De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende In de Bruidsdagen. Roezige drukten; 's Avonds laat op; Pretjes en kluchten; Wals en galop; Geuren en kleuren; 't Huis van zijn streek; Zuchten en zangen, Blozend of bleek. Zusjes met neefjes, Nichtjes met broers; Diepe geheimen - Schat van discours; Kaartjes, receptie; Liedjes der min; Lantren en leutren, Wondere zin. Werkdag tot Zondag, 's Zondags in 't touw; Raad van modistes; Meidengesjouw. Zorg voor papieren; Haarlemmer krant; Fooien, presentjes; Blondes en kant. Suikers en koekjes, Hypokras, wijn; Vrienden in waarheid, Vrienden in schijn. Vreemde gezichten! Buren voor 't glas; Brieven van buiten; Geld in den tasch. Jolen en juublen; [pagina 111] [p. 111] ‘Wee mij’ en ‘ach’! Tranen met tuiten; Stof tot gelach. Vuurwerk en verzen Saai en gerekt; Knollen - citroenen, Bombast-effect, Nitri en Hoffman; Spraakwatersbron; Tal van surprises, 't Opgaan der zon. Kappers en snijders Vrij wat bestiers; Halen en brengen: Heil voor koetsiers. Boden en dienders; Gang naar 't stadhuis; Mildheid in 't geven... Soms bij abuis. Andermans veeren; Zilver en goud; Brandende harten, Kunstig maar koud. Moedergeneugten; Vaders bestel; Uitzet-bezwaren; Hemel en hel. Zucht naar het kooitjen, Angst voor 't verschiet... Bruidspaar, gevierde, Doel van het lied; Neem bij de wenschen U reeds gedaan, Van me op den koop toe, Dézen nog aan: Zij u de bruidstijd 't Pad tot geluk; Noem gij hem nimmer Voorboo van druk. Zoo helpt deze eindbee U aan genot, En voor het rijmpje Mij aan een slot. 1849. Vorige Volgende