| |
| |
| |
Vijfde hoodstuk
Charles Forblanc voelde zijn ongedurigheid, hij sloeg de bladen van de krant om en was vergeten wat hij zocht. Droomerig keek hij het volgende oogenblik naar buiten, - zijn gedachten kwamen traag. Het weer moest dien nacht zijn omgeslagen, er woei een Westenwind, die regendruppels en blaren in dwarreling voorbij het venster joeg. ‘Krimpende wind, 'n weerbarstig kind,’ had zijn moeder gezegd. Hier, het weerbericht, - maar hij zocht de critiek op het concert van gisteravond. Hoe was het toch geweest - niet dat concert, maar de ontroering daarna? Alsof hij alle ijlende menschen achter zich had gelaten en de grootste was, de machtigste, in het maanlicht en de stilte. Onderwijl las hij ‘de teere en toch zoo strakke lijnen van Mozart's kunst’ - ‘de hooge jubeling’.... Hij zelf was niet opgemerkt, - dat zou in Indië anders worden. ‘Brahms is boller, zei me een collega.’ Had zij dat gezegd, Ina Vogelein? ‘een uitspraak, die glimlachend doet opzien, en niet alleen om de alliteratie.’ Ze was hier omgeven door vrienden, maar op een concert gold de muziek. Ginds zou de kunst een ornament zijn om zijn hooge positie. - Ik stel het op prijs, dat u bij mij terugkeert, had hij haar aan het einde van de pauze gezegd, - maar ze leek hem niet te hooren. En plotseling dacht hij aan Vera, die zijn vrouw was geweest. Hij had haar op een buitenpartij in Driebergen ontmoet, een onprétentieus, wat kleurloos meisje,
| |
| |
wier eenvoud hem had bekoord. Of was het haar blik, die als uit een andere wereld dan de zijne kwam? Ook Ina had een enkele maal dien blik, minder vaag, sneller en dan zich oplossend in een glimlach, die hem heel nabij was. Om dien glimlach had hij haar lief. Charles stond op en liet de krant liggen, keek een oogenblik later door de tochtdeur in de vestibule en vroeg zich af, waarom hij naar buiten wilde? Om er het gevoel terug te vinden van gisteravond, toen er geen wanden leken te zijn tusschen zijn innerlijk en de oneindigheid? - Maar wat was er van dat gevoel geworden? Zoo meende hij Vera te hebben liefgehad en alle ontroering uit dien tijd was weg. Voor een man bleef het werk en de carrière. De broers zouden moeten erkennen, zich in hem te hebben vergist. Waren ze niet ook verrast geweest door zijn huwelijk? Toen hij trouwde, was André in Rome en maakte Louis een studie-reis door Amerika.
- Jelie hebt uit ons oude familiewapen de vele doornen, en gebruikt ze goed, had hij gezegd, - ik heb de roos. Woorden van een gelukkig man. - Of de ongeduldige taal van wie lang had gehunkerd naar erkenning en genegenheid? Hij herinnerde zich, Louis uitvoerig te hebben geschreven over zijn stellingen - voor een proefschrift gunde hij zich geen tijd - en Louis had kort geantwoord, er negentien van de vierentwintig afkeurend. - Je zult eens wat grondiger moeten studeeren, stond er in dien brief. - Hij schamplachte even. Dat de broers zoo weinig aandacht voor hem hadden, was de schaduw over
| |
| |
zijn jeugd geweest. Door bemiddeling van zijn vader, werd hij aan het gezantschap te Brussel geplaatst, en wilde erkennen, tegen het zelfstandige leven te hebben opgezien, doordat de broers soms glimlachend uitweidden over het Groote Avontuur, waarin niet ieder ridder zich moest wagen. ‘Het Groote Avontuur.’ Ze zeiden het met eerbiedig gedempte stem en glanzende oogen, - maar wisten ze ook wat het inhield, of was het een leege tooverformule, waarmee ze het jongere broertje onrustig en schuw maakten?
