| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
Mevrouw Vogelein zat aan de ontbijttafel en vocht zwakjes tegen den slaap. In den vroegen morgen had ze adembeklemmend gedroomd, was met hoofdpijn wakker geworden en zou misschien zijn blijven liggen, ware het niet dat ze zich spande naar de belofte van dien dag: de uitnodiging door Eline Forblanc. Nu schonk ze zich een kop thee in en voelde haar aandacht gewekt door een woord uit de krant, waar haar blik was langs gegleden. Kon het onder ‘Filmnieuws’ zijn geweest, één van die opzettelijke namen? - Hier, - ja: Leo Frankenvoort. Ze ademde diep voor ze las: ‘Naar verluidt zal de beroemde actrice Ruby Sundale zich laten scheiden en hertrouwen met den Hollander Leo Frankenvoort, één der rijkste worstfabrikanten van Chicago.’ Nu keek ze op en hoorde Ina's hoge stem. Het kind moest het berichtje hebben gelezen, praatte ze niet altijd zo scherp en nadrukkelijk, als ze iets had te overwinnen? Leo, de vriend van het Conservatorium, de violist voor wiens stok Europa te klein was. Zijzelf, Ina's moeder, had den jongen nooit gemoogd. Een al te zwierig musicus, worstfabrikant, een nieuwe rijke, die de gunst van filmactrices kocht, dat was Leo Frankenvoort. IJdel en bedorven, maar kinderlijk,
| |
| |
impulsief, kwinkelerend als een leeuwerik, of jankend als een geslagen hond. Toen hij weg was, had Ina een glans in haar ogen van verwachting en trouw. Zijn brieven kwamen, maar dat duurde niet lang, en trouw werd onmogelijk. - Mijn God, van hem had ze gedroomd, van dien man met zijn vleienden glimlach. Hoe verwarrend was het geweest, dat ze hem ooit zou hebben toebehoord, dat hij haar zo na was gekomen. Ze had gehuiverd van afschuw en wist toch met onontkoombare zekerheid, dat hij haar echtgenoot was... Nou ja, een droom.
Weer Ina's stem; de suite-deuren waren door zware gordijnen ingesloten en dikwijls had ze verzekerd: ik hoor niets, - ze begreep, dat Ina zich onbelemmerd moest voelen. Zo dadelijk zou de eerste les uit zijn - voor alle zekerheid de krant wegstoppen? Maar het kind was vaak verliefd geweest, minder echt, minder trouwhartig misschien dan dien eersten keer? - niet in het onschuldige land van jeugd en bruisende levenskracht. - Tien uur - een vale morgen en ogen, dik van den slaap. Door de gordijnen heen kwamen klanken, oud bekend, zangerig en ontroerend. Iemand zong, een vrouw, de woorden, die Leo had gezongen en die Ina tot tranen toe hadden bewogen: ‘Weep no more, my lady, o weep no more today.’ Waarom dit, en juist nu? Er was iets | |
| |
goeds geweest in dezen dag, maar het werd overspoeld en uitgewist door het oude, - het oude verdriet en de oude blijdschap. Leo Frankenvoort was onvergetelijk. Weer dat refrein; - te denken, dat zijzelf jong was geweest en intuïtief had geloofd dat de wereld beter zou worden door háár huwelijk en haar kinderen. Maar het was een geloof, dat zich niet in woorden liet vatten. Na al die jaren maakte het klein, beschaamd en droevig, zodat ze het hoofd in de armen zou willen leggen en huilen. Twee kinderen had ze voortgebracht, Geert en Ina; ze hield van beiden, maar Geert had geen bijzondere gaven en Ina... had de teleurstelling haar verstard? Ze speelde ook niet vaak meer op een concert, er waren jongeren dan zij, mannen en vrouwen met een rijker temperament en krachtiger spieren. Toch moest ze eens hebben geloofd, dat zij de eerste zou zijn. Zo werd de mens door de natuur opgezweept en bedrogen.
Stemmen in de gang, de leerling nam afscheid; mevrouw Vogelein beurde haastig het hoofd op. Welken schijn moest ze trachten te bewaren, was ze droevig of blij om het verleden?
- Waar moet dat heen? vroeg Ina, die binnentrad, - herinneringen op den vroegen morgen. Hebt u de krant gezien?
De moeder knikte. - Leo Frankenvoort, zei ze moeitevol met droge lippen.
| |
| |
- Stel u voor, dat iemand mij nog eens ‘klein Vogelein’ zou noemen.
