| |
| |
| |
Twintigste hoofdstuk
Dus dat kijken jullie eens na voor de volgende week.
Heleen sloeg haar agenda open. - Dinsdag de vijfde. - Wat zou er ook weer gebeuren op 5 April - de klank kwam haar bekend voor.
De schoolbel luidde. - Haastig schreef ze in haar agenda: Staatsinr. 7de hoofdstuk; - ze wilde op ‘den Nieuwen’ wachten, met hem meeloopen, als ze dorst. ‘De Nieuwe’ was de tijdelijke leeraar voor staatsinrichting en miss Fleming praatte openlijk over ‘his good looks’. Hij had oogen die iets te bol waren, maar glanzend, en diep blauw. Hij had een korten, rechten neus, een hoog voorhoofd en blond krulhaar. Soms sprak hij Friesch, aan 't begin of het eind van een les, - enkele zinnen, spelenderwijs. Dan was er een gezellige sfeer van huiselijkheid om hem heen, die alle meisjes bekoorde. - Wel had Heleen zich tegen zijn charme willen verzetten, om dat er ‘in alle lagen’ met hem gedweept werd, zooals ze het uitdrukte, maar de zangerigheid van zijn moedertaal had haar overrompeld. Ze trachtte zichzelf wijs te maken, dat ze hem om andere redenen ‘aardig’ vond dan het gros van de meisjes, dat ze hem beter begreep, en dichter benaderde. - Hij wilde zijn taal erkend zien, het wanbegrip, dat het Friesch een dialect was, moest eindelijk verdwijnen. Gerard bekommerde zich niet om het behoud van het Nederlandsch in Zuid-Afrika - hij sprak er meestal Engelsch, - hij was met een Engelsche vrouw getrouwd geweest. - Taalstrijd is dom en
| |
| |
kinderachtig, had hij eens tegen opa du Ferry gezegd, Zooals een kind niet tegen beter weten in aan zijn kromme taaltje moet willen vasthouden, zoo - Maar de vergelijking was onzinnig. - Gerard kon over dergelijke dingen eenvoudig niet meepraten - hij had geen taalgevoel.
Heleen pakte vlug haar boekentasch. Als mijnheer Hessels niet een oogenblikje in de docenten-kamer bleef, dan kon hij haar gemakkelijk vóór zijn. - En hoe moest ze dat te weten komen, terwijl ze stond te wachten? - Hij heette ‘Bowe’ en niemand kon dien naam goed zeggen - ze hadden het laatst in een extra-uur geprobeerd. Het had iets van de oo en de au en de eu-klank in zich, - maar de juiste tusschenvorm gelukte hun niet. - Hij zei het ‘Onze Vader’ op in het Friesch. Ans vond hem ‘een gezellig knuffeldier’. - Zou ze wachten? - wie weet hoeveel anderen er bleven staan om hem. - Hij was de zoon van een dokter uit Oldeberkoop - zijn vrouw heette Popke. - Heleen vatte plotseling een besluit en liep door. Al dat weifelen had haar de laatste weken zoo gehinderd en moe gemaakt, het om-en-omgooien van die eene gedachte: Wat moet ik worden? - En het was onzin dat ze mijnheer Hessels om raad zou vragen - wat wist hij van haar af? - en wat kon het hem schelen? Hij verving mijnheer Scholten, die ziekte-verlof had, en voor middelbaar Staatsinrichting wilde ze toch niet studeeren. Gisteren dacht ze nog van wel, maar nu waren Miek en Jotie er ook mee aangekomen, en je had, met die akte, niet het geringste uitzicht op een betrekking.
Vijf April - och natuurlijk - dat was de dag waar- | |
| |
op Gerard aan boord moest. Stilletjes laten gaan. - Gerard was iemand zonder idealen. Hij wist niet of God liefde was. Maar nu trok ze met haar schouders - wist zij het wel? Waren al zulke woorden niet zuiver als symbool bedoeld? Maar wat beteekende ‘symbool’? dat wist ze maar zoo vaag, niet echt en precies.
