De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 't Achtermuurtje. Bij eene schilderij van H. Burgers. Geertemie, je vader roemt-je, Roemt-je om vlugheid en verstand; Ieder kent-je en ieder noemt-je Moeders rappe rechterhand. Wasch-je, plas-je, stijf-je, wrijf-je - Alles doe-je gauw en goed; Nette briefjes, 'k weet het, schrijf-je, Net - alsof 't de meester doet. Nette briefjes - maar, één woordje: Is het oefening of vermaak, Dat u schrijven doet, of spoort-je Soms iets anders tot die taak? Apropos, dat achtermuurtje Draagt aan de andre zij geen bus? Vangt daar een verscholen buurtje Soms uw briefjes in zijn muts? Is dat niet een wankel trapje, Waar je op d' emmer balanceert? Zou het angst zijn of een grapje Dat je aldus ‘correspondeert?’ 'k Zie, naar boven reikt uw handje, 'k Merk, je bloost bij 't geen je doet; Gauw stap-je op 't verheven standje, Gauw, - ja wel, maar is het goed? Vrees je, dat u 't burenkijkje, Dat u 't moederoog bespiedt? Wil-je wèl doen, dan ontwijk-je Goeden raad van vrienden niet. Waak toch voor 't arglistig hartje: Wat tersmuiks gaat, is niet recht; O beken het zelf, al tart-je De inspraak, die iets beters zegt. [pagina 269] [p. 269] Geertemie, je vader roemt-je, Roemt-je om vlugheid en verstand, Ieder kent-je en ieder noemt-je: Moeders rappe rechterhand; Maar, zie toe dat nimmer 't smetje Kleve op naam of op fatsoen; Denk: dat soms één luchtig tredje U voor altijd kwaad kan doen. Zij het ook in 't ochtenduurtje, Dat je 't minste wordt verrast, Briefjes over 't achtermuurtje - 'k Weet niet of 't wel meisjes past. 1860. Vorige Volgende