| |
| |
| |
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk
De heele school was dien morgen rumoerig, geen enkele onderwijzer gaf meer les. Er moesten kasten worden opgeruimd, platen aan den wand omgedraaid en borden worden schoon geveegd.
In de klas van Heleentje Hilting zoemde het als in een bijenkorf. De meester haalde de schoolboeken op en toen dat gebeurd was, mocht Heleentje de bloempotten verdeelen. - De kwaden krijgen niets, zei mijnheer Lange, denk daaraan.
- Het roosje is voor Truus Besant, zei Heleentje, en tilde het potje met de bleek-roode trosroosjes op. Ze zou graag vriendinnetje zijn geweest met Truus, maar die woonde zoo ver weg, en liep altijd dadelijk uit school naar huis.
Truus schudde haar hoofd, zoodat haar donkere krullen begonnen te dansen. - Ik kan die pot niet zoover dragen, zei ze, en we hebben thuis al zooveel bloemen.
Heleentje schrok, de bloempot wankelde even in haar handen. - Als Truus zooiets zei, dacht Heleentje, dan had ze zoo'n rare, grootemenschachtige stem, en dan was ze niet aardig. Maar ze had zoo'n mooi gezicht en zulke prachtige krullen. Heleentje keek dikwijls naar haar om, omdat ze zoo graag die groote, fluweelen oogen zag, en dan glimlachte Truus toch altijd naar haar - maar misschien was ze toch eigenlijk een naar kind?
- Kom Heleen, zei mijnheer Lange, neem zelf die roos, je klemt hem tegen je borst en draagt hem wel
| |
| |
veilig naar huis? Heleen knikte ijverig, ze had altijd zoo van dat roosje gehouden.
- Nu de witte geranium, een zeldzaam mooie bloem.
- Ga jij maar zitten, kind, ik zal jullie voordoen hoe het op een verkooping onder groote menschen toegaat. - Een geranium, blank als sneeuw, en rein als een kinderhart - wie biedt er een dubbeltje?
- Ik! - Ik! riepen verscheidene kinderen.
- En wie meer? Wie het hoogste biedt, wordt eigenaar van de plant, en betalen hoeft niemand.
- Daar twee dubbeltjes geboden, - dáár drie!
- Vier! riep Jeantje.
- Jeantje Kolthof, zei de meester, - omdat ik haar een lief meisje vind. Hij zette den bloempot voor haar neer. Heleen dacht: Jeantje? je merkt nooit iets van Jeantje, ze is zoo stil als een muis. Maar nu ze naar haar keek, zag ze dat anders zoo bleeke gezicht met een blosje overgoten, en die lichte oogen straalden. Ze is toch zeker wel lief, dacht Heleentje.
- En nu dit mooie vetplantje, dat zoo is gaan groeien in de zon. Gebloeid heeft het nog nooit, maar als het bij een kind komt dat er héél goed voor zorgt....
Piet Buwalda vloog bijna zijn bank uit.
- Piet, jij zult het hebben, kerel; - water, - en als je de zon kunt laten schijnen....
- Dan krijgt het ook 's nachts de zon, zei Piet.
Mijnheer Lange trok een bedenkelijk gezicht. - Daar zouden we een lesje over kunnen geven: de zon bij nacht - maar we moeten voort. - Een Afrikaantje, als een dik, stevig boerinnetje, met veel kleêren aan. Biedt niemand iets voor mijn boerinnetje?
| |
| |
- Ik! riep Beppie de Vries.
- Natuurlijk, zei de meester, Beppie ontfermt zich over de niet beminden. Heleentje begreep die woorden niet heelemaal, toch hoorde ze aan de stem van mijnheer Lange dat hij er iets goeds mee bedoelde, en ze wilde ze graag onthouden. Maar plotseling begon de bel te luiden, en het werd nog rumoeriger in de klas.
- Groote vacantie! elf uur! riep de meester, en nu al vrij! Mijnheer Kort heeft geen geduld meer, hij wil naar buiten. Mijnheer Kort was het hoofd van de school.
