Flamboyante. Poinciana Regia, boom uit Madagascar. |
Glatik. Klein grijs en rood vogeltje dat gaarne van de rijsthalm snoept. |
Pendoppo. Diepe voorgalerij in voornaam Javaansch huis, aan drie zijden open. |
Mahabaratha. Een oud hindoegedicht. |
Minta Raga. De grot van overpeinzing. |
Wayangspel. Schimmenspel. |
Radenajoe. Echtgenoote van een prins, of een edelman. |
Nènè. Oud moedertje. |
Sampoen. Smalle heupdoek. |
Kaïn. Soort sarong, doch geheel open. |
Slendang. Schouderdoek. |
Pangeran Adipati. Eeretitel aan adelijk persoon. |
Soempit. Schelpvormig hoofddeksel. |
Widadaro. Hemelnimf, engel. |
Adat. Wet - gewoonterecht - traditie. |
Ksatrya. Strijder voor het geestelijke. |
Kapala. Hoofd van sarong. Door de kapsla onderscheidt zich de sarong van de kaïn. |
Gamelan. Verzameling van Javaansche slaginstrumenten en eenige blaasen strijkinstrumenten. |
Wayang-Wong. Het schimmenspel dat door menschen (Wong-menschen) gespeeld wordt, waar echter de idée, schim alleen mede te maken heeft wat de beweging betreft die fijn moet zijn ‘als een schaduw’. |
Kondé. Haarwrong. |
Koeli. Sjouwer. |
Sikepan. Soort buisje uit de Vorstenlanden. |
Dewa. Hemelsch wezen, goede geest, die in contact is met aarde en hemel. |
Dalang. Man die de legende vertelt bij een Wayang-opvoering. |
Krishna. De wereldleeraar. |
Bonan. Onderdeel van de gamelan. |
Saron. Onderdeel van de gamelan. |
Rebab. Viool, behoorend bij de gamelan. |