| |
| |
| |
| |
| |
| |
Eerste Hoofdstuk.
Nikol Pellinski en zijn getrouwe Ivan vinden Heiner Oswalt in een Mongoolsche joert. - Tatiana Werschagin.
De Russische ingenieur Nikol Pellinski keek om naar zijn bediende. ‘Zeg, Ivan, gaat het nog?’
‘Ik houd het nog uit, vadertje. Voor mijn part kan de noord-oostewind nog vinniger gaan blazen. Nitschewò! Maar hoe de langstaarten het uithouden?’
Op eenigen afstand van heer en bediende plaagden zich twee Chineezen in den gierenden storm met de beladen muildieren. Het zou moeilijk zijn geweest te beslissen, wie onwilliger waren de tweevoetige of de viervoetige langstaarten. Telkens wendden alle vier hun rug naar den wind, die reeds nu, het was het eind van September, als met naalden stak en niet verloochende, dat hij van Siberië over het onvriendelijke Mandsjoerije kwam en hier in de steppen van het Chineesch Mongolië gemakkelijk spel had.
Nikol Pellinski, een jonge reus van dertig jaar met blond haar en een korten baard, lachte, toen hij zag, dat een van de beide Chineesche boys zijn staart angstig onder zijn buis stopte om te voorkomen, dat het lange gevaarte hem voortdurend op den rug zweepte.
‘Ik zou voor de aardigheid wel eens willen weten, hoeveel buizen die kerels vandaag reeds over elkander hebben aangetrokken. Het zijn net uien. Wij brengen ze driemaal zoo dik in Kalgan terug. Het lijkt wel een mestkuur, zoo'n rit door de Mongoolsche steppen,’ merkte Ivan grinnekend op.
| |
| |
Zijn diepe verachting voor de Chineezen sprak uit die woorden. Heer en bediende wisten echter maar al te goed, dat zij daarmede geen indruk maakten op de boys. Niets ter wereld is te vergelijken met de verachting, waarmede zelfs de erbarmelijkste, vuilste Chinees neerkijkt op den ‘vreemden duivel’ van een Europeaan. En dient hij hem ook al, dan doet hij dit toch met zulk een onverschillige uitdrukking van meerderheid op zijn gelaat, alsof hij er volkomen van overtuigd was, dat hem eigenlijk de plaats toekwam, die de ander zich aanmatigde.
Daarom waren Pellinski en Ivan ook in het minst niet verwonderd, dat de boys zich op hun geschreeuw doof hielden en eerst, toen er een oogenblik rust in het woeden der elementen ontstond, hunne dieren wendden en naar hen toedraafden.
‘In het volgend dorp maak ik halt,’ riep Pellinski, waarop hij zijn flink paardje aanzette en Ivan hem volgde.
Een uur ongeveer waren zij verder geworsteld, toen de Chineezen met luid geschreeuw op een paar donkere stippen aan den horizon wezen, die er uitzagen als naast elkander liggende hooibergen. Het was hoog tijd. Aan den hemel stapelden zich donkere wolken opeen en regen is voor de Chineezen de verschrikkelijkste aller verschrikkingen. De inspanning, waarmede de boys nu hunne muildieren voortdreven, was enkel het gevolg van hun vrees voor het hemelsche vocht en na verloop van tien minuten reed de kleine troep midden door de kudden schapen en paarden, die het Mongoolsche kamp omringden. Tusschen de paarden hielden eenige zonen van de steppe de wacht. Hun lange zweep hadden zij als een lans op hun zadel gestoken en op Pellinski's vriendelijken groet: ‘Mondo, mondo,’ zwaaiden zij er vroolijk mede in de lucht.
De hooibergen waren niet anders dan de met vilt bedekte ronde hutten der Mongolen, die op een afgeronden kegel gelijken en ongeveer 3½ meter doorsnede bezitten.
| |
| |
Daar de Mongolen nomaden zijn en hunne tenten afbreken, als hunne dieren geen voedsel meer vinden, zijn deze slechts licht van hout in elkander gezet, zij bieden echter toch voldoenden weerstand voor wind en regen, want dikke touwen van kameelshaar binden de latten van buiten aan elkander.