Naar buiten, dacht Heleentje. Het was zomer, en de zon scheen, maar haar vader en moeder wisten niet of zij wel naar buiten zouden gaan, zooals andere jaren. Even voelde ze heel erg de teleurstelling. Ze stond recht op in haar bank en keek naar het roosje, waarmee ze vijf minuten geleden zoo blij was geweest. - Kon het haar nu nog iets schelen? Verleden jaar gingen ze naar Zuid-Limburg, en daar groeiden de bloemen zoo maar langs den weg, wel honderd verschillende soorten van bloemen. - Frank, haar oudere broertje, kende ze allemaal. Ze zag dat mooie plekje voor zich, waar het water uit den grond borrelde, en daar boven, in het bosch op de berghelling, hadden ze slangen en hagedissen gezien. En onder de hooge varens maakte ze een huisje, een groen kamertje voor zich alleen, en kleine Bert mocht bij haar op visite komen.
De bel hield op met luiden. - Wie klaar is, zei mijnheer Lange, mag heel rustig naar buiten loopen, en op straat mag hij van blijdschap over de huizen springen.
| |
| |
Toen Heleentje in de zonnige straat was gekomen, stond ze een oogenblik stil. Als ze eerst haar roosje naar huis bracht, en daarna terug kwam, dan waren alle kinderen misschien weg, en kon ze geen touwtje meer springen. Daar liep Beppie de Vries met haar Afrikaantje, en Riek Lamers, die zoo'n mooi, dik springtouw had, kwam juist de schoolpoort uit, ook met een plant in haar armen. Zoodra het vacantie was, bleven de kinderen niet meer bij elkaar. - Heleentje wist dit nog wel van vorige keeren. Ieder kind liep zoo gauw mogelijk naar zijn eigen huis. - Riek keek niet meer op of om. Annie Welders zwaaide even met haar schooltasch en riep: Daaaag! Die dacht ook niet meer aan touwtje springen.
Er kwam een wonderlijk gevoel in Heleentje, ze wist niet meer of ze de vacantie wel prettig vond - het spelen na schooltijd was ineens weg, - en eigenlijk waren alle vriendinnetjes weg. Langzaam en een beetje verdrietig liep ze naar huis.
En wie stond daar op hun stoep en trok juist aan de bel? - Maar Adri, haar oudste zusje, kon toch nog niet uit het meisjes-kamp terug zijn?
- Hallo, riep Adri - wat sjouw jij onzinnig met die bloempot!
Heleentje begreep dadelijk dat er iets ergs was gebeurd. Ze keek Adri met groote oogen aan, maar vroeg niets. Toen de deur open ging, zei Adri:
- Kinderen en blommen eerst.
Heleen liep de trap op, - ze had het gevoel dat Adri zich achter haar wilde verstoppen. Daarom begon ze ook maar gauw tegen moeder te praten, die in de open keuken stond. - Kijk moes, die roos heb ik voor
| |
| |
u gekregen, - en ik ga over naar de vierde klas.
Maar de moeder had den dubbelen voetstap al gehoord. Ze veegde haar handen af aan haar boezelaar, en zei: Adri? wat nu?
- Nou, zei Adri, en trok haar schouders op - niets bijzonders, - ik heb u altijd gezegd dat het niets voor mij was, zoo'n kamp.
- Ben je weggestuurd? vroeg moeder streng.
- Ja - dat wil zeggen....
- Draai er niet om heen.
Moeder is nu al ongeduldig, dacht Heleentje, en voelde haar hart bonzen.
Adri haalde haar schouders op. - Gisterenmiddag was ik thuis gebleven, dat mocht ik, en toen kreeg ik een standje, omdat ik niet uit mezelf het fornuis had aangemaakt. Stel u voor, ik was gaan zitten lezen, omdat ik het wandelen met zoo'n heele bende afschuwelijk vind, en toen had ik moeten bedenken, dat die troep weer thuis kwam ook, en dan nog warm eten moest hebben.
Heleentje luisterde met schitterende oogen. - Wat leuk, dacht ze, om thuis te blijven, en dan voor de anderen te gaan zorgen. Maar Adri raakte altijd verdiept in een boek.
- Was jij aangewezen voor de keukendienst? vroeg moeder.
Adri vertelde verder. - Nee, juist niet, twee andere meisjes. Maar één daarvan kroop in haar bed met buikpijn, en de ander vergiste zich een uur in de tijd; ze had mij wel even gevraagd om te helpen, maar dat was ik weer vergeten.
