De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 266] [p. 266] De Koopman in Speelgoed. Hij is de vriend van jonge springers, Hij kent hun jaardaag op een prik, Hij 's glad van tong en dun van vingers, Hij doet in klank en kleur en kwik. Hij weet mama perfect te raden En lacht heel witjes tot papa; Hij zal het kleine niet versmaden En vindt het groote wel daarna. Hij is zeer rijk in aardigheden, En geeft zijn mond een fijne plooi; Wie 't grofst bij hem hun geld besteden, Zijn ouders van het best allooi. Hij viert napoleons victorie, Voert Russen aan en slaat den Turk; Hij trekt uit Neurenberg zijn glorie, En grunnikt bij een poppenjurk. Hij aâmt den geur van spanen doosjes, De stofkwast is met hem getrouwd, Hij wandelt tusschen gazen roosjes En heeft al menig stad gebouwd, Hij heeft de kermis laten dwalen, Dat staangeld neemt de room er van, Maar wie op Sinterklaas moog smalen, - Hem blijft hij een goedheiligman. Hij houdt geen grootboek, maar een laatje, Hij stopt en stapelt onvermoeid, En komt er in zijn kast een gaatje, Het is weer daadlijk dicht gegroeid. Hij houdt niet veel van vreemd spektakel, Zijn beurs praat mee bij 't overleg, Hij knipoogt bij elk nieuw mirakel, En gaat heel needrig d' ouden weg. Hij laat geduldig met zich sollen: Hij leeft om 't kind en wordt een kind, Hij vent citroenen, maar ook knollen, Zijn spreuk is niet: die waagt die wint. Hij kent de broosheid van het leven, Maar ook de broosheid van zijn kraam: Die vlug zijn goed een nekslag geven, Zijn hem vóór alles aangenaam. [pagina 267] [p. 267] Hij is de koning van zijn winkel, Hij telt de legers bij het gros, Hij watertandt bij elk gerinkel, En 't klatergoud vraagt hem een blos. Hij laat een indruk na bij velen, Zijn oog blijft frisch, zijn rug wordt krom, En, moet hij 't lot van allen deelen, Dan tuurt hij nog eens achterom. 1860. Vorige Volgende