Pellinski wilde juist naar de eerste joert rijden en daar om gastvrijheid verzoeken, die door het vriendelijke, goedige volk steeds wordt verleend, toen hij een man tegenkwam, met twee pas geboren lammeren in zijn arm. Waarschijnlijk wilde hij de dieren voor het naderend onweer in zijn joert onderbrengen. De angstig blatende moeder volgde hare kinderen, terwijl zij haar zwarten snuit en haar vetstaart tegen den langen kaftan van den man wreef.
De Mongool en de jonge Rus keken elkander een oogenblik aan, waarop zij met een uitroep van verrassing elkander hartelijk de hand schudden. Ook Ivan betoonde zijn vreugde. De oogen van den Mongool zwierven van den ruiter naar het krachtige, kleine paardje, toen sprak hij een onverstaanbaar vleiend woordje, dat het dier met vroolijk gehinnik beantwoordde:
‘Kwan-Hoeng, ben jij het?’ riep Pellinski uit.
De Mongool knikte vroolijk met zijn hoofd en trok aan zijn muts van lamsvel, waaronder ook bij hem de lange staart hing, het kenteeken van afhankelijkheid aan de op dit oogenblik in China regeerende dynastie der Mandsjoe's.
Pellinski wendde zich nu tot Ivan, die op zijn beurt naderbij kwam en door Kwan-Hoeng met alle teekenen van vreugde en een grootere vereering dan zijn heer werd begroet. Want de Chinees en met hem de Mongool meet de waarde van den mensch nu eenmaal naar de jaren af en al noemde Ivan zijn heer ook op zijn Russisch ‘vadertje’, toch had Pellinski best zijn zoon kunnen zijn en buitendien bewondert de Mongool niets zoozeer dan het sieraad van den baard, dat hem door de natuur is ontzegd of eerst in latere jaren slechts zeer onvolkomen in
| |
| |
stoppels tevoorschijn komt. Ivan echter had zich met zijn vollen, langen baard, die bijna tot aan de kleine, verstandige oogjes reikte, als onovertroffen baardmensch in een kermistent kunnen laten kijken en kon er verzekerd van zijn overal in China de grootste bewondering te ontmoeten.
Twee jaren geleden hadden beide Europeanen het flinke, Mongoolsche paardje van Kwan-Hoeng gekocht en daar de oude vriendschap niet vergeten was, volgden zij den Mongool naar zijn joert.
‘Waaraan heb jij hem herkend, Ivan?’ vroeg Pellinski, toen hun gastheer het vilten gordijn, dat als deur diende, wegsloeg.
Ivan wees met zijn vinger naast zijn neus. Op die plaats zat bij den Mongool een wrat en op die wrat zaten twee haren, die hij blijkbaar zorgvuldig aankweekte en die reeds een aanzienlijke lengte hadden bereikt. Nikol lachte.
Eer de beide mannen de hut binnentraden, legden zij hunne rijzweepen uit de hand, daar het voor zeer onbeleefd wordt gehouden, voorwerpen, die gebruikt worden tot tuchtiging van dieren, in de woningen van menschen te brengen. De heer des huizes scheen hen reeds te hebben aangediend, want zij werden door de vrouwen, rondom het vuur gezeten, met een vriendelijk: ‘mondo, mondo!’ begroet. Na de frissche lucht in de steppe was de temperatuursverandering zoo groot, dat Nikol een oogenblik aarzelde binnen te treden. In het midden van de joert stond een ronde ijzeren viervoet, waarin een half kogelvormige pan hing. Hierin werd de maaltijd gekookt. Men stookte met argol, kameelsmest en de wind buiten dreef de scherpe rook onophoudelijk weer naar binnen door de opening van het vilten dak.
Ivan had onder dit alles niets te doen. Zijne oogjes schitterden van pleizier, toen hij een plaats gevonden had tusschen de vrouwen aan het vuur, die hem smeekende blikken toewierpen uit hunne scheeve oogen en met hare bruine
| |
| |
vingers teeder zijn baard streelden. Dit alles was aan Ivan goed besteed.