- Juist, zei moeder, je wilt zulke dingen vergeten,
| |
| |
en dan gaat dat o, zoo gemakkelijk. - En toen?
- Nou, toen kreeg ik alle schuld - erg onrechtvaardig - ik was toch maar toevallig thuis, dat eene kind had heelemaal niet op me mogen rekenen.
- Hm. Ik zal er zeker meer over hooren, van juffrouw Nunes?
- Ik heb een brief bij me, zei Adri - maar het is onrechtvaardig, en ik heb het u vooruit gezegd, ik wou heelemaal niet naar dat kamp toe.
- Het geld krijgen we zeker niet terug? zei moeder - we hebben veertien dagen vooruit betaald, en nu ben je nauwelijks een week weg geweest.
Heleentje voelde opnieuw een kneep in haar hart. - Het geld! Vader wist niet of er genoeg was voor hen allen om naar buiten te gaan, en nu.... - Maar plotseling flitste er een gewaagde gedachte door haar hoofd.
- Mag ik dan nu naar dat kamp, in Adri's plaats? vroeg ze.
Moeder keek haar aan, en de rimpeltjes tusschen haar oogen verdwenen. Maar voor moeder iets kon zeggen, viel Adri uit: Het idee, zoo'n onderkruipsel in een kamp voor groote meisjes!
- Maar jij paste er lekker ook niet, zei Heleentje snibbig.
- Niet kibbelen! Heleentje, ga jij de keuken uit. Moeders stem klonk nog altijd kortaf.
- Maar waarom nou niet? Ik kan best een fornuis aanmaken.
- Schaap! zei Adri minachtend.
Heleentje voelde zich bij een arm gepakt. - Alé, jij gehoorzamen.
| |
| |
Nu stond ze buiten de keuken. Zou Adri nog erg op haar kop krijgen, dacht ze, - en als vader straks thuis kwam, wat dan? - En zouden ze nog naar buiten gaan, allemaal samen?
Ze liep de huiskamer binnen, en meteen kroop ze op haar knieën naar het hoekje, waar Bert en Truusje op den grond speelden.
's Middags mocht ze haar vader een eind wegbrengen. Mijnheer Hilting moest dien dag nog lessen geven, maar had dan ook vacantie.
Heleentje danste aan zijn arm. Ze was plotseling weer vroolijk geworden, want vader had aan de koffietafel gezegd: Ik denk haast wel, dat we nog een poosje naar buiten zullen gaan. Eerst had hij wel ernstig gekeken, toen hij Adri zag, maar gelukkig, Adri had op een anderen toon tegen hem gesproken dan tegen moeder. Ze hield haar hoofd gebogen en zei: In het begin was het wel opzet van me, dat ik me heelemaal niet met die twee meisjes in de keuken bemoeide, maar later niet meer, toen was ik werkelijk zoo verdiept geraakt in mijn boek.
- Welk boek? had vader gevraagd, - en toen Adri den titel noemde, kwam er een glans in vaders oogen, dat had Heleentje heel goed gezien. Vader hield immers zelf ook zooveel van boeken, en hij was wel een beetje trotsch op zijn knappe Adri!
- Vader, vroeg Heleentje, - waar gaan we naar toe? - gaan we ergens heen waar veel bosch is?
- We gaan op het oogenblik naar het Singel bij het Koningsplein, zei vader, daar zijn heel veel huizen, maar er is geen bosch.
- Hè, wat flauw, - ik bedoel....
| |
| |
- Ik weet wel wat je bedoelt, klein meisje, en ik zal een mooi plekje voor je uitzoeken, hoor. Jij houdt van groen, en van schaduw, - maar moeder houdt meer van de volle zon en een open vlakte.
- Ik vind de hei ook heel mooi, zei Heleentje haastig.
En toen moest ze naar huis terug, anders zou ze te ver uit de buurt raken. Ze strekte haar armen naar vader uit, zoodat die zich bukken moest om haar een zoen te geven.
- Dag kindje, tot straks.
- Dag! Nu Heleentje weer opkeek, zag ze een oud vrouwtje, dat blijkbaar naar haar en vader had staan kijken, want het vrouwtje had een heel vriendelijken lach op haar gezicht. En vreemd, door dien glimlach voelde Heleentje zich nog ééns zoo blij worden.
|
|