Boven zijn laatsten brief stond overigens ‘Goede Ina.’ Ze lachte, hoog en welluidend. De oudere vrouw wist niets te zeggen.
- Weet u wat ik zou willen? - dat ons huis leeg was, de muren leeg, vooral de muren - en we dan alles nieuw konden kopen. Ze keek naar het buikige penantkastje, waarboven een crayonportret van haar gestorven vader in kolonels-uniform hing.
- En dan? vroeg mevrouw Vogelein met een zucht.
- Dan zou ik zonder verleden willen zijn en zonder maatschappelijken stand, niet langer een meisje uit goede, burgerlijke familie, de dochter van een kolonel.
De ander nam een plakje koek op haar bord.
- Je zoudt een prinses willen zijn.
- Ja, maar nog liever een vondeling, en dan mocht mijn afkomst nooit worden opgehelderd. Plotseling sloeg ze de armen om haar moeder heen.
- Gevoelloos en ondankbaar - maar o, wat ben ik jaloers geweest op den Adam uit het paradijsverhaal; hij was splinternieuw, hij had geen vader en geen moeder, God schiep hem, den eersten mens. Als kind heb ik me afgevraagd, waarom hij Eva niet doodsloeg, het leek me veel heerlijker, alleen te blijven in het | |
| |
paradijs. - Ze had zich opgericht en stond nu naast haar moeder, de armen aan haar lichaam gesloten.
De moeder zei: Dan zou God een nieuwe Eva hebben gemaakt.
Om Ina's mond trok een glimlach. - De toon, waarop u dat zegt, de lichte humor en gelatenheid, die toon heeft me langzamerhand verzoend met de vele mensen en zelfs bijna met ‘de standen’. Iedere kring heeft zijn eigen humor, hoe zal die van de Forblanc's zijn? - precieus en bloedeloos, of vergroofd en dom? - Ik ga studeren, ik wil niet aan ‘standen’ denken. O Adam! Leo Frankenvoort heeft dat gevoel gekend, een Adam te willen zijn. Ze sloeg met haar knokkels tegen haar tanden. - En hij is een rijke stinkerd geworden. - Wat heb ik gezegd? - ik ga studeren.
Mevrouw Vogelein zat nog aan de ontbijttafel en ademde lichter. Dat Ina één van die zeldzame buien had gehad, waarin ze zich liet gaan; - een vondeling, en lege wanden. Dat laatste kon ze begrijpen - maar er zou toch weer iets moeten worden opgehangen? Ze dorst het portret van Geert niet wegbergen, - misschien wilde ze het ook niet, ze zou hem blijven verdedigen, zolang ze kon. Na den oorlog was Ina over het militarisme gaan nadenken. Ieder, die durft nadenken, moest | |
| |
het afkeuren, zei ze en verweet haar vader, zich er niet in te willen verdiepen, maar dag na dag voort te bouwen op een jeugdvergissing. Dag na dag - dat had dan wel een heel tuimelig bouwwerk moeten worden. Hij was gestorven vóór het inviel. Ze dacht aan zijn rustigen, milden aard - een krijgsman was hij waarlijk niet geweest, wel een goed burger en opvoeder van de mannelijke jeugd. Eens had ze haar verloving willen afmaken, maar ze kon de reden niet zeggen. Haar moeder troostte: dat wil iedere echte vrouw, maar het gaat voorbij. Dat diepe gevoel van teleurstelling - was het voorbij gegaan? Ze leerde het aanvaarden. Verwondering over de levenswijsheid van haar moeder mengde zich erin. Langzaam werd ze aan haar moeder gelijk, en eenmaal was het verschil tussen hen groter geweest, dan tussen welke twee schepsels ook op aarde. Het was goed, dat ze het nog wist - het maakte den omgang met Ina mogelijk. Nu legde ze dan toch het hoofd in haar armen - om stilletjes de oude teleurstelling te verkroppen? O, als zij het leven had van Ina, twee en dertig was en ongetrouwd - ze zou... Wat, geen kinderen krijgen? - niet zijn als heel de rest, terzijde gaan staan en... En? de wereld uitlachen? Een man kon dat doen, als hij een wereld in zichzelf was. Maar een vrouw, die terzijde stond, werd bleek en | |
| |
dor. Voor een vrouw was de vlucht onmogelijk, hielp wenden noch keren, verzet noch hovaardij. Mens zijn, liefhebben en vergeven, dat was alles. ‘Weep no more, my lady, o weep no more today.’ Mevrouw Vogelein luisterde, - het was alsof Ina op dat motief fantaseerde.