- Dus over een week - dan was Gerard weg, en niemand zou hem missen. Ze voelde plotseling medelijden met hem - hij was overgekomen om een vrouw te zoeken en moest weer alleen terug, - naar een land, waar hij een vreemde taal sprak. Als ze nog eens naar hem toeging en.... Ze zuchtte diep, nam haar zware boekentasch onder den anderen arm. - En ook aan hem vragen wat ze worden moest? hij, die den vorigen keer al gezegd had: waarom ben je eigenlijk gekomen? - Neen, ze moest het met zichzelf uitvechten. Vroeger had ze gedacht: muziek - dansen - toen was ze een kind dat niet beter wist. Ze zou iets willen doen - eigenlijk zou ze het liefst willen heerschen, het te zeggen hebben - maar ze wist niet wat. O, dat niet weten was ellendig. Dikwijls werd ze middenin den nacht wakker - den laatsten tijd, en had het gevoel, het nu te moeten uitdenken. Het was of er allerlei menschen om haar heen stonden - vader en moeder, opa en oma du Ferry. - Wel, Heleen? vroegen ze, en trokken hun wenkbrauwen op. - Ze zou niet kunnen opstaan, zoolang ze het niet wist; - minstens een uur bleef ze liggen woelen. Maar hoe kon ze het weten, als niemand haar hielp? En niemand verdiepte zich erin - het kon hun geen laars schelen. Adri
| |
| |
en Frank, die hadden zelf gekozen, en waren nu van alles af. Opa en oma waren oud - die wilden wel met een glimlachje aanhooren wat zij te zeggen had, en vader en moeder dachten: het heeft nog een paar maanden den tijd. Struisvogel-politiek. Die wilden rust in huis, en voor alles: een prettigen toon. Toe maar - mooi weer spelen tegenover Jan Kooiker, die misschien om Adri kwam. Een schijnheilige boel.
Pas op, nu was ze bijna onder een auto gekomen. - Ik durf in deze stad niet te fietsen, zei mijnheer Hessels, het is iedere seconde levensgevaarlijk. Zij merkte niet dat het verkeer drukker zou zijn geworden, - het was alleen ingewikkeld gemaakt door al die voorschriften. - Ze had zich zoo vast voorgenomen met mijnheer Hessels te praten - was het laf dat ze het nu toch niet gedaan had?
Adri en Jan hadden zich verloofd, en meteen droeg Adri ook al een ring. - Geef hem mij eens heel even in mijn hand? had Truus met blinkende oogen gevraagd. Toen schoof ze hem haastig aan haar vinger en danste de tafel rond. - Nu ben ik verloofd - nu ben ik verloofd met Jan Zondernaam, riep ze zingend. - Heleen had den ring zielsgraag even aan haar eigen hand gezien, maar ze kon niet vragen, zooals Truusje. Ze zag dat moeder knipoogde tegen oma. Iedereen was blij. - We zijn er heel erg mee ingenomen, zei vader tegen mijnheer Kooiker, den vader van Jan. Heleen trok haar wenkbrauwen op. - Waarom eigenlijk? dacht ze. Aan trouwen viel nog niet te denken, - maar het is zoo prettig, zei
| |
| |
Adri, dat we allebei moeten studeeren, de een gaat niet zitten wachten op den ander.
Jan legde zijn arm om haar schouders. - Ik weet niet van wachten, zei hij, - alleen van voortmaken, geen uur verliezen - en Adri had hem daarop in vol gezelschap gezoend, zoo'n beetje plechtig, zijn hoofd tusschen haar handen, - alsof ze, moest Heleen denken, alsof ze iedereen wilde toonen hoe 'n grooten ernst het haar was. - Als zij Gerard zoo had kunnen zoenen, in de huiskamer.... Maar in die leelijke huurkamer van hem was alles anders. - Nou ja, misschien ook in hun eigen hart.
Dien eersten avond stak Heleen haar hoofd om de deur van Adri's kamer. - Nacht, zei ze. - Jan was met zijn ouders terug gegaan naar Haarlem.
Adri wenkte haar met een vinger. - Hoor eens, meissie.
- Hm? Heleen deed de deur zacht achter zich dicht.
- Jij zult natuurlijk ook trouwen - jij hebt voor een man meer aantrekkelijks dan ik - Adri keek nu strak op haar boek - maar je moet nooit laten merken dat je graag wilt.
Heleen trok met haar schouders, en ging op één voet staan, wat ze op school vaak deed, als ze voor de klas was geroepen. - Wil ik graag? - ik weet het niet.
- Ik ook niet, zei Adri, - het is maar zoo'n opmerking. - Op dat oogenblik besefte Heleen dat Adri ouder was dan zij - en wijzer. Het bleef een korte poos stil - Heleen steunde haar handen in haar heupen.