Hij verschoof op zijn stoel. Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië, het was onbillijk, dat Louis het niet meer zou hooren - en André, ergens in de binnenlanden van Bengalen, zich beijverend voor de Sadharan Brahma Samaj, een gemeenschap, die met het kastenwezen had gebroken, en waartoe een ieder kon toetreden- nog zag hij André glimlachen, onaandoenlijk voor Westersche begrippen van succes en positie. Hij balde zijn vuisten. Als hij die vrouw van gisteren voor zich won? - hij wist niets van haar, maar ze had de goede houding. Hij zou haar schrijven, bloemen sturen, Den Haag kon op zijn antwoord wachten. Zijn hart trilde. Werd het een koop, háár durf en wereldwijsheid voor zijn geld en titel? Maar hij voelde, zichzelf te moeten inzetten, vollediger dan hij ooit had gedaan, - zijn halfbewuste angsten, zijn verbittering, zijn rechtschapenheid. Als hij één ondeugd achter hield, één zwakke stêe trachtte te verbergen, dan zou ze van
| |
| |
hem weggaan zooals gisteravond, toegesnoerd en koud en bleef hem niets over dan te zeggen: Richard zal u thuis brengen. - Nu was het hem, alsof hij viel in zijn vlucht, zijn gedachten waren te snel gegaan, hij kon ze niet bijhouden. Àchterover leunend in den stoel, keek hij naar de dingen in zijn onmiddellijke nabijheid, een portretje van Vera met Eline, een boek in een grijze kaft temidden van andere op een kleine boekenstandaard. ‘De Democratie der Toekomst’, Louis' proefschrift. Hij had het nooit gelezen. Jarenlang had het onder zijn bereik gestaan en hij herinnerde zich de gedachte, kort na het bericht van Louis' dood: nu hoef ik het niet meer te lezen. Hij nam het uit de rij, op de eerste bladzijde stond: Aan mijn jongsten broer, een vriendengroet. Het zwarte schrift met rondingen en spitse hoeken leek hem bijna het wezen van Louis te openbaren. Bijna - dat wilde zeggen: nog juist niet.
Hij zette het boek terug en hoorde Eline zingen; het geluid, hoog en wankel, kwam naderbij. Nu deed Eline de deur van zijn kamer open.
- Kindje, zei hij strak, je moest me niet storen.
- Maar u bent alleen, papa. Hoe was het gisteravond?
Hij zag het verband om haar vinger, dacht aan de woorden van zijn toast: op haar geluk, en wist haar toch te hebben vergeten, den heelen avond.
- Ja, het concert. Ze schoof een boek achteruit en ging op het puntje van de schrijftafel zitten.
Hij tuurde langs haar heen. - Lees de critiek in
| |
| |
het ochtendblad, zij hij, - mijn hoofd was bij andere dingen.
Ze bloosde en zette haar voeten op den grond. Het ochtendblad, dacht ze smalend, - ze wilde weten hoe hij over Ina Vogelein dacht.
- Wat mij wordt aangeboden is niet gering, ging hij voort, als ik me te klein voel voor dit ambt, zal ik erheen moeten groeien. Het geldt hier een benoeming, die een man niet kan weigeren, zelfs niet wanneer hij zonder vrouw is en-ne....
Eline had een stap van hem weg gedaan. - O, zei ze. Het drong tot haar door, dat ze nooit een man had gezien in haar vader, tenminste niet wat de wereld met trotschen nadruk ‘een man’ noemde. En ze had gemeend, dat zijn besluit van het hare afhing; nu beet ze op haar lippen om die vergissing.
- Je wilt wel zoo vriendelijk zijn, me alleen te laten? straks zien we elkaar weer.
- O ja, zei ze, en hief haar hoofd op. - Ik had u iets willen zeggen over Richard, maar ik kan ook mijn mond houden. Ze liep naar de deur.
- Over Richard? kom eens hier, heb je klachten? Zijn toon klonk nu geïnteresseerd.
Meteen had ze spijt van haar woorden. Ze kon zich niet dadelijk herinneren, tot welke slotsom ze was gekomen na Doortje's woorden, misschien was het dom van haar geweest, ernaar te luisteren? - Och, zei ze en bleef achter zijn stoel staan, het is niet zoo belangrijk. Daarop zwegen ze een oogenblik.