Toen de dunne brei, bereid uit havermeel en gierst, bijna gaar was, sneed een der vrouwen er knoflook in, roerde alles in de pan om, waarop de heer des huizes met een enkele handbeweging zijne gasten uitnoodigde aan den maaltijd deel te nemen. Ieder der aanwezigen haalde uit zijn kaftan, de vrouwen waren van de mannen in haar kleederdracht niet te onderscheiden dan enkel door haar haartooi, een klein houten napje, de ei-ga, tevoorschijn en nam de ivooren staafjes ter hand, die de Mongool naast zijn mes in den gordel draagt. Aan Pellinski en Ivan werden een paar staafjes ter hand gesteld uit de gesloten kisten, die langs den wand stonden.
Toen de ketel geheel leeg was, deed een der vrouwen er thee in, hierop werd water gegoten en de ketel opnieuw te kook gehangen. De Mongoolsche vrouw scheen het niet noodig te vinden den ketel eerst te reinigen. De groenbruine thee, die nu met den knoflook in aanraking kwam, vertoonde vetoogen en Nikol maakte van een onbewaakt oogenblik gebruik om zijn deel in den smeulenden kameelsmest te gieten. Ivan echter liet zich niet van de wijs brengen. Toen allen hunne napjes zorgvuldig met de tong hadden afgelikt, met een tip van den kaftan afgeveegd en weder in de plooien van het gewaad weggestopt hadden, stopte de gastheer een pijp met Chineesche tabak en bood zijne gasten uit een kostbaar snuiffleschje van geslepen achaatsteen een snuifje aan.
Nikol wilde zich juist bedienen om zijn gastheer niet te krenken, toen hij eensklaps opschrikte. Duidelijk hoorde hij iemand in de joert in het Duitsch roepen: ‘Moeder!’ en daarna: ‘Erica! Erica!’
Nikol sprong op en keek onderzoekend rond. Daar in de buurt van de kist, die als huisaltaar diende, lag iets, dat in schapehuiden en vilten dekens gewikkeld was en dat hij tot nu toe voor een rol goederen had gehouden. Nu strekten
| |
| |
zich eensklaps een paar armen uit die rol en klonk wederom de kreet: ‘Moeder!’
Nikol knielde terstond naast den bundel neder, maakte een aardige, blonde jongenskop vrij met een paar door koorts schitterende oogen.
‘Arme jongen, hoe kom jij hier?’ vroeg hij in het Duitsch.
De jongen scheen hem te verstaan.
‘Duitsch?’
‘Mijn moeder is tenminste een Duitsche, evenals de jouwe het schijnt te zijn.’
‘Ik heb dorst,’ zeide nu de zieke.
Juist kwam een der vrouwen met een emmer versche melk de hut binnen. Nikol haalde zijn zilveren reisbeker tevoorschijn, vulde dezen en liet den zieke drinken, die den beker geheel ledigde.
‘Wacht, ik heb nog wat beters voor je.’ En nadat hij den zieke een goeden dosis chinine, die hij steeds bij zich droeg, had ingegeven, voegde hij er aan toe: ‘Slaap nu rustig verder, later kun je me vertellen, hoe je hier komt.’
De zieke, die hem een dankbaren blik toewierp, ging weer liggen, waarop een der vrouwen Pellinski hielp de huiden over hem heen te trekken. De gastheer echter vertelde Nikol, dat de jonge man twee dagen geleden met een Russische koets hier langs gekomen en waarschijnlijk achter gebleven was, want hij had hem in de buurt van zijn joert vinden liggen. Meer wist hij zelf niet. Dat hij zich over hem had ontfermd, scheen hij voor vanzelf sprekend te houden, want de Mongolen zijn goedig van natuur en in tegenstelling met de Chineezen geen vijanden van de Europeanen.