Dien middag kwam Ina tegen zes uur haar slaapkamer binnen en vroeg zich af, waarom ze juist Eline had meegevraagd naar dat concert? Reclame-zucht? - als terloops tegen al haar vrienden van de kleine zaal kunnen zeggen: Een leerlingetje van me, een baronesje Forblanc? Ze werd daar dan bij voorbaat wèl voor gestraft. Na een dag als deze nog opgewekt praten en glimlachen. Ze zag het zich doen, de tafel was glanzend gedekt, het matte licht gaf haar wangen een waas van eerste jeugd en voor dit beeld smolt haar tegenstand. Nu stond ze voor den langen penant-spiegel. Ze was klein en had zich altijd groot gewenst. Donker haar, in het midden gescheiden, een ovaal hoofd, gezicht wat te bleek, een onbeduidend neusje, maar wonderlijke, grijsgroene ogen, ogen, die ze mooi vond, en waarnaar ze altijd moest kijken, zo, dat ze zich een sprookje had uitgedacht: door iederen opzettelijken blik in den spiegel zouden die ogen aan schoonheid inboeten. Maar | |
| |
ze wist het lot van het meisje niet, wanneer ze haar ogen onaangetast behield - en dat maakte de deugd weinig aantrekkelijk. Onderwijl keek Ina naar haar benen. Ze had zo weinig x-benen, als een vrouw maar kan hebben; de enkels waren fijn, de kuiten dik, de voeten kort en hoog van wreef. Bij andere vrouwen konden die lijnen zo gerekt en sloom zijn, dacht ze, zonder enigen zwier of durf. - Nu zou ze een japon uitzoeken. De oude zwarte met de écrukleurige kant? toe dan maar. Haar gedachten sprongen. Suze Lemair, een leerling van haar, was een getrouwde vrouw, voor wie de muziek een der oasen betekende in een woestijn van wereldse verplichtingen. Ze konden daar samen over zuchten. Noemden elkaar bij den naam en wisten precies hoe ver ze gingen in het benijden van elkaars lot. Ina was jaloers op het gemak, waarmee Suze zich bewoog, een gemak en zelfvertrouwen, voortvloeiend uit een goede ontwikkeling. Mooi was deze vrouw niet, maar bekoorlijk en rijk door haar intelligentie. Daarbij kwam, dat haar geest voor geen enkele waarheid terugdeinsde, ze was onconventioneel, natuurlijk en oprecht. Ze benijdde Ina niet haar vrijheid, maar de noodzaak, het eigen levensonderhoud te verdienen.
- Als ik eens moèst, had ze uitgeroepen, wat zou ik kunnen!
| |
| |
- Ina antwoordde: Je kunt ook nu, - maar bijna fel klonk het terug: Niets houd ik vol en niets breng ik tot een einde!
- Er is geen einde.
Na die woorden had ze Ina aangekeken en langzaam gezegd: Misschien ben ik dan alleen jaloers op je mooie ogen.
Nu, terwijl Ina de zwarte jurk aantrok en zo gauw mogelijk het hoofd weer ophief, zei ze zichzelf: Ik ben een mooier dier en Suze is een mooier mens, daarom benijden we elkander. Of liever... maar ze stond zichzelf niet toe, hierop door te denken, want ze wilde een kunstenares zijn en als zodanig kende ze de standen niet. - Geen sieraden, zei ze halfluid, maar mijn goudleren sandalen, omdat ik mooie ronde enkels heb. Maar zeg me eens waarom je aan Suze Lemair hebt gedacht? Nou? - durf eerlijk te zijn. (een schone zakdoek met een vleugje lavendel.) Doordat je uitziet naar dezen avond, anders dan je het gisteren zoudt hebben kunnen doen, want vanmorgen is het je gebleken, dat het verleden geen macht meer over je heeft, en Suze Lemair heeft eens gezegd: De liefde overrompelt ons niet, wij overrompelen de liefde, - het komt er maar op aan, of we klaar zijn tot den sprong. Daardoor heb je aan Suze gedacht. - En nu moet je gaan.
Mevrouw Vogelein keek teleurgesteld.
| |
| |
- Waarom niet je nieuwe fluwelen japon? is me dit een oud gediende...
-Ja, hierin voel ik me een klein beetje schooierig en dat is het halve genot van den avond.
- En de andere helft?
Ina trok met de schouders. - Laat ons hopen: de muziek.
- Maar je gaat er dineren.
- O - waar ook weer? - Dat meisje is een lief kind, maar niet muzikaal en dat is toch een zielsgebrek.