- Als het geen ernstige dingen betreft, zei de heer
| |
| |
Forblanc toen, dan zou ik je raden wat door de vingers te zien, ik moet nu toch het personeel gedaan geven, waarschijnlijk al gauw.
- Ja, zei Eline - wanneer denkt u....?
- Dat weet ik niet, mijn benoeming staat zelfs nog niet vast.
Zijn dochter trok even met haar schouders. - Goed papa, zei ze, en sloot de deur achter zich.
Wel een minuut bleef hij stil zitten, het hoofd in de handen gesteund en dacht aan niets. Toen ontwierp hij een briefje aan Ina Vogelein om haar nog eens te danken voor den prettigen avond. Het leek hem juist, niet te reppen over de bloemen, die hij haar zou sturen. Maar was ‘prettig’ het goede woord? - ze las erover heen. ‘Belangrijk?’ - dan kon hij niet meer terug. Maar ‘de mooie avond, dien u me hebt gegeven’ leek hem goed, het klonk rustiger dan ‘prettig’ en niet overladen als ‘belangrijk’, een tikje sereen en mannelijk. Hij greep zijn pen.
Toen het briefje klaar was, voelde hij lust uit te gaan en door de stad te zwerven. Hij belde Richard.
- Let goed op de telefoon en zeg de menschen, dat ik zeer bezet ben; waarschijnlijk kom ik in den laten middag thuis.
- Ja mijnheer.
- Wat moet ik aantrekken?
- Een regenjas, mijnheer.
Zoodra hij buiten kwam, zwiepte de wind wat herfstblâren voor zijn voet. Midden October, dacht hij, veel tijd om een vrouw te winnen bleef er niet, en
| |
| |
hij zou nog dit jaar willen trouwen, zoodat de eerste emoties waren weggeëbd, wanneer de Gouverneur Generaal met zijn echtgenoote aan boord ging. Wel voelde hij nu veel krachtiger dan in zijn jeugd - hij had zich in alle opzichten laat ontwikkeld. Een voorbijganger keek hem aan en hij hief zijn hoofd nog wat meer op. - Ik ben gelukkig, zei hij zichzelf, die verwaaide regen is als een liefkoozing en ik ga naar het groote en verheffende in mijn leven. - Bedoelde hij daarmee zijn huwelijk of zijn ambtsaanvaarding? Beide, beide, dacht hij nadrukkelijk, - hij trok uit naar een Hercules-arbeid en Ina zou met hem zijn. -
Op dat oogenblik zag hij de gave en soepele trekken van zijn schoonzuster, de vrouw van André. Groote, donkere oogen, beschaduwd door lange wimpers, als stille vijvers in een bosch onder ver spreidende takken. Haar lichaam was in een kleed gewikkeld, roomig wit, met randen in lichte tinten geborduurd. Het uiteinde van dat kleed bedekte haar hoofd en hing nog af over haar schouder. - Vreemd, deze vrouw, hij had zich altijd afgevraagd, wat ze voor zijn broer beteekende, - het mysterie van het Oosten? - de rust van het natuurlijke leven? En plotseling voelde hij een groot verlangen naar het natuurlijke leven, hij wilde erin onderdompelen, slapen in zijn schoot, en verzadigd worden, eindelijk ten volle verzadigd. Hij dacht aan André, diens tragen en milden blik, de rust van zijn woorden, en wist dat zijn broer en die Oostersche vrouw aan
| |
| |
dezelfde bron slurpten. Maar het volgende oogenblik vergat hij hen: achter een heldere spiegelruit zag hij bloemen, koele, frissche, uitbundige bloemen in manden met stijfstaand lint, in koperen kannen, kristallen vazen. Hij liep den winkel in, overhandigde het briefje met Ina's adres.
- Wat mag het zijn, mijnheer?