Pellinski ging nu naar zijne bedienden kijken. Ivan sliep in de buurt van het vuur. De Chineezen waren te vinden in een kleine Chineesche herberg niet ver van de Mongoolsche nederzetting. Zij werd gewoonlijk bezocht door de voorbijtrekkende thee- en sodakaravanen. Al liet de
| |
| |
zindelijkheid in het gebouw zeer veel te wenschen over, toch beval Pellinski het vertrek achter op het erf, waarop de Europeanen steeds aanspraak maken en hetwelk hen zelfs wordt afgestaan door mandarijnen van lageren rang, voor den nacht gereed te maken, een bevel dat zij schijnbaar heelemaal met volslagen onverschilligheid en zonder een enkel teeken van oplettendheid aannamen, hetwelk zij echter toch, zooals Pellinski wist, stipt zouden opvolgen. Hij wierp nog een blik in de gelagkamer, die tegelijkertijd voor keuken dienst deed en waarin een dozijn Chineezen luidruchtig zat te praten en ging daarna kalm terug in den regen, die door den wind voortgezweept, hem in het gezicht sneed. Daarom gaf hij niets. In de eerste plaats was hij geboren in Finland, buiten opgegroeid en buitendien werkte hij als ingenieur reeds drie jaar aan den Siberischen spoorweg. En in dezen tijd was hij volkomen gewend geraakt aan de gloeiende zon, aan storm en onweer, aan nachten onder den blooten hemel, aan Mongoolsche joerten of Chineesche en Koreaansche herbergen. Hij was langzamerhand een man geworden, die met een goed geweten en een scherpgeladen revolver overal in de wereld zijn kwartier opgeslagen zou hebben. Hij bleef nog eenigen tijd bij de kudden van het Mongoolsche kamp en liet de mooiste paardjes, die de herders uit de kudde haalden door hunne lange zweepen als lasso te gebruiken, voorbrengen. Daarna baande hij zich een weg tusschen de vetstaarten door, bekeek de kameelen en zocht vervolgens de joert weer op. Misschien was de jonge Duitscher nu in zoover opgeknapt, dat men met hem kon spreken. Het was ondoenlijk hem hier achter te laten. Toch was Nikol niet bijzonder gesteld op een oponthoud. Zijn hart was jong en verlangde naar de Russische kolonie bij de Chineesche stad Kalgan en naar een zwartoogig meisje, Tatiana geheeten en dat, naar hij hoopte, ook op hem wachtte, ofschoon Nikol niet geheel zeker was van dit laatste, want het was hem nog steeds niet gelukt de
zedige Tatiana van haar
| |
| |
samovar weg en in een gesprek onder vier oogen de een of andere belofte van haar te krijgen.
Toen Nikol terugkeerde in de joert van den eerlijken paardekooper, was een der vrouwen juist bezig een brandend lampje gevuld met boter op het huisaltaar te zetten, daarna goot zij het water, dat in tallooze schaaltjes overal in het rond ter eere van Boeddha stond, in den algemeenen kookketel en ging bij de andere vrouwen zitten met een voorwerp op haar schoot, dat veel op een koffiemolen geleek. In dien molen waren een menigte snippers papier, beschreven met gebeden, die de vrome Mongoolsche nu begon rond te draaien.
De jonge Duitscher lag met heldere, wijdgeopende oogen verbaasd te kijken naar hare bewegingen.
‘Waar ben ik?’ vroeg hij aan Pellinski, toen deze naast hem op den grond ging zitten, ‘hoe kom ik hier?’
Pellinski lachte. ‘De kennismaking begint goed. Ik vind u hier met koorts in een joert liggen en als een goede Duitscher om uw moeder en een zekere Erica roepen - en u vraagt mij, waar u bent.’
‘En wie bent u dan?’
‘Ik ben Nikol Pellinski, zoon van een Fin en een Duitsche, Russisch ingenieur, op dit oogenblik werkzaam aan de Oost-Chineesche spoorweg, waartoe China, na zijn ongelukkigen oorlog met Japan, zijn toestemming moest geven. Ik kom nu uit Zizichar in Mandsjoerije en heb een kwart jaar verlof vanwege familieomstandigheden. Ik ga naar een Russische kolonie bij de Chineesche stad Kalgan aan de Mongoolsche grens, eveneens wegens familieomstandigheden - - en als u nu niet tevreden bent, dan bent u de meest veeleischende jonge man, dien ik ooit heb gevonden aan een bijtend argolvuur.’