De oude vrouw keek aandachtig toe. - Juist; bij ‘dat kind’ ga je eten en kwets haar niet met je scherpe tong.
- Die tong wordt bits als ik moe ben - ik heb vanmiddag examen gedaan, Jeanne Korf bracht een vriend mee, die me ‘eens wilde horen.’
- Ik heb niets gehoord.
- Maar ik heb moeten pràten - de vriend deed eigenwijs en wist niets.
- Noem je dat analyse?
Ina spitste haar neus. - Ja, Jeanne heeft les in analyse. - Nou, niet op me wachten.
- Niet op je... Je kunt om half elf thuis zijn.
- Liefste dreumes, natuurlijk kòm ik om half elf thuis, maar geloof voor mij in een avontuur op dezen dodelijk effen avond.
De moeder glimlachte. - Mag ik? - en wordt het me later niet voor de voeten geworpen?
| |
| |
Nu kusten ze elkaar als gold het een afscheid.
Eline hoorde het zoemen van den motor, dat haar aan een vogel deed denken, die een zachten jubel aanhief. Ze sloeg de ogen op om er zich van te overtuigen, dat Richard de tafel afnam en zag een langzame beweging van zijn houten armen. Papa stuurde dus zelf en Ina zat naast hem, - ze had immers geweten, dat het zo komen zou.
- Wil je het kaarsenkroontje laten branden, vroeg ze, - en het grote licht uitdoen? - Ze lag plat op den divan, Ina had met een haastigen zwaai de kussens weggenomen. - Wat ligt dat heerlijk, had ze gezegd, - alsof ik nog een kind ben. En Ina had met haar hoge stem, die een heel klein beetje precieus klonk, gevraagd: Wat dacht jij dan te zijn?
Haar vinger brandde. Ze had zich met een gekarteld fruitmesje gesneden, zag het bloed over haar hand stromen en viel flauw tegen de leuning van haar stoel. Het akeligste waren de bloedvlekken op haar jurk en de gedachte, zich weer te moeten verkleden, - daarom bleef ze thuis. En ze was moe, ze zou kunnen slapen. Maar ze wilde niet aan het leven in Parijs worden herinnerd, aan de kille eenzaamheid, het felle doen en praten van de volwassenen, dat aan haar voorbij ging. Sinds ze weg was uit Parijs, had ze soms het gevoel | |
| |
te willen schreeuwen van angst, - angst dat het terug zou komen, het lelijke en vijandige om haar heen, - het onpeilbare daarvan. Ze legde een paar kussens onder haar hoofd, drukte de plaid vaster aan haar lichaam; neen, ze was geen kind meer dat argeloos kon slapen. Papa had Ina in zich opgenomen, hij had haar sandalen gezien en haar fijne enkels, het blanke voorhoofd en de donkere ogen. Op honderd manieren had hij zich kunnen verontschuldigen, als hij niet mee had gewild. Bovendien kon hij onbeleefd zijn, dat wist ze heel goed, zo zelfs, dat het op dit ogenblik alle bloed naar haar hoofd terug dreef. En daar was weer het beeld van Parijs, de vrouwen, die met hem trachtten te flirten, de mannen, die hem zochten om zijn naam en positie. Maar Ina flirtte niet - ze leek er te hooghartig voor, of misschien ook te echt - en juist daarom zou het kunnen zijn, dat papa met haar trouwde. Zij had het gewild, want ze bleef nu niet meer alleen achter - ze had de Moro's. Was dat veel, of...? - Heel veel, hoe kon ze twijfelen. Nel en de moeder - hun openhartigheid, en dat lieve gedweeë van den vader. Zoals hij was binnengekomen en had gezegd: Ik heb uw huis opgebeld, en daar was niet meer voor nodig geweest, dan dat Nel het verzoek op een strookje van de krant had geschreven. - In dat huis | |
| |
had ze zich een kind gevoeld - maar hoe anders dan in Parijs. Daar was ze klein en onmondig geweest, hier... Hier? ‘De kleinste dienst, die ons onbaatzuchtig wordt bewezen, is een werk van God.’ Dat had in een Frans boek gestaan, maar toen ze het las, had ze er zich innerlijk van afgewend. O, ze wilde niet zoveel denken, ze zou de Moro's opbellen en weer luisteren naar de moeder.
Maar ze bleef onbeweeglijk liggen.