Hij aarzelde. Een paar anjelieren, rozen, chrysanten? Het moest niet te veel zijn, één roos bijvoorbeeld, als in zijn wapen. Wat wist hij van deze vrouw, verlangde ze rijkdom, overdaad? Hijzelf was sober in alle dingen. Zijn trekken werden hard. ‘Gematigdheid is de ware overvloed’, - de spreuk van de Reevaart's. Hij zag Vera als bruid, kroonvormig op haar hoofd een twijg oranjebloesem, die lang in haar moeders linnenkast had gelegen, en een tuiltje lelietjes in haar hand. En als deze vrouw den niet te verzadigen dorst naar veelheid had? - Wat was hij begonnen?
De juffrouw liet hem over aan zijn gepeins. Toen hij haar aankeek, zag hij aan haar oogen, dat haar gedachten ver weg waren. Hij wilde zich daaraan ergeren, maar tot zijn verwondering voelde hij zich verruimd.
- Ik wil een bloem, die in de natuur groeit.
- Dat doen alle bloemen, mijnheer.
- Hm, ja; maar ik ben een Hollander.
Ze wees hem op een mand met herfstasters, lila met een hart van geel.
- Ja, zei hij, die heb ik eens zien groeien, ergens op
| |
| |
een ruig veld, dat bebouwd moest worden.
Het meisje glimlachte. - En daar heb ik ze geplukt. Ze moest weten wie ik ben, dacht hij, toen ze de deur voor hem open hield. Het drong niet tot hem door, dat ze hem onmogelijk beter had kunnen bedienen.
Het regende nog, de lucht was zuiver. Opgewekt liep hij voort.
Dien middag hield Eline het op haar kamer niet uit. Ze liep het Vondelpark in, er woei een krachtige wind, die het nog volle loof der boomen samenklapte, zoodat de kruinen ijl werden. De hemel daarachter blonk zilverig grijs. Dit was het najaar. Ze verlangde naar den winter en naar een komende lente, haar hart joeg vooruit. Waarom? - zou het leven lichter worden, naarmate ze er verder in kwam? O, later zou ze gelukkig zijn, als eerst dit vreemde was voorbij gegaan. Wat ze onder ‘het vreemde’ verstond, was haar niet geheel duidelijk - iets in de houding van haar vader, maar wat? Altijd was hij kortaf geweest, nerveus en in zichzelf gekeerd. En nu stond dat groote hem te wachten, de benoeming tot Gouverneur Generaal. Zou hij het Ina hebben verteld? Het was niet zoo zeker, dat Ina hem wilde hebben. Gisteravond was de auto weggereden, en papa liep door het huis, ze kende zijn korte pas. - Wist ze maar, wat ze zou gaan studeeren, want dit was het ergste: geen doel te zien. Oom André had haar op haar achttienden verjaardag geschreven: Ik
| |
| |
hoop dat je het vaste geleide zult vinden van een levensdoel. Die woorden hadden haar toen niet veel gezegd, maar nu deden ze haar plotseling denken aan de leuning langs een brug over een diep ravijn. Het duizelde haar niet, haar hand ging glijdend langs de sterke greep. Maar dat ze het wijde uitzicht dorst genieten en de kracht van haar lichaam, dat was de winst van het vaste geleide.
Ze kwam voor het huis van de familie Moro en moest zich een oogenblik bezinnen. Nel zou niet thuis zijn - dorst ze naar de moeder te vragen? Terwijl ze daar nog met strakke trekken stond, werd de deur geopend door Bas. - Fruile, zei hij, zette zijn hoed scheef en trok een bedenkelijk gezicht, - alleen de kleermakerij is open, alle andere vertrekken- ‘Dicht’ en ‘leeg’ heb ik als knaapje altijd verward.
Om haar figuur te redden, vroeg Eline: Heeft Nel iederen middag practicum?
Hij rimpelde zijn voorhoofd. Het schijnt zoo - vreeselijk. Maar jij en ik - jij en ik, wat zullen we daar voor een liedje op zingen?
Nu stak hij zijn arm door den haren. - Kleine meisjes moeten getroost worden; bioscoopje, mode-revue? Eline maakte zich los. - Doe niet zoo dwaas, zei ze en voelde geen lust tot lachen.