- Zou je nu toch nog graag leerares willen worden?
| |
| |
De ander schudde haar hoofd. - Neen, ik wil thuisblijven, later. - Nu legde ze haar handen voor haar gezicht. - Ik ben maar een heel gewone vrouw - ik - ke....
Heleen waardeerde het dat Adri niet verder sprak. Ze draaide zich om, altijd nog op haar eenen voet. - Ja, dat begrijp ik. - Maar ze had er nooit aan gedacht, dat Adri moeder zou kunnen worden. -
Ze huilde een beetje, toen ze in haar bed lag, ze voelde medelijden met zichzelf. Gerard was weg. - Als hij haar anders had kunnen zoenen, en niet met zijn hand onder haar jurk was gekropen - Of zou iedere man het weer anders doen? - Ze wist het niet. Maar Gerard was al getrouwd geweest, en hij hoefde niet meer af te studeeren - voor hem zou het werkelijk wachten zijn geworden op haar, - niet alleen om dat eindexamen.
Weer gooide ze zich om en om in haar bed. Frank was nog naar den trein gegaan, toen Gerard weg ging. - Toch wel een geschikte vent, zei hij - en een knap medicus.
- Omdat hij begreep dat jij zoo bang voor je hachie was, had ze smalend gezegd.
- Stil, Heleen, had vader gezegd. - Dat hoorde ze dikwijls, den laatsten tijd. Stil, Heleen - de dingen mochten niet gezegd worden. - Maar ze was geen kind meer. Als ze nu maar wist wat ze worden moest. - Maar ze kon er niet gewoon over denken, ze was zoo huilerig en bang geworden.
Op een avond toen iedereen vroolijk was, voelde Heleen zich mee genomen door de lichte blijdschap van de anderen. Ze had dien dag op school een
| |
| |
pluim gekregen voor een goede repetitie Engelsch, en deed nu de stem van miss Fleming na.
- Ga Engelsch studeeren, zei Adri.
Langzaam schudde Heleen haar hoofd. - Neen, maar jullie konden me best eens helpen. Schrijven jullie op wat je vindt dat ik worden moet, - of doen moet - na den zomer; niet één ding, maar minstens vijf. Het is zoo belabberd om het zelf te moeten uitdenken, en ik kan niet meer denken. - Ze zei dit, alsof het haar zelf niet aanging, en op dat oogenblik voelde ze er ook niets bij. - Ze keek naar Jan en Adri, die telkens even, misschien onbewust, hun hoofd naar elkander neigden.
- Laten we dan nog eens een brievenbus maken, stelde Bert voor.
- Het is geen Oudejaar, zei Frank, maar Truus vleide: Hè toe!
Er bleek nog een kartonnen brievenbus in omloop te zijn; - haastig werd er een papier opgeplakt dat het uur van de lichting vermeldde, - toen kwam het ding op zijn oude plaats te hangen: aan den trap-pilaar.
- Kinderen! zei moeder lachend.
- Nou, ik heb er schrijven door geleerd, zei Bert, en Jan vroeg: Wordt het briefgeheim wel bewaard? Een oogenblik praatten ze allemaal tegelijk. - Vergeten jullie niet waarom dit is begonnen? riep Heleen. Adri begon vodjes papier uit te deelen.
- Je vouwt maar op, zei ze tegen Jan, een enveloppe is niet noodig - en je bedenkt een geestig adres. Hij keek haar een oogenblik hulpeloos aan.
- Ik ken dit spelletje niet, zei hij, maar Adri be- | |
| |
loofde het hem te zullen leeren. Nu verspreidden ze zich door het huis - de bus zou over een half uur gelicht worden.
