der den vorm van luim of kortswijl willen openbaren. Moest ik een zelfkritiek over mijn werk schrijven, ik zou misschien zoo goed als iemand, de zwakke punten er van kunnen aantoonen, maar die correctie zou vorm of versificatie, vinding of conceptie gelden, doch ik zou geen mea culpa roepen over den grondtoon der gedachten. - In zoo verre mag
ik mijne oude kinderen, thans weder in een nieuw pak gestoken, met al de opgeruimdheid die mij is overgebleven, een goede ontvangst bij oude en nieuwe vrienden toewenschen. - Ik wensch het ook voor den ijverigen uitgever, wien ik dank zeg voor zijn mij streelend woord bij de aankondiging van deze uitgave. - Was dat woord wel wat vleiend voor mij, ongevallig was het mij niet - dit betuig ik; want ook daarin drukte hij uit een oordeel waarop ik prijs stel, het oordeel over de bron, over den oorsprong van mijn letterkundigen arbeid. Ik heb op zijn verlangen deze uitgave met nog enkele verstrooide stukjes aangevuld. - En hiermede bied ik den goedgunstigen lezer mijn heilwensch en mijne groete.
Zoo schreef ik in 1874. Ik heb er in 1876 niets bij te voegen dan dat ik op nieuw verrast ben door de goede ontvangst der Volksuitgave, waardoor na een kleine twee jaar een herdruk is noodig geworden; zijnde deze de vierde druk van den tegenwoordigen uitgever.
Ik kan niet anders dan dankbaar zijn voor de welwillendheid van mijne landgenooten, die mij, onder meer dan één geslacht, de bewijzen leverden van instemming en sympathie met mijn letterarbeid.
Waarschijnlijk zal het nu wel voor de laatste maal zijn dat ik mijn werk heb overzien. - Ik neem, in die veronderstelling, met een hartelijken groet, afscheid van mijne goedwillige lezers en vrienden.
W.J. VAN ZEGGELEN.