Onmiddellijk veranderde hij zijn houding. - Ik wilde naar een tentoonstelling van affiche-kunst, jij hebt waarschijnlijk andere plannen? Pratend liep hij mee op in de richting van haar huis. Nel en Henk had- | |
| |
den de taaie Duitsche degelijkheid bij hun studie, zijn moeder was naar de Nieuwmarkt getogen, wilde zijn vader verrassen met lappen voor bijna niets uit een failliete zaak. Vader was helaas te zachtmoedig voor een hoonlach. Kende Eline als hij het verlangen naar een hoongelach om den heelen faillieten rommel van deze wereld, schallend van pool tot pool? Hij stond stil en stiet zijn klinkenden adem uit: Ha-ha! Een paar voorbijgangers keken.
- Denk je, dat de wereld daar beter van zou worden? vroeg Eline.
Hij gaf haar een snellen blik. - Niet moraliseeren, fruile, dat doet de reclame-kunst ook niet. Nu beschreef hij affiches, die hij had bewonderd, zijn gebaren werden langzaam en bouwend. Eline ving telkens enkele woorden op, dan volgde ze weer haar eigen gedachten. Ze peinsde erover, wien Nel had bedoeld, toen ze zei: ik heb een broer, die de menschen test. Kon ze het Bas vragen? Toen ze voor het huis stonden, vroeg ze: Wil je bij me theedrinken?
- Och ja, zei hij luchtig, maar ze zag een kleinen trek van voldoening om zijn mond.
De wind woei hun tegen, nu Eline haar kamerdeur opende: Cato was aan het stofzuigen, de stoelen stonden op het balcon.
- Maar Cato!
Het meisje schakelde den stroom uit, zoodat het zoemen ophield. Een streng van het helroode haar woei langs haar wang ; ze greep daarnaar, stond een oogenblik roerloos en heel recht. Uit haar glanzen- | |
| |
den blik vermoedde Eline, dat Bas haar onomwonden in zich opnam; achter haar mischte de wind in de losse boomen.
- Hoe lang heb je hier nog werk, Cato?
- O, nog wel een uur. Vrijdag wilde u niet, dat de kamer werd gedaan, daarom heb ik nu mijn kans waargenomen. Maar u kunt in den salon zitten, voegde ze erbij.
Bas deed een stap naar haar toe. - We moeten allemaal onze kans waarnemen, zei hij, en toen, glimlachend: Is de salon gezellig?
Eline liep al naar de deur. - Come and see, zei ze kortaf. Nu trof haar de rust van het groote vertrek. Ze belde om thee. - Verjaagd, hoorde ze Bas zeggen, maar door een mooi krengetje, en hij kuste zijn vingertoppen.
Ze trok haar wenkbrauwen op. - Cato is heelemaal geen krengetje.
Hij antwoordde niet, plotseling in beslag genomen door het geschilderde portret van haar moeder. Richard kwam binnen en boog zwijgend voor haar opdracht.
Fff, zei de jongen, zijn adem inzuigend, wat een prachtkerel, dat houten smoel en de verfijnde gestes van een marionet - ik moet hem teekenen. Hij trok een schetsboek uit zijn zak. - Komt dit exemplaar nu nog terug, of stuurt hij weer een ander?
Eindelijk lachte Eline.
- Ja, dit moet ik je vertellen, ging hij voort, over een vent, die bij me in de klas heeft gezeten, vijfde
| |
| |
van het gym, ook zoo één, die zich tusschen bedienden door bewoog. Toen ik eens bij hem was, had hij het over de één of andere ceremonie, zijden sokken en avondschoenen aantrekken voor het diner, of zooiets en zei langs zijn neus weg, te luchtig voor een schouderophalen: ‘die poep van thuis’! Hoor je den toon en zie je het smalende trekje om zijn mond? O, begrijp dat het aardig is! Hij smeekte bijna en Eline zag zijn fonkelenden blik, waarvoor ze plotseling haar oogen neersloeg. - Ik wou dat hij wegging, dacht ze, niet om zijn verhalen, maar het is of ik mezelf kwijt raak door hem.
- Gut, zei hij teleurgesteld, als je niet kunt à. Richard bracht de thee binnen zonder op- of omkijken. Haastig deed Bas enkele stappen achteruit, het schetsboek open op de palm van zijn hand en begon te teekenen, maar na enkele seconden al wilde de man wegloopen.