Heleen was in de huiskamer blijven zitten. Ze dacht: het wordt natuurlijk niets dan gekheid, zooals vroeger ook. Aarzelend begon ze te schrijven: - Lieve Moes - wat doen we kinderachtig, hè? en nu heeft u toch al een verloofde dochter. Vindt u het leuk, ineens zes kinderen te hebben, inplaats van vijf? - Laatst hebben we op school gelezen over een man, die iederen avond bij het naar bed gaan bad: ‘Nu Heer, het blijft dus tusschen ons zooals het is afgesproken, niet waar?’ - Zooiets zou ik tegen u ook kunnen zeggen: Nu moes, het blijft dus alles bij het oude tusschen ons? - Natuurlijk hebben we nooit wat afgesproken, maar dat hindert niet. Dag, uw Heleen. Ze deed dat briefje in een enveloppe, die ze van vaders kamer haalde - schreef erop: Moeder. Terwijl ze het in de bus liet glijden, dacht ze: nu nog maar wat nonsens voor de anderen. - Ze voelde zich zoo blij als ze in lang niet geweest was. - Lieve Troek. Dat was een lumineus idee van Bert, wanneer schrijven we elkaar anders ooit een brief? - en we zouden toch wel eens iets te zeggen kunnen hebben. - Heb je er heusch over gedacht wat ik worden moet? Ik neem het je niet kwalijk, als je alleen over jezelf denkt, al ben jij er nog niet zoo na aan toe. - Ik geloof wel dat ik een beetje zeur. - Vind je het gezellig dat je een zwager krijgt? - hij is weer heel anders dan Frank en Bert, hè? - onze eigen jongens vinden we natuurlijk gezelliger. Dag oud dier. Heleen. -
| |
| |
Over het briefje aan moeder had ze een poosje zitten peinzen, - nu riep Frank door het huis dat de bus gelicht zou worden, en iedereen keerde in de huiskamer terug, joelend en pratend. Adri vroeg om vijf minuten uitstel, dat hoorde er zoo bij, vertelde ze Jan, de post-directeur verleende uitstel tot drie maal toe. Heleen krabbelde nog gauw een briefje aan Frank: Op een keer moet je me vertellen hoe dat was, toen Gerard wegging, en hoe z'n gezicht wel stond. - Maar dat verscheurde ze, en ze vroeg het tweede uitstel aan. - Perslot werd het nog een gedrang bij de bus. - Even later begon Bert de bezorging. - Het eerste briefje dat Heleen open maakte, bleek van Jan te zijn. Ze las: Beste Heleen, - ik ken je nog niet zoo goed, dus is het moeilijk voor me, je raad te geven. Maar als je ergens zin in hebt, zal je er ook geschikt voor zijn, dunkt me. En dan moet je vooral niet teveel erover denken - je zult zien: op een morgen word je wakker, en dan weet je het. Veel goede dingen komen in den slaap tot ons. - Jan.
Ze vouwde het papiertje weer op, herinnerde zich één van de wenken in Frank's oude herbarium: Zoek geen planten, maar vind ze. Wie zoekt, vindt vaak niet. - Toen las ze wat Truus geschreven had: 1. dienstmeisje. 2. kamenier. 3. juffrouw van gezelschap. 4. onderwijzeres. 5. leerares. En begon dat hardop voor te lezen, vanwege de goede climax.
- Dat is zoo gek niet, riep moeder er tusschen door - je zoudt de heele lijst kunnen afwerken.
Nu het briefje van Frank - Heleen begreep niet, waardoor ze haar hart plotseling voelde kloppen.
| |
| |
- Lieve meid, ‘Zit niet te droomen, 't Zal nog wel komen, 't Zal nog wel komen in 't letste besluit.’ - Uit een Oud-Hollandsch liedje, getiteld: Reidans van de maagden om de bruid. Je broer Frank. - Ze begreep dit niet heelemaal, dacht ze - of toch wel? Voorzichtig keek ze Frank aan - hun blikken ontmoetten elkaar - hij glimlachte fijntjes. Ze voelde op dat oogenblik hoeveel ze van hem hield. - Nu Bert - wat schreef die jongen onduidelijk. ‘Dat weet ik niet, hoor, wat jij worden moet. Ik zou wel willen zeggen: film-ster, maar daarvoor ben je niet canailleus genoeg, - of niet fondannerig genoeg, of niet, enzoovoort, vul zelf maar in. - Ze lachte - Bert was amper zestien. - Wat weet jij van canailleus? vroeg ze. De jongen kneep zijn oogen dicht en grijnsde. - Nou, er zit er zoo een bij ons in de klas - en ook zoo'n zoetje, het suikeren paasch-ei, noemt Wim Brant haar. - Onderwijl deelde hij nog de laatste brieven rond.
- Hebt u niets gekregen, mevrouw? vroeg Jan Kooiker.
Heleen, met Adri's briefje in haar handen, luisterde en hield haar oogen neergeslagen. - Jawel, zei moeder, ik heb ook een brief. - Het was alsof ze die woorden gezongen had. - De zinnen van Adri drongen niet dadelijk tot Heleen door - ze moest er lang op turen. - Lieve meid, - je moet je geen zorgen maken, het is nog lang geen zomer. De wereld kan soms plotseling voor je veranderen, en dan zie je een toekomst, waar eerst een muur was. Je Adri. - Zoo was het haarzelf gegaan, dacht Heleen, - een muur en een toekomst. Och, die Adri.
| |
| |
- Moet jullie hooren, riep Truus, - een vers, het lijkt wel Sinterklaas.