Er werd aan de deur geklopt. Nog vóór ze ja riep, dacht ze in een flits: het moet Nel zijn en ze zag Nel's gestalte in de wijde, ruig wollen jas. - De vrouw die binnenkwam was Doortje. Eline zag, dat haar heupen breed waren en haar tint ongezond. Doortje informeerde naar het verband, - was het goed gelegd, deed de vinger geen pijn meer?
- Het zit prachtig, zei Eline, ik moet opstaan. Ze schaamde zich plotseling over haar luiheid en zette haar voeten op den grond. Nu was het, alsof ze Doortje had geroepen, die bruine ogen herinnerden haar iets.
- Ik heb gedacht, dat ik je wat wilde vragen, - wanneer hebben we elkaar in de tram gezien? Doortje keek achterom voor ze antwoordde: Zaterdagavond, u zei: we gaan alle twee uit. Terwijl ze nog sprak, was Richard binnengekomen. Hij trok de wenkbrauwen op, waardoor zijn als uit blank hout gesneden ge- | |
| |
zicht nog langer werd. - Waar wilt u de thee hebben? In die enkele woorden, hoog ingezet, liet hij zijn stem dalen, zodat ze klonken als een afgedwongen vraag.
- Hier, zei Eline, Doortje zal ons beiden inschenken. Ze wist plotseling waarover ze wilde praten, maar wachtte nog tot Richard haar had bediend. Hij deed het eerbiedig, als gold het een heilige handeling. Eline keek toe.
- Hij wil niet, dat ik met Doortje praat, ging het door haar heen, hij wil me zwijgend en hoog hebben, alsof ik zijn priesteres ben. Was het niet goed wat ze wilde, - omdat Doortje grauwe handen had? - maar die had Nel's vader ook.
Richard sloot de deur achter zich, - ze moest een lichte beklemming verbreken.
- Dien avond in de tram ja; - hoe is het met je verloofde?
- Gisteren heel goed, zei Doortje, vandaag heb ik hem niet gezien.
Eline tuurde in het zachte schemerlicht en hoorde de stilte; opnieuw dacht ze aan het zoemen van den motor en zag tegelijkertijd in haar verbeelding Doortje's soepele lichaam, even aanleunend tegen dien langen man. - Je moet het me niet kwalijk nemen, zei ze, maar ik heb gedacht: waar gaan ze heen, toen jelie zo stevig gearmd weg liepen.
Doortje begon te blozen. - Wat bedoelt u?
| |
| |
- Natuurlijk, je was vrij, ik hoopte alleen, dat je een prettigen avond zou hebben, dat je naar zijn ouders zoudt gaan, omdat je eigen vader en moeder niet meer leven. Ze keek op en zag een zo grote openhartigheid in Doortje's blik, dat ze er bijna voor terug deinsde.
- Heeft Richard gezegd, dat ik een wees ben?
- Ja, zei Eline en stak haar kin wat vooruit, - maar hij zegt het van Cato en Bertha ook.
Er sloop een uitdrukking van gelaten afkeur in Doortje's gezicht en ze knikte enige malen.
- Dat noemt hij zijn principe - moet hij weten. Maar als u het mij vraagt, ik heb nog een moeder. Zaterdagavond zijn we bij een getrouwde zuster van Berend geweest. Er trok een flauwe glimlach om haar mond. - Och, de mensen hebben zo hun opvattingen, zijn zuster vindt, dat er voorlopig geen huwelijken moesten worden gesloten, in deze wereld van werkloosheid. Gisteren heb ik erover gedacht een kamertje te huren, - het klinkt raar, dat bedoel ik zo niet, maar we moeten toch èrgens zitten.
Eline wendde het hoofd wat af. - Je hebt nog een moeder, zei ze flauwtjes.
Doortje keek in haar schoot. Nu ze weer begon te praten, was haar stem afwisselend stroef en jachterig. Haar vader had een timmerwinkel gehad, die ging niet goed meer, de laatste jaren voor zijn dood, maar hoe zou | |
| |
een jongen in dezen tijd nog een ambacht leren? een eenvoudige baas kon geen knecht meer betalen, dat had haar vader per slot ook niet meer gekund. Berend zei, het was de schuld van de Vakbonden. Hij zag de dingen in hun groten samenhang, al had hij weinig geleerd, en de houding van haar moeder, die haar neus optrok voor een loopjongen, was hem een gruwel. Je zou het misschien niet aan hem zeggen, maar Berend had een sterk karakter.
Eline had aarzelend geluisterd. Ze voelde zich op vreemd terrein, en wilde daar toch iets dieper in doordringen.
- Maar, vroeg ze, wat bezielt Richard, en jij... Meteen ook werden haar gedachten gestuit door den warmen glans uit Doortje's ogen.
