De dichtwerken
(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 253]
| |
En 't knokkig oudje grijnsde,
Ze luikte 't linkeroog:
Zoo waar, ze wist een nieuwtje,
En 't lag haar bijster hoog!
- ‘Je kent’, sprak hes, ‘den dokter
Met zijn verliefd gestel,
Die met de meisjes speelde
Als ware 't kinderspel?
Want de een was hem te vriendlijk,
En de andre was te norsch,
Een derde was te spichtig,
Een vierde wat te forsch. -
Je kent ook freule rimpel,
Zoo zacht en blank als ik,
Die op heur deur kon schrijven:
Hier woont de kinderschrik!
Ze draaide van den vloer af,
De dokter werd gehaald,
En de arme zieke dame
Raakte in d' apteek verdwaald;
't Gaf pleisters, poeiers, pillen,
En heintje pik kwam scheep;
De wereld profeteerde:
De freule gaat om zeep.
De dokter, die verlegen
Aan 't zeurig ziekbed zat,
Vroeg aan de kranke dame
Of ze op het hart iets had?’
‘Ja’, sprak zij afgebroken,
‘'k Draag een geheim met mij,
O, mag 'k me aan u ontlasten?’
En 't antwoord was: ‘spreek vrij!’
‘'k Had.’, zei ze, ‘als andre vrouwen
Een vrouwelijk gemoed,
En 'k smaakte van het leven
Zoo weinig 's levenszoet!
Ik had een stille liefde,
'k Versmoorde die - maar... nu!...
Voor 'k heenga. wil ik me uiten,
Die stille min - gold.... u!’
‘De dokter kreeg een hoestbui,
En beet zich op de lip
En lachte wel inwendig,
Maar keek naar 't bed heel sip;
En 't was of daar een denkbeeld
| |
[pagina 254]
| |
Hem door de hersens kroop,
En of hij dacht, wat schaadt het
Of ik wat kool verkoop?
“Ach,” sprak hij, “lieve freule!”’
‘En doffer werd zijn stem,’
‘Hem! 'k had het moeten weten!!
“Ik min - ook u! - hem, hem!”’
‘Hij zag een blikken trommel,
En weende desperaat.
“Hem!”’ fluisterde de dokter,
‘Is alles nu te laat?’
‘Neen’, riep de zieke freule,
‘Te laat voor mij? o neen!
Eén uur met u verbonden -
En 'k ga tevreden heen!’
‘En 't huwlijk werd gesloten
Met overhaasten spoed,
En de oude zieke juffer
Kreeg kalmte in 't ziek gemoed.
- En ging toen rustig slapen,’
Vroeg japik, ‘in het graf?’
- ‘Neen kerel, misgeraden,
Zoo liep de grap niet af,’
Vervolgde hes, ‘dat stootje
Bracht haar weer op de been,
En de eene kwaal na de andre
Vloog als de wind weer heen!’
- ‘Nou, die is beetgenomen!’
Sprak japik, ‘wel verdraaid,
Maar heeft de blikken trommel
Den dokter wat gepaaid?’
- ‘Het mocht wat!’ riep het oudje,
‘Want wat hij neuzen mocht,
Wel vond hij rekeningen,
Maar niets van wat hij zocht!
- Dat gaat hem als mijn Roodbont,’
Sprak lachende de boer,
‘Die lekkerbek trok altoos
Den neus op voor het voer.
Ja, zelfs mijn beste klaver
Vond Roodbont nog te laf,
En zoekend, werd de meststaal
Den kieskauw tot een graf.’
1857.
|
|