Borgerliicke Huyshouding
(1628)–Lucas Zasy– Auteursrechtvrij
[Folio C1r]
| |
Hoe dickwils hebt ghy my, doch vaderlijck, gheslaghen,
Eer ick ghekomen ben tot dese oude daghen!
Doch weder opghericht mijn hert, siel, en ghemoet
Twelck door de cracht dijns toorns lagh als onder de voet.
Wilt my doch wijders, door dijn Barmherticheyt ionnen,
Dat werck ’twelck ghy in my soo trouw lijck hebt begonnen,
Ende tot noch toe op ghehouden en betracht,
Tot uwer eer ten eynd’ volcoom’lick werdt volbracht.
’Tis waer, ick hebb’ verdient dickwils van u verstooten
Te sijn: wilt my daerom doch nimmermeer ontblooten
Van dijn ghenaed’ en gheest, die my mach zijn een licht
Daer naer ick mijnen voet recht set, en kind’ren sticht.
Wanneer ick was in noot, verdriet, ancxt en beswaren,
En ick met een gemoet verslaghen, gingh verklaren
V al mijn swaricheyt, en mijns herten secreet
(Niet dat ghy die O Heer niet van te vooren weet
Maer als een Dienaer slecht, ende der sonden slave
My voor uw’ Majesteyt totter aerden begave)
Vergaeft ghy niet aleen mijn sonden int gemeen,
Maer recht weder om op selfs mijne trage leen.
Wanneer ick ben gehoort, en verhoort in mijn klaghen
En niet was danckbaer recht, hebt ghy my niet gheslaghen
Naer mijn verdiensten, Heer: maer hebt voorby ghesien
De swackheyt mijnes vleeschs. O Heer laet het gheschien
Alles tot dyner eer, tot Salicheyt en vrede
Van my, die ben u Knecht: en van mijn Kind’ren mede:
Op dat mijns levens eynt ’tbegin der eeuw’gher vreught
Sy: en mijn kind’ren oock voortgaen van deught tot deught.
|
|