- Ik weet het niet, zei Doortje, en het kan me ook niet schelen. Toen Richard ons huurde, voor uw vader, heeft hij gezegd: Je moet goed begrijpen, dat je een wees bent en geen broers en zusters hebt. Een tante kan ermee door voor je vrijen avond, maar geen grootmoeder. Berend zegt ook: die man beschouwt de mensen niet mooi. Ze trok haar schouders op. - Hij moet het weten.
- Maar waarom? vroeg Eline, en nu, bijna tot haar geruststelling, zag ze Doortje aarzelen. - Het zou dan toch zijn reden hebben?
| |
| |
- Ik moest er eigenlijk niet met u over praten, het is net of Richard ons hoort. Nu lachte ze even, heimelijk als een kind. - Douwe heet hij, maar hij zegt: geen enkele meester huurt me onder dien naam. Eline had het gevoel den grond onder haar voeten te verliezen. Douwe of Richard, dat maakte niet uit, maar dat andere... en wist eensklaps dat haar vader het haar zou kunnen verklaren en voelde zich wankel tegenover Doortje. Liefst zou ze niets meer horen, maar hoe redde ze zich hieruit? Richard had haar gewaarschuwd, ze had zijn priesteres moeten blijven.
- Schenk ons een kopje thee in, zei ze en kijk eens in het buffet naar wat lekkers.
Langzaam stond Doortje op, voelde een teleurstelling om het afwenden van het vertrouwelijke gesprek en zei met haar rug naar Eline toe: Ik mag het den man niet kwalijk nemen, hij doet het om uw vader te gerieven, hij wil een goede knecht zijn, maar is daardoor hard voor ons.
- Ja, zei Eline met moeite, het is misschien niet anders mogelijk, in Parijs heb ik dingen meegemaakt...
- Doortje zette de gevulde kopjes neer. - O, in Parijs, zei ze wegwerpend.
Eline bloosde en voelde te moeten voortgaan.
- Altijd vragen om geld van het personeel, en | |
| |
nooit voor zichzelf, maar voor een familielid, en dikwijls was het bedrog. Papa klaagt niet gauw, maar toen... Ze roerde in haar thee, Doortje mompelde instemmend.
Waarom zeg ik dit? dacht Eline, ‘papa klaagt niet gauw’, ik weet er niets van; plotseling kies ik zijn partij, waarom?
Nog een minuut of wat sleepte het gesprek zich voort, toen nam Doortje afscheid.
Ina en Charles liepen naar den geparkeerden auto.
- Het is nog niet laat, zei hij, het portier voor haar openend, - direct naar uw huis - of kunnen we even naar Eline informeren?
- Sans conséquence? wilde ze vragen, maar zei glimlachend: Een auto rijdt snel, is het niet?
Ze stapten in, hij vroeg niets meer, maar reed in de richting van zijn huis. Die doortastendheid had ze niet achter hem gezocht, hij vroeg geen twee maal, nam haar luchtig woord voor toestemming. En ze dacht aan de speelsheid tegenover haar moeder: geloof jij voor me in een avontuur. - Aan iets anders denken, gebood ze zichzelf, onmiddellijk, en praten, of hij raadt je gedachten. Ze fronste de wenkbrauwen, zag het podium voor zich met den vleugel. - Het was goed, zei ze, vooral Mozart; Brahms hoor ik een beetje | |
| |
anders, toch waren ook daar knappe dingen in.
Ze zag zijn goed gevormde handen aan het stuur.
- Nu verlangt u waarschijnlijk dat werk van Brahms zelf te spelen?
- Ja, zei ze, verrast dat hij onmiddellijk op haar gedachten inging. - In de pauze heeft een collega van me gezegd: Die kerel is als een zweepslag voor me; als ik eerzuchtig was, zou ik het ook zo voelen. Hij passeerde een tram. - Bent u niet eerzuchtig? vroeg hij.
Ze lachte. - Ja, misschien wel, maar een goed speler wekt allereerst mijn liefde voor het vak.
- Ook die liefde slaapt dus wel eens.
Ze antwoordde niet en ook Charles zweeg; hij was verwonderd over de soepelheid van zijn gedachten, die nog lichter waren over te schakelen dan zijn motor. Hij minderde vaart.
- Dat is wèl gauw gegaan, zei Ina.
- Een paar minuten.