- Blijf nog even, zei Bas; - hoor eens, heb jij als jongen gevoetbald?
De ander aarzelde een oogenblik, toen antwoordde hij bevestigend, kortaf.
- Zoo, zei de jongen afwezig. Zijn gespannen blik ging op en neer. Toen stootte hij krachtig zijn adem uit. - Gek, hè, die geestdrift van je jeugd. Wat lijkt jou de normale leeftijd, om er genoeg van te krijgen?
Weer bleef het enkele seconden stil.
- Drie, vierentwintig jaar, mijnheer.
- Ja? - dat heb ik ook gedacht. E - Richard?
| |
| |
- Mijnheer?
- Zou jij ons een kop thee kunnen inschenken, of strijdt dat met alle étiquetten van dit huis? Hij praatte langzaam, door zijn werk onderbroken.
- Doe het maar, zei Eline, ik ben zoo onhandig door mijn verbonden vinger.
Richard begreep zijn rol, zijn gezicht werd nog strakker dan het gewoonlijk was en zijn bewegingen waren plechtig. Toen hij beide had bediend, cake en bonbons had gepresenteerd, vroeg hij: Kan ik gaan, mijnheer?
- Hm? - wacht even - nog niet. - Ben je wel eens door het ijs gezakt?
- Ja mijnheer, eens tweemaal op één dag.
- Man, wat benijdenswaardig.
- Toen dorst ik niet meer naar huis, en-ne.... dat kan ik hier niet vertellen, mijnheer.
- Zoo, - dank je, je kunt gaan. Een oogenblik later strekte hij zuchtend zijn beenen uit en keek naar Eline. - Je liet me alles alleen doen, zei hij verwijtend, inplaats dat jij de kerel vast hield met een praatje.
- Maar ik zou geen praatje hebben geweten.
- Dom van je.
- Hoe kan ik aan voetbal denken?
- Had hem naar zijn eerste liefde gevraagd. Zachtjes begon hij te zingen: ‘On se souvient toujours de sa première maîtresse’, maar brak af om over zijn teekening te praten, die hij critisch bekeek. Er was iets goeds in, maar niet dat stijlvolle van de bewuste
| |
| |
marionet. Misschien moest het een pastel worden terwille van het roze jasje; hij zou die zijn vader aanbieden voor de winkelruit, daarbij een kaartje met simpele blokletters: dienstkleeding. Was er nog thee in dien pot? het kijken naar Richard had hem dorstig gemaakt. Wat deed Eline's vader eigenlijk? niets? moest hij zijn verdere leven gewezen gezant blijven? Hij had werk gekozen, dat niemand hem kon afnemen, en als hij eenmaal goed zou zijn begonnen, hield hij er nooit meer mee op. Voor een man moest het werk langzamerhand het eenige worden, in zijn jeugd mocht hij honderd andere liefdes hebben, niet in zijn ouderdom.
Wannéér zou hij er goed mee beginnen? vroeg Eline. Dat wist hij niet, beter had hij kunnen zeggen: als hij er eenmaal middenin was geraakt. Elk begin lag in het duister, of het was een geroofde tak zonder wortels. Wist een mensch, wanneer hij was gaan denken? - evenmin zou een man kunnen zeggen, wanneer hij met zijn werk was begonnen. - Hij lachte plotseling en keek Eline aan. - Nu weet ik ook, waarom ik de meeste jubilea zoo dwaas vind, Van Oosten is veertig jaar procuratiehouder en Van Westen vijfentwintig jaar behanger en beiden worden gehuldigd. Maar Van Oosten werkt alleen in zijn tuintje, - wat ik dan werken noem - met alle zorg en aandacht, waarover een mensch beschikt, en Van Westen behangt.... waarom? Zeg ook eens iets. Ik bedoel: het werk kan aan ons innerlijk beantwoorden, geheel (misschien nooit geheel), gedeeltelijk of
| |
| |
in het geheel niet. Mijn behanger moet een voorbeeld worden van het gedeeltelijke.