Heleen keek op en zag moeders blik naar haar, glimlachend en ontroerd. Dien avond ging ze met een blij hart naar bed. Ze wist niet wat haar had geholpen - eigenlijk niets, dacht ze, van alles wat in die briefjes heeft gestaan. Of vertrouwde ze misschien dat het in den slaap tot haar zou komen?
Op een morgen in Augustus kwam Tonia huilende de kamer binnen. Haar moeder was zoo ziek, of ze naar huis mocht? - Er volgde een stroom van woorden, dien mevrouw Hilting na enkele minuten onderbrak. - Heleen, zoek eens een trein op.
- O mevrouw, mag ik gaan?
- Natuurlijk - je moet gaan.
En Tonia kwam niet meer terug. Haar moeder stierf, ze moest voor haar vader blijven zorgen, en de broertjes en zusjes, die nog in huis waren. Als mevrouw nu maar kon begrijpen.... Mevrouw begreep het best. - Eigenlijk, zei ze, vind ik het prettig, zonder een vreemde in huis. Als het zoo kon blijven....
Heleen antwoordde nog niet. Ze stond bij de theetafel, vader en moeder zaten onder de lamp.
- Het is niet billijk van me, ging moeder voort, dat ik Tonia een vreemde noem, ze is vijftien jaar bij ons geweest, en ik ben aan haar gehecht, - maar - Vader zei: Begin nu geen kwaad te spreken.
- Nee, zei moeder, ik bedoel dit: De stofzuiger berg je weg in de kast, als je hem gebruikt hebt. Tonia borgen we na gebruik in de keuken op, maar
| |
| |
ze was een mensch. - Moeders stem klonk nadrukkelijk.
- De keuken was haar eigen terrein, ze wilde niets liever dan daar zijn ‘opgeborgen’, zooals jij het noemt. Je hebt toch ook honderdmaal gehoord dat ze sprak over ‘mijn keuken’.
Moeder knikte. - Ja, ik weet het allemaal wel - en toch - Deze veertien dagen ging alles zoo prettig, niet waar, Heleen? We vorloren geen tijd met onnoodige praatjes tegen de leveranciers. Heleen zou grondig de huishouding kunnen leeren.
Nu keek vader op. Heleen liep langzaam naar de tafel. - Dus je wilt, als een ouderwetsche moeder, je groote dochter ‘thuis’ houden, en samen, gezellig, het werk doen. - Maar wat heeft het kind dan voor toekomst?
Heleen zag dat haar moeder weer wilde gaan praten. - Vader, zei ze snel, het kind is er zelf ook nog. - Ze ging met haar knieën op een stoel liggen. - U moet denken: Ik weet niet wat ik worden wil - en zoolang ik het niet weet, zou ik toch kunnen werken. U vindt dat nu zulk minderwaardig werk, maar je hebt er heusch ook wel je gedachten bij noodig. Vader schoof het boek, waarin hij had zitten lezen, van zich af.
- Ik vind het werk niet minderwaardig, maar ik geloof niet dat het jou op den duur zal bevredigen. Je hebt veel gaven - moet je nu, doordat je nog den weg in jezelf niet weet, den heelen dag kopjes wasschen?
Heleen hield haar hoofd afgewend, en streek met haar vinger langs de koperen pennetjes van de stoel- | |
| |
bekleeding. - Weet u dan hoe ik dien weg moet vinden? vroeg ze met ijle stem.
Het bleef een oogenblik stil. - Ik moet niet gaan huilen, dacht Heleen, - dat alsjeblieft niet. - Ze staarde naar de koperen punaises.
- Misschien heb je gelijk, zei vader, en is dit, voorloopig althans, een oplossing. - Het is een goed ding, dat je er iets voor schijnt te voelen. - En moeder ook, voegde hij erbij.
- Ja, zei moeder.
Heleen antwoordde niet. Ze zette haar voeten op den grond en liep naar de keuken. Ze dacht: vader vindt me te goed voor dit werk - maar als ik dit niet doe, dan droom ik immers. - Ze zuchtte, leunend tegen de rechtbank. Maar toen greep ze resoluut een geëmailleerden bak - de vaat moest nog gewasschen worden.
|
|