De maansikkel stond boven volle boomkruinen; hij werd getroffen door de rust van de stad en voelde in dat ogenblik zijn levenswil onbelemmerd, krachtig en gaaf, - het gevoel, dat de mens toeschrijft aan een adelaar in zijn vlucht of aan een bloem, die in de zon ontluikt.
| |
| |
Richard kwam hun in de vestibule tegemoet. Hij hielp juffrouw Vogelein met haar mantel en berichtte dat freule Eline naar bed was gegaan.
- Zo, zei Charles tot Ina gewend, - dan stel ik voor een glas wijn te drinken op haar gezondheid. In den groten salon smeulde het blokkenvuur nog onder de as.
- Waar wilt u zitten? een vuur lokt ons mensen altijd.
Ze was naar den haard gelopen en nam een kleinen, roodleren blaasbalg op, met koper versierd. - Mag ik proberen het te doen vlammen?
Hij glimlachte. - Graag. Over haar gebogen hoofd viel het licht van een schoorsteenlamp. Hij keek naar haar, ze was jong, moest hij denken, jonger dan zijzelf wist, en een beetje excentriek, maar dat kon niet gevaarlijk zijn, omdat hij het doorzag. Waarschijnlijk kwam het daaruit voort, dat ze meer had gewild, dan ze had kunnen bereiken. - Zoals ze den blaasbalg hanteerde... Er sprong een vlam op uit een nog vers stuk hout en wierp een gloed over haar gezicht.
- Kijk eens, zei ze, het zal lukken. Haar stem was hoog en welluidend; ze hoorde het zelf en dacht: Is dit nu met vuur spelen? - Och wat, een haard is erop gebouwd, en de mens ook. Richard bracht den wijn binnen. Hij had een | |
| |
scherpen blik, hij zag den blaasbalg in Ina's hand en het licht van de verse vlammen in haar ogen. Naast en achter haar stond zijn meester in een zo ongedwongen en zelfbewuste houding, als Richard nooit eerder van hem had gezien.
Een mésalliance, dacht hij - of nauwelijks; - hij bewonderde Ina. Op een wenk van zijn meester trok hij zich terug.
Charles vulde de glazen en reikte Ina het hare, zodat ze begreep met hem te moeten klinken, maar haar blik naar den zijnen was zo kort mogelijk. - Op Eline's gezondheid, zei ze.
Hij antwoordde: Op haar geluk.
Ina ging zitten; hij stond dicht voor haar en leunde op den schoorsteenmantel.
- Weet u, zei hij, ik heb Eline te kort gedaan, in Parijs heeft ze zelfs geen moederlijke vriendin gehad, - en ze is nog zo jong, - maar ik heb haar gemis niet voldoende begrepen. Toen ze vanavond op den divan lag en u haar kuste, heb ik me geschaamd.
Het bleef een ogenblik stil en Ina zocht naar een antwoord. - Dan is het misschien goed, zei ze, dat u uit Parijs hebt kunnen weggaan. Rustig keek hij in haar opgeheven gezicht en het kwam haar voor, dat hij zonder gedachten was, zo geheel ontspannen waren zijn trekken. Ze verroerde zich niet.
| |
| |
- Ik ben niet uit Parijs weggegaan om het kind, zei hij, maar uitsluitend om mijn eigen carrière. Ik ben eerzuchtig. In mijn jeugd heb ik twee broers gehad, ouder dan ik en... Hij brak af, nam zijn glas op en tuurde in den wijn. Na een ogenblik ging hij voort: Ik vraag u niet, of het u interesseert wat ik ga zeggen, het is misschien - hij had een klein gebaar met zijn vrije hand - onwellevend, - goed, ik ben vanavond onwellevend.
- Gaat u verder, zei Ina. Haar toon was strak en diep.
- Ik weet niet, waarom ze mij kwaad zouden hebben gewild, mijn beide broers, maar ze hebben me geen goed gedaan. Hij dronk dorstig van den wijn. Toen drong het tot hem door, dat het vrije gevoel weg was, dat adelaarsgevoel van zoëven in de stille buitenlucht. Hij begreep het niet en beet op de lippen. De staande houding hinderde hem en hij kon niet naar Ina kijken. - Wat ben ik begonnen? dacht hij. Oip tijd te winnen, schoof hij een stoel aan en ging zitten. Zijn linkermondhoek trok omlaag. - U begrijpt misschien hoe dat is: de jongste te zijn en niet te worden geacht - ik ben er heel lang onder gebukt gegaan. Maar nu, dezen Zaterdag, ben ik gepolst omtrent de benoeming tot Gouverneur Generaal van onze Oost. Ik vertel u dit onder de diepste geheimhouding, maar ik wil | |
| |
uw raad vragen, u, omdat u een oudere vriendin bent voor Eline. De moeilijkheid is: ze wil niet mee, ze wil hier blijven en college lopen. Wat dunkt u: mag ik van haar eisen, dat ze meegaat en me helpt in mijn nieuwen werkkring? Hij haalde diep adem. De situatie is gered, dacht hij, maar voelde geen blijdschap.