Eline tuurde voor zich uit. - Ik weet niets, zei ze, ik vraag me af of dat donkere oerbegin ook kan ontbreken.
Bas keek haar een oogenblik aan. - Een vrouw denkt altijd aan zichzelf, zei hij. Of de kiem kan ontbreken? me dunkt van niet. Hij stond op en deed enkele stappen van haar weg. - Er zal meer char tas noodig zijn, dan waartoe de menschheid ooit in staat is geweest, om alle kiempjes op te kweeken en de samenleving in te richten naar ieders behoef. - Mensch, wat een gedachte, in dézen tijd, wat een democratie, wat een geloofl - Hij draaide op zijn hakken om. - Nou, Lientje - -
En weer was ze alleen, liep rusteloos door het huis, ging opnieuw de straat op, ditmaal met nog minder vaste bestemming dan tevoren.
Aan het gesprek met Bas dacht ze niet terug, maar de herinnering aan dien Zondagmorgen om het bed van de moeder begon zacht in haar te gloeien.
Cato trok de huisdeur achter zich dicht en bleef een oogenblik onbewegelijk op de stoep staan, het hoofd naar links gewend, vanwaar ze haar vriend verwachtte. Ze zag de stille straat tot in de bocht, de wind was bedaard, de bijna volle maan stond boven de huizen. Een vage maar dwingende onrust om het even was in haar, ze voelde het kloppen van haar
| |
| |
hart en wist niet of haar bezorgdheid grooter was geworden of haar verlangen. - Nu trad ze uit de portiek en keek naar rechts; er was niemand in de straat, ze zou hem tegemoet loopen. Aan tafel had Richard hun ontslag voorspeld over korten tijd en de stemming in de keuken was wonderlijk geweest, niet verslagen, maar evenmin openlijk blij. Och, ze zouden wel allen hun heimelijke gedachten hebben gehad. Doortje wilde trouwen met een loopjongen van Simon de Wit, zoo'n langen, slappen vent, - onbegrijpelijk. Maar Jaap had gezegd: diep in haar hart verwondert geen vrouw zich over een anders keuze van echtgenoot. Dat had hij ergens gelezen, en hij zei dat het waar was. Die jongen van Doortje had iets aardigs in zijn oogen, - maar als nu Bertha met Richard zou trouwen? Ze glimlachte - het was haar eensklaps, alsof die twee al hun koperen bruiloft hadden gevierd. En nu zag ze Jaap aankomen van achter het tramhuisje. O, ze hield van hem, ze zou haar armen om hem heen willen slaan en zeggen.... Neen, niets zeggen.
Hij nam zijn hoed voor haar af, draaide om en kwam naast haar loopen. Door zijn groet voelde ze zich even voornaam als Eline, maar meteen ook ongekend, onbegrepen en ze hunkerde naar zijn aanraking. Haar gang verloor zijn veerkracht, ze stootte tegen een straatsteen, strompelde bijna. Hij deed of hij het niet merkte en ze beheerschte zich. Nu begon ze te praten, - Richard had hen voorbereid op hun ontslag, maar ze hadden niet gejuicht, het was alsof
| |
| |
mijnheer-zelf bij hen zat in de persoon van dien houten knecht.
Welke baan haar meester dan nu zou krijgen, vroeg de jongen. Daarover haalde ze haar schouders op. Hij maakte gissingen, commissaris van de koningin in één der provinciën misschien, in elk geval zou het iets hoogs zijn. Zijn belangstelling prikkelde haar, waarom sprak hij niet over zichzelf? Hij kon onderwijzerworden aan een Christelijke school, maar wilde dat niet. Zijn ouders trachtten hem over te halen, hij bracht niets in en zijn beide broers gaven hun volle weekloon af, op den duur zou daar wrok uit ontstaan. Ze wist wel, dat hij daarom lachte, de broers wilden immers niet met hem ruilen? hij studeerde den heelen dag en zij zouden geen raad weten met de boeken.
Zij had aangevoerd: Geld verdienen is prettig.
- Ja, zei hij, dat genot laat ik hun.
- Jij zoudt het ook prettig vinden.
- Zeker, - daarom hoeven ze mij niet te benijden.