De jonge man keek den Rus verbluft aan. Het was de vraag of hij het lange verhaal had begrepen. Toen zeide hij trouwhartig: ‘Ik heet Heiner Oswalt en ben uit Maagdeburg aan de Elbe. Ik ben er stil van doorgegaan, omdat
| |
| |
ik een dommen streek heb uitgehaald op school en bang was weggejaagd te zullen worden. Mijn geld reikte slechts tot Amsterdam; toen ben ik scheepsjongen geworden op een schip, dat naar Tientsin ging. Daar vond mij een Russisch heer, die naar Kiachta wilde en mij aannam als bediende. Dat ging ook eenigen tijd goed, maar toen werd ik ziek en verder weet ik niets.’ Daarna keerde hij zich om en begon te schreien.
Pellinski liet hem uitschreien, waarop hij zeide: ‘Het is geen kleinigheid om uit angst, van school gejaagd te worden, weg te loopen van Maagdeburg naar Mongolië.’
Heiner beheerschte zich. ‘Ik deed het ook niet uit vrees voor straf. Maar uit angst voor mijn vader. Die zou het geval in het geheel niet hebben begrepen. Want de Oswalts zijn op school altijd de eersten geweest en hebben allen goede betrekkingen.’
‘Ha, des te grooter vreugde zal uw vader nu gevoelen.’
Heiner meende, dat de Rus hem bespotte en werd boos. ‘Ik heb mijne ouders van Colombo uit geschreven. Ik heb hen om vergiffenis gevraagd, ook mijn moeder...’ zijn stem trilde weer.
‘En beloofd over land zoo spoedig mogelijk weer thuis te komen?’
‘Neen,’ antwoordde de jongen op vasten toon, ‘en beloofd hier in den vreemde een flink man te worden en voor mijn lichtzinnigheid te boeten, doordat ik nu voor mijn straf zie, hoe ik er mij op eigen gelegenheid doorsla. Eer ik dat heb geleerd, kom ik niet thuis.’
‘Bravo!’ riep Nikol uit. ‘Zoo mag ik het hooren. Later moet je me eens alles uitvoerig vertellen, Heiner, want zoo zal ik je maar noemen en je gaat nu toch zeker met mij mee naar Peking. Ik zou je raden je daar tot je gezant te wenden. Vertel hem alles openhartig, dat is nu wel niet pleizierig, maar het beste wat je kunt doen. Laten wij elkander de hand reiken en belooven goede kameraden te zijn.’
| |
| |
Heiner aarzelde nog. ‘Ik zal u tot last zijn. Ik....’ Hij zweeg verlegen.
‘Ik weet, wat je wilt zeggen en waar hem de schoen knelt. Daarvoor is wel raad te vinden. Voorloopig ben je mijn gast. En je zult mij toch niet weigeren, wat je dien goeden Kwan-Hoeng niet hebt geweigerd, eenvoudig een plicht der menschelijkheid tegenover je te vervullen?’
‘Wie is Kwan-Hoeng?’
‘De heer en meester van dit vorstelijk vilten paleis, de gebieder van eenige honderden paarden, vetstaarten en kameelen. Je kunt gerust zijn. Een Mongool, als hij niet toevallig een Lama is, bezit een hart, iets wat men niet eens van alle Christenen kan beweren.’
‘Wanneer breken wij op? Zou ik krachten genoeg hebben om met u mee te kunnen gaan?’
De Rus overlegde een oogenblik in zich zelven. Een dag zou hij er aan moeten opofferen. Aan Tatiana denkende, deed hij dit zuchtend. ‘Wij zullen zien, hoe je morgen bent. Neem nu nog maar eens flink chinine.’ Daarna dekte hij Heiner toe en brak de dankbetuigingen van den armen jongen af door hem te vragen, hoe oud hij eigenlijk was.
‘Zestien jaar? Als ik een Chinees was, zou ik je vleien door te zeggen, dat je er minstens als iemand van dertig uitziet. Daar ik nu echter een Rus ben... eigenlijk maar een Fin, zooals mijnheer Werschagin mij verwijt en waarover je wel zult hooren, als ik je over een paar dagen aan hem voorstel, zeg ik, dat ik je nauwelijks reeds voor zoo oud had gehouden. Gehoorzaamheid kan ik dus niet meer van je verlangen, maar je zult het moeten verdragen, dat ik als oudere den baas over je speel. En nu, beterschap.’