Ina had den blaasbalg weggelegd, het vuur was geslonken en vlamde niet meer. Zijn woorden hadden haar verward; vaag wist ze, naar iets geheel anders te hebben uitgezien en zocht tevergeefs naar het plotselinge keerpunt in hun gesprek, naar de oorzaak van het verduisteren van haar gevoelens. O, wat zag hij op haar neer, hij, de aanstaande Gouverneur Generaal van Indië, - en hij zou zich hebben geschaamd, toen ze Eline een kus gaf? Waarom? - Ze wilde weg. Een ogenblik had ze gedacht, hem ook van haar leven te vertellen, het voornaamste daaruit: Leo Frankenvoort, en het berichtje in de krant van dien. morgen, en bloosde fel, omdat het zo weinig had gescheeld, of ze had dit alles voor hem blootgelegd.
- Wat dunkt u? herhaalde hij.
Ze wendde zich van het vuur af, als om haar blos te rechtvaardigen en liet de wenkbrauwen opgetrokken staan. - Tja, ik geloof, dat u Eline niet moogt dwingen. Ze is wel jong,
| |
| |
maar waarom moet ze lijden onder uw carrière? (eerzucht, had ze willen zeggen).
Hij hief het hoofd op en er speelde een glimlach om zijn lippen.
- Is ‘lijden’ niet wat te sterk gezegd? Ik heb in mijn eenvoud, - misschien moet ik zeggen: in mijn onnozelheid - gedacht dat het een mooi aanbod was aan een meisje van negentien jaar. Weet Eline voldoende wat ze wil en heeft ze de juiste voorstelling van haar leven in Indië?
- Dat laatste waarschijnlijk niet, en wat ze wil? Ik denk dat ze bang is voor een terugkeer van het vroegere leven - het leven in Parijs.
- Heeft ze u daarover verteld?
Ina dacht een ogenblik na. - Neen, maar ze uit zich soms in enkele woorden. - Nu is alles zoveel beter, of: In Parijs had ik daarin geen pleizier, of: vroeger heb ik zó niet kunnen lachen, en juist dat brokkelige geeft den indruk, dat het haar te moeilijk is, er veel over te praten.
Het bleef stil. De pijn, die Ina had gevoeld, trok weg; tot haar verwondering werd ze rustig en glimlachte medelijdend; gold dit medelijden Eline of den vader?
- Dus u denkt, vroeg hij en boog zich wat naar haar toe, dat het kind al genoeg is geëxploiteerd.
Ze keek hem aan, hun beider blik was ernstig.
| |
| |
Ja, onbewust en te goeder trouw, maar...
- Juist, zei hij dof.
Ze wist nu, dat haar medelijden zich ook tot hem uitstrekte. - Mijnheer Forblanc, u hebt mijn raad gevraagd, ik zou willen zeggen: beslist u nog niet. Er zit vermoedelijk veel wrok aan Eline's kant, maar praat u openlijk met haar, praat alles uit. Misschien is ze wat kinderlijk voor haar leeftijd, maar daar mag ik niet over oordelen. Hoe oud was ze, toen haar moeder stierf?
- Acht jaar.
- Acht jaar, herhaalde Ina.
Hij vertelde iets over de vrouwen die haar hadden verzorgd. Soms had hij zich laten leiden in zijn keus, dan weer eigen inzichten gevolgd, met dat al bleef het een lot uit de loterij. Eén, een Engelse, was er met zijn huisknecht vandoor gegaan, en had Eline een briefje achter gelaten, waarin stond, dat Hendrik de enige rechtschapen man was in een land van gevoelloze vrouwen en onoprechte mannen. Een ander leerde het kind dwaasheden aan bijgeloof en bakerpraatjes. Dan was er een Hollandse geweest die stal en een Française die liefst in haar bed lag. Het gevoel bekroop Ina, dat hij een niet nagekomen belofte wilde doen vergeten door zijn vertrouwelijkheid op dit punt; ze stond op, zodra ze er kans toe zag.
| |
| |
- Moet u gaan? vroeg hij, Richard zal u thuis brengen.
De afstand tussen hen leek op dat ogenblik groter dan van voor hun ontmoeting.
|
|