zoo kwam | |
| |
hij er, nog eens afslaande. Ja, deze straat was wat nauwer dan de vorige; aan één kant hadden de huizen smalle houten erkers, die waren misschien eens geel geweest; nu zat er nagenoeg geen verf meer op. Zij hadden aan den anderen kant gewoond, hij wist het nummer nog: 143. Alsof het het doel van zijn tocht was geweest, zoo liep hij nu haastig, om dat nummer te bereiken.
En hij stond ervoor stil. Twee hoog woonden ze; de voorkamer was de zijne. Twee smalle, bijna vierkante ramen in grauwe omlijsting; dunne, vuil-gele gordijnen hingen gelaten neer. Hij had dat alles toen niet gezien, of het hinderde hem niet. Ze waren jong, en de huishuur was hoog in Londen. Wel, en ze hadden zich beiden opgewerkt. Toch stemde dit beeld hem oneindig triest. Ina, die hier in en uit ging, die uit Holland gevlucht was, - naar deze vrijheid. En hij liet haar zoo gemakkelijk weer gaan; zij huurde een kamer voor zich alleen, zoodra ze werk had gevonden, - wilde niet langer van hem afhankelijk zijn.
Natuurlijk had hij altijd eerbied voor haar gevoeld, - destijds achtte hij haar niet veel minder dan zichzelf. Nu bewonderde hij haar, en hij zou voor haar kunnen knielen, - ze was mooi en fier, als een vrouw van hooge geboorte. Eenzaam woonde ze nu, maar in een eigen sfeer, - en ze was niet meer jong. Ina, dacht hij, ik zal je rust niet verstoren.
Peinzend liep hij voort, - hij wist niet waarheen. Totdat een auto dicht langs hem reed, de chauffeur hem iets toeriep. Hij knikte, gaf het adres van zijn huis. Op de bank naast zich legde hij de bloemen. En die wilde hij daar laten liggen, - maar toen hij uitstapte, greep hij er toch naar.
Een van zijn dienstmeisjes zette ze in water.
| |
| |
Bloemen, zei Ruth, toen ze was thuisgekomen - wie is er geweest? Het meisje, dat toevallig in de kamer was, antwoordde voor hem: - Mijnheer heeft ze meegebracht.
- Zoo. - Toen ze alleen waren, kwam ze op hem toe. - Zoo, herhaalde ze, je krijgt attenties voor je vrouw. Haar stem klonk niet hard, en hij keek naar haar op.
- Is dat je - onaangenaam?
Nu glimlachte ze, steunde met haar hand tegen den rug van zijn stoel.
- Welnee, malle jongen, ik waardeer het. En, omhoog wippend, kuste ze vluchtig zijn kruin.
In Mei kwam Lilly thuis; Ina reisde haar tot Liverpool tegemoet. Zoo zagen ze elkaar weer, allereerst in het bedrijvig tumult van de haven. Lilly had iets luids over zich, als moest ze het gedruisch van brekende golven overstemmen, en ze leek Ina jonger, dan toen ze gegaan was. Zelfs werd Ina een oogenblik herinnerd aan hun allereerste ontmoeting, toen de sterke, donkere blik van dit kind haar meer had bekoord dan Avenda's lieve teerheid.
Lilly was vervuld van haar reis. Ze maakte korte, scherpe opmerkingen over haar medepassagiers. Met de vrouwen had ze zich weinig bemoeid, maar onder de mannen was er vooral één geweest, dien ze vurig bewonderde. - Waarschijnlijk een type, dat u niet zult waardeeren, zei ze, - een handelsmagnaat, een stoere, heel intelligente man, die een stukje wereldhandel beheerscht.
- Wat voor leeftijd? vroeg Ina.
- O, oud, maar met jonge bewegingen. Zeg moeder, ik ga nu gauw afstudeeren, en dan wil ik de praktijk | |
| |
in. Die enkele geniale millionnairs is het beste wat Amerika heeft. - Ze praatte veel door elkaar, en heel dien dag bleef er dat verre in haar oogen, dat denken deed aan het blinken van de zee.
Ze kwamen thuis. - Amy, jij bent nog dezelfde. Ja, moeder is wel een beetje oud geworden, en ik ben geen twee jaar weg geweest.
- Dat scheelt anders maar weinig.
- En straks gaan we samen naar Parijs; - ik snak naar echte beschaving, en kunst.