Hij bevrijdde zijn hand uit Heiner's koortsachtig heete vingers en ging heen. Buiten verzocht hij den Mongool goed te letten op zijn gast.
De storm had uitgewoed. Het was sterhelder en koud. Nikol zocht in de herberg zijn legerstede op, die zijn be- | |
| |
diende hem van zijne eigen huiden en lakens had bereid op den kang, de op een kachel gelijkende rustplaats van de Chineezen herbergen, met het bewustzijn van een mensch, een goede daad verricht, maar een zware verantwoording op zich te hebben geladen. Nikol was echter niet de man om zich door zoo iets uit den slaap te laten houden, hij sliep dan ook weldra gerust, al was het niet op zulk een luidruchtige wijze als zijn trouwe dienaar Ivan.
Den volgenden morgen was Nikol reeds vroeg in de joert. Heiner zat bij het onvermijdelijke vuur, at kaas en dronk melk. De Mongoolsche vrouwen bedienden hem en Ivan, die zijn heer volgde, had jaloersch kunnen worden op den baardeloozen knaap, zoo druk waren allen in de weer om hem de vetste schijfjes toe te stoppen en met room te begieten.
Heiner stak den jongen Rus opgewekt zijn hand toe. Kwan-Hoeng kwam naderbij en betoonde zijne tevredenheid met den gezondheidstoestand van zijn gast. En toen Nikol zijn voornemen te kennen gaf om een proefrit te maken met Heiner, stelde de Mongool hem een krachtig muildier ter beschikking. Zoo draafden de beide jonge mannen een uur later, vergezeld van Ivan door de steppe en weldra gelukte het Nikol, Heiner's somberheid te verdrijven.
‘Voor mijn part breken wij van middag al op,’ zeide deze tot zijn beschermer. ‘De lucht in de joert geef ik verder cadeau.’
‘Kalmpjes aan, vriendje. Er bestaan in China nog ergere reukjes dan die van een vilten pantoffel van een ouden Mongool, dat zul je nog wel eens ondervinden. Maar mij is het goed. Hoe eerder ik in Kalgan ben, hoe liever het mij is.’
Zij waren nu een tempel genaderd, die op een hoogte stond en Heiner vroeg Nikol, of zij hem eens van binnen zouden gaan bekijken. Pellinski had hierop niets tegen; zij gaven hunne rijdieren in bewaring aan een dienaar
| |
| |
van den tempel en begaven zich naar het eerste door muren omringde plein. De tempel besloeg een tamelijk groote oppervlakte. Rondom het plein lagen de kleine woningen van de Lama's of priesters. Deze waren nu leeg, daarentegen klonk uit de gesloten, twee verdiepingen hooge tempelruimte een helsch kabaal. Gongs, pauken en andere oorverdoovende muziekinstrumenten waren hier in volle werking. Nikol besloot dus te wachten, totdat de plechtigheid daarbinnen zou zijn afgeloopen. Het duurde niet lang of uit de poort kwam een lange stoet Lama's in gele en roode mantels, met gele wel twee voet hooge, pluche mutsen op hun hoofd. Deze eigenaardige hoofddeksels dienden hen voorzeker als beschermende kussens. Zij sloegen tenminste aan het slot van elk gebed met de noodige kracht met hunne hoofden tegen de muren of tegen den grond, begaven zich echter daarna zeer voldaan naar hunne cellen, een bewijs, dat zij hun denkvermogen door deze kleine oefening klaarblijkelijk geen schade hadden berokkend.
Heiner keek hen verwonderd na, maar was zeer teleurgesteld, toen hij den tempel van binnen nader bekeek. Op het altaar goedkoope voorwerpen, niet veel beter, maar enkel iets grooter dan in de joert, een afschuwelijk beeld van de Boeddhistische godheid Sjiwa, rood gelakte zuilen en gereedschappen, die na het pas afgeloopen concert nog heen en weer bengelden, om er geraasmakende muziek mee te maken. Daarbij de onbeschaamdheid, waarmede de tempeldienaar zijn fooi verlangde.
