De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Arme Klaas. Arme klaas, wat zijn je grieven, Dat je hoofd zoo zeurig hangt? Zie jij tal van makkers lieven, Tal van malsche kusjes dieven - Waar jij vruchtloos naar verlangt? Ja, je baard is glad geschoren En je laarzen zijn gesmeerd, En je das zit naar behooren ('k Zie: je strik zit vlak van voren), En je hoed staat niet verkeerd. Maar dat is 't niet al, me jongen, Waar je 't meisjeshart mee wint. Heb je naar een prijs gedongen En er niet mee weggesprongen?... Groote klaas, word toch geen kind! Mal hij, die den moed laat zakken, ‘Neen’ blijft juist niet altijd ‘neen’! Die zoo gauw de hoop laat knakken En maar neerzit bij de pakken, Jaagt de kans al verder heen. [pagina 109] [p. 109] Laat u door geen woord verschrikken! Hart en mond zijn immers twee? Wie in gunstige oogenblikken 't Eitjen op den kop kan tikken, Doet er zich meest voordeel mee. Heeft mooi mas je zij' verlaten? Lacht ze witjes tot jan-piet? Zou je daarom 't hijlik haten, Overal van ontrouw praten? Gekheid! denk: zij deugt me niet. Och, voor haar komt licht een beter! Hoor je naar geen vriend? helaas, Trouwe harten, man, ik weet er - Maar je wrok wordt nog al heeter,... Arme klaas, och arme klaas! 1848. Vorige Volgende