- Och kind, zei Ina. Amy en zij keken met een even verwonderden glimlach naar het jonge meisje, dat nog met hoed en mantel aan door de kamer stapte.
- U wilt toch wel eens iets beleven, na deze twee doodsche jaren. - Plotseling lachte ze. - O, wat gek, u bent carnaval-costuums gaan ontwerpen; - hoe kwam u daartoe?
Ina antwoordde niet. - We kunnen wel eens op reis gaan, zei ze, maar voorloopig zou je het je hier behagelijk kunnen maken.
- Natuurlijk; dit is een prettig huis. Krijg ik mijn oude kamer terug? - ik ga hard werken, en toch - toch me wat meer aan u wijden. Gezelligheid zoek je in Amerika tevergeefs. Oom Herbert is een schat, maar tante Winny... Ik heb een paar dingetjes voor u in mijn koffer. Eigenlijk kan je daar niets koopen, behalve rubber-corsetten. Het is een raar land.
- Ja, dat lijkt wel zoo.
- Onzinnig, dat u mij erheen wou brengen; - ik ben zoo dikwijls blij geweest... Ze brak af en kwam naar Ina toe. Tusschen haar jonge handen vatte ze dat hoofd. - Waarom bent u zoo grijs geworden? Nu blonken die oogen toch van heel na. - Heeft u verdriet gehad om mij?
| |
| |
- Och kind, - ook wel een beetje, ja.
Lilly ontroerde, - want die enkele woorden deden haar een heel leven vermoeden, waarvan ze weinig wist.
- Ik houd veel van u, zei ze, en haar mondhoeken trilden. U moet het me maar vergeven dat ik weggeloopen ben.
- O ja, lieveling.
Amy was de kamer uitgegaan. Nu komt mijnheer Lenooy zeker nooit meer terug, dacht ze.
Ze wijdde zich geheel aan Lilly; - samen maakten ze een reisplan voor Juni; voor de overige zomermaanden huurde Ina een huisje in het Zuiden van Engeland. - We zullen genieten, zei het kind iederen dag, en wilde haar blijdschap weerkaatst zien in moeders oogen.
Ina voelde haar leven afgepaald. Frans kwam niet terug, ze wist het, - de moeilijkste tijd was nu immers voorbij. Het zou heel jammer zijn, als hij nu nog haar stoorde, - maar ze beet op haar lippen terwijl ze dit dacht, en ze had het gevoel alsof haar hart in een leegte viel. Toch wist ze zich rijk met Lilly's liefde; - het kind had haar nog noodig, en dat gaf haar veel meer steun dan ze gedacht had. Ze waren vrij om te reizen en te genieten, - ze zouden iederen dag samen zijn. En dan hernam het leven zijn gewonen loop; - ze werd een oude vrouw; misschien, als het lot gunstig was, mocht ze nog de kinderen van Lilly zien.
Eenmaal, kort voor hun reisje naar Frankrijk, zag ze Frans in den schouwburg; - hij had een loge tegenover de hunne. Ze herkende Ruth, door een enkel woord van hem indertijd, dat ze niet vergeten had. Een kleine, slanke vrouw, met krullend, rossig-bruin haar, en een regelmatig, fijn gezicht. Een oogenblik | |
| |
wilde ze fel denken: Die man is van mij, - maar dadelijk voelde ze het onechte daarvan. - Neen, zei ze toen, als tegen die andere vrouw, van mij is hij zeker niet. Wat beteekent het, dat ik hem liefheb? misschien heeft zijn typiste hem ook lief, of zijn jongste vrouwelijke bediende. Liefde brengt de wereld nader tot ons, - niet altijd één enkelen mensch. Liefde is wijzer dan wij zelf; - we verlangen niets meer dan dien éénen, - maar we krijgen: de mogelijkheid om verder te leven.
Ze wees hem Lilly niet aan, en ze geloofde dat hij haar niet zag; - zoo werd ook deze gebeurtenis voor haar zelf niet heel belangrijk.
Een week later stond ze met Lilly aan de verschansing, een helderen, vol-zomerdag, en zag de flauwe lijn van Engeland's kust wijken. Het leven is een geweldig avontuur, dacht ze, en als we het maar met open oogen beleven, dan is er niet zoo heel veel verschil tusschen voorspoed en tegenslag.
Naast haar was Lilly begonnen te zingen.
|
|