‘Ik dacht, dat het Boeddhisme een voorname godsdienst was,’ merkte Heiner nadenkend op, toen zij weder op weg waren naar het Mongoolsche kamp.
‘Bij de Chineezen is niets voornaam. Dat volk heeft er bijzonder den slag van op ieder grootsch denkbeeld den stempel van zijn vuil eigenbelang te drukken. Het Boeddhisme is, waar het is ontaard in Lamaïsme, een middel om het verstandelijk peil van het volk naar beneden te drukken. Deze Lama's met hunne gele, pluche mutsen zijn
| |
| |
volkomen onbeschaafd en meestentijds niet eens in staat hunne Thibetaansche gebedenboeken te lezen. Doch bij iedere gelegenheid, bij alle familiegebeurtenissen in de joert en in de kudde van de Mongolen, bij geboorte, dood of ziekte houden zij hunne vuile handen op. Zoo is de Mongool geheel in de handen van zijne gewetenlooze priesters geraakt en de regeering in Peking is het er maar al te zeer mede eens.’
‘Is de Mongool eigenlijk niet meer krijgsman dan geestelijke? Ik meende, dat Attila en de Hunnen de voorvaderen van de tegenwoordige Mongolen waren. En de horden, die eens onder Dsjingis-Chan Europa binnenvielen, lieten zich toch zeker ook geen gebedenmutsen nadragen?’
‘Daarin kon je wel eens gelijk hebben. De Mongolen zijn zelfs de sterkste en meest gevreesde vijanden van het Chineesche rijk geweest, dat zij in de 14de eeuw geheel beheerschten. Weliswaar slechts korten tijd. Volkomen onderworpen werden zij eerst in de 17de eeuw. Onderweg zul je overigens zien, welke gevaarlijke buren zij waren. Tevergeefs is de Chineesche muur, die tegen hunne invallen moest beschermen, niet gebouwd. En de vuilste Chineesche nesten in de buurt van de grenzen maken met hunne verschansingen den indruk van hooge vestingen. Wie weet, of de oorspronkelijke, kunstmatig onderdrukte wildheid van het volk niet weder op een keer losbreekt, al laten zij zich thans ook nog zoo geduldig plukken. Misschien is er slechts een tweede Dsjingis-Chan noodig om ze weder te leeren anderen het vel over de ooren te trekken. Doch dit brengt mij op een denkbeeld. Ivan!’
De geroepene kwam terstond naast zijn heer rijden. Hij had een ernstig standje van hem opgeloopen, toen hij bij het verlaten van den tempel een van de groote gebedenmolens, die als een windmolen door den wind werden gedreven, zulk een opstopper gegeven had, dat deze bijna was omgevallen.
| |
| |
‘Hé, Ivan, hoe denk jij er over, zullen wij ons Mongoolsch vadertje eens een afscheidsmaal geven? Ik heb lust in een vetstaart!’
De oude man straalde van pleizier en vroeg, toen zij het kamp weer hadden bereikt, terstond aan Kwan-Hoeng om een schaap, dat hij voor ongeveer f 5 kreeg, een prachtexemplaar. Nikol fluisterde Heiner toe nu eens goed op te letten. De Mongolen stonden bekend als zulke bijzonder handige slagers.
Kwan-Hoeng liet zich niet lang noodigen en terwijl de vrouwen nieuwen argol in de hut sleepten, den ketel eerst met den welriekenden brandstof uitschuurden en daarna water opzetten, wenkte de heer van de joert een zijner lieden. Deze legde den armen vetstaart op zijn rug en hield hem vast. Kwan-Hoeng sneed hem daarna met een scherp mes onder de borst het lijf open, greep met zijn hand door de ingewanden heen naar het hart en rukte dit er uit, zoo snel en handig, dat bij den plotseling volgenden dood van het dier ook niet een druppel bloed verloren was gegaan. Even snel trok hij hem nu het vel af, spreidde dit als een tafellaken uit en ontleedde nu het schaap op zijn eigen deken, zoo smakelijk en snel, dat de geheele arbeid slechts een paar minuten had geduurd. De vrouwen kwamen met schotels, waarin het in de borstholte vergaarde bloed werd geschept, de beste stukken gingen van de slachtplaats direct in den ketel met kokend water, waarom de geheele familie met onze vrienden zich nu wederom verzamelde.
