De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Vreemdenbezoek. ‘Het land is er plat en het volk is er stijf,’ Zoo spreken van Holland de vreemden; ‘De kunst en natuur hebben weinig om 't lijf; Men ziet er geen bergen of beemden. De menschen - ze sluiten zich op in hun kluis, En stoppen' 't fortuin in de kisten; De vreugd van het leven - ze hoort er niet thuis, Verveling verjaagt de toeristen.’ - Ik laat die bewering voor 't geen wat ze geldt, En denk maar: 't is licht in ons voordeel; Al worden we weinig bij vreemden geteld - Zijn wij maar niet blind in ons oordeel. Toch zijn er wel vreemden, die staag in ons land Met hoopen logies komen zoeken, En die zelfs, al wijst men hen norsch van de hand, Ons toch zonder vrijpas verkloeken; Ze ontduiken het oog van kommies en douaan, [pagina 65] [p. 65] Gesteld om hun intreê te stuiten; Ze nemen brutaal hier het burgerrecht aan, Trots alle ministers-besluiten; Ze komen te beurs, op het bal, op 't kantoor, Ze wandlen met armen en rijken; Ze gaan bij de menigt voor landskindren door, Waar ze ook maar 't gelaat laten kijken. Toch voeren ze een leus en toch dragen ze een naam, Tot wrevel van veler gemoedren; Maar 't is of zij zeggen: komt, hokken we saam, Wij willen met Holland verbroedren; En daarom - geen dak, of ze zoeken een thuis, En zonder een zier complimenten. Wie 't ergert, zucht wis: wie verlost ons van 't kruis, Van de eeuwige Brabantsche centen! 1855. Vorige Volgende