Nu zei ze, en haar toon klonk schamper: Ik zou graag bij een minder voornaam heerschap dienen, ergens waar een vrouw in huis is, die eens tegen me praat. Eline is een goed kind, maar wat heeft ze mij te zeggen? - wij dienen bij Richard.
- Ik zou dien man willen ontmoeten, zei hij, - een knecht, die bij het overige personeel den meester vertegenwoordigt, heeft iets groots.
Ze lachte. - En als de meester niet groot is?
| |
| |
- Dat doet er niet toe, Richard vertegenwoordigt het gezag.
Weer trok ze met haar schouders; het gevoel stak haar, tegen iemand te praten, die niet wilde luisteren. Nu keek ze naar hem, zag zijn onbevangen, diepen blik, zijn scherpe, regelmatige trekken en de hunkering kroop omhoog in haar keel.
- Deze betrekking heb ik aangenomen, zei ze, omdat mijn moeder het ‘chic’ vond, ergens waar een huisknecht is, - maar dat doe ik nooit weer. Je mag zeggen wat je wilt, over gezag en zoo, maar het is uit den tijd, tenminste....
- Tenminste? vroeg hij.
Bijna zou ze in tranen uitbarsten, maar ze beet op haar lip. - Je weet heel goed, wat ik bedoel, je hebt me zelf geleerd, wat democratie is, in de levende werkelijkheid, zoo maar, tusschen de menschen, democratie als moraal.
Hij nam haar arm en ze bloosde fel, haar stap werd haastig en nadrukkelijk. Nu kon het zijn, dat ze de woorden verkeerd gebruikte, en als hij haar daarom wilde uitlachen, moest hij het doen, maar dan begreep hij zijn eigen leer niet. Ze ontmoette den laatsten tijd menschen, die gewoon deden, vrouwen vooral (hij had haar geleerd geen ‘dames’ te zeggen) in de tram en in winkels. ‘Gewoon’, - dat zou hij zeker te vaag vinden, maar haar eigen moeder was een vrouw uit het volk en zag hoog tegen de rijken op, dat noemde ze niet ‘gewoon’. En de zijne vond een dienstmeisje voor haar zoon te min, zon- | |
| |
der dat meisje nog te hebben gezien, - ook dát was niet gewoon. Het lag in de stem en in de oogen, het was onbewust. De jongen, die vanmiddag bij Eline was geweest, had gevraagd: Is de salon gezellig? - Richard had het moeten hoorenl In dit huis kon ze op die vraag geen antwoord geven, maar ze was den jongen dankbaar. Door die paar woorden van hem - of meer nog door zijn houding - besefte ze haar gemis. Ze zou blij zijn met haar ontslag, ze zou zich van iedereen willen losmaken, als ze een goede betrekking vond, in de eerste plaats van Richard met zijn kale gezicht, maar ook van haar ouders, - en misschien van hem, als hij.... als hij.... Ze brak af, geschrokken van haar eigen woorden.
De jongen naast haar was nadenkend geworden.
- Ze geloofde, zei hij, dat er een natuurlijke mensch bestond, die redelijk was en van een hooge moraal; dat alles samen noemde ze ‘gewoon zijn’. Maar dat was heel ongewoon, heel zeldzaam. Bovendien, wat de enkeling mocht bereiken in zijn private leven, gaf geen waarborg voor zijn houding in het sociale, waar andere wetten golden. - Nu wist hij wel, dat zij het huiselijke leven zocht en de goede eenzaamheid met den uitverkoren man.
Plotseling steeg het bloed naar zijn hoofd, hij keek haar aan en alle weldoordachte woorden zonken diep weg. Ze zagen eikaars doordringende oogen en de weeke spanning van hun mond. Aan zijn linkerhand was een duistere portiek, hij trok haar daar- | |
| |
in, haar gezicht was koel en glad, maar achter haar lippen voelde hij den weerstand van haar gave gebit. Die weerstand gaf hem een ongekende kracht en vreugde daarin. Hij strekte zijn lijf. - Wil je op me wachten? wij zullen - - wij zullen gelukkig zijn.
|
|