‘Nu, wat zeg jij er van? Noem je dat geen heksen?’
‘Ik wilde maar, dat Kwan-Hoeng nu zijne handen eens ging wasschen.’
‘Dat zal hij niet voor noodig houden, daarvoor ken ik hem genoeg.’
Het vleesch was inmiddels gekookt. Inplaats van de staafjes haalde nu iedereen zijn mes tevoorschijn, vischte hiermede een stuk uit den ketel, hield het vast met de linker hand en sneed er met de rechter schijven af, die
| |
| |
van het mes in den mond geduwd werden. De vetstaart, het meest gewilde stuk, dat anders naar de keuken van den Lama verhuist, werd Kwan-Hoeng onder vele plichtplegingen aangeboden, die het, te oordeelen naar zijn gesmak, ook behoorlijk wist te waardeeren. Toen alles was opgegeten, behalve de beenderen, werden deze stuk geslagen en er het merg uitgezogen. Vervolgens versmaadde men ook het vleeschnat niet en na verloop van een uur was het geheele schaap verorberd.
‘Het is hun meesterstuk,’ zeide Pellinski, ‘en ik verzuim nooit een gelegenheid mij den aanblik van de smullende Mongolen te verschaffen. Kijk nu eens die genoegzame, zachte uitdrukking op aller gezichten en luister eens naar het concert, dat uit de magen opstijgt. Ik moet me sterk vergissen of Ivan doet er zelfs aan mede. Maar kom, Heiner, wij moeten opbreken. Ik beleef het anders nog, dat Ivan zich door de Mongolen tot Lama laat uitroepen. Kijk, hoe hij zich zijn baard laat streelen door de vette vingers van de vrouwen. Laten wij hem voor het lot bewaren, dat hij als priester jaarlijks tien vetstaarten int. Voel je je nu krachtig genoeg om vandaag nog dertig kilometer te rijden?’
‘Ik ben tot alles bereid. Sedert ik gisteren in de koorts mijn moedertaal hoorde, ben ik een ander mensch geworden. Maar ik bezit geen rijdier.’
‘Mij dunkt, dat het het beste is, dat je het muildier houdt, dat je vandaag bereden hebt. Ik zal het wel eens worden over den koop met Kwan-Hoeng.’
De stemming van den Mongool was inderdaad zoo goed, dat de koop geen bezwaren opleverde en het afscheid daarna zoo hartelijk, alsof men hier in de steppe de beste vrienden achterliet. Daar men nu in de Chineesche herberg de dieren bepakt en de boys gereed vond om op te breken, zoo ging het over den grooten karavaanweg op Kalgan af. De jonge Rus zette een zeer vergenoegd gezicht en floot er in tegenstelling een zwaarmoedig Finsch liedje bij.
| |
| |
Ivan sloeg hem van ter zijde gade en glimlachte sluw in zijn baard. Plotseling drong hij zijn paard vlak tegen Heiner's rijdier.
‘Vadertje verliefd. Tatiana mooi en goed. Vadertje een gelukkig man worden.’
Heiner verstond niet veel van hetgeen Ivan zeide. Alleen begreep hij, dat er verband bestond tusschen Tatiana en den rit naar Kalgan en daar Heiner jong was en op het oogenblik geen zorgen had, begon ook hij te fluiten en vriendelijke, hoopvolle gedachten vergezelden de ruiters door de eentonige Mongoolsche steppe....
Den volgenden dag waren Nikol Pellinski en Heiner Oswalt reeds dikke vrienden geworden. Nikol had er klaarblijkelijk niets op tegen een meer beschaafd reisgenoot te hebben gevonden dan Ivan, hoe onmisbaar deze hem ook was en Heiner was de koning te rijk over de ontmoeting, die hij had gehad en zou nu zijn leven hebben gegeven voor den jongen Rus. Hij waagde het echter nog niet recht opnieuw over zijn vlucht te spreken, hij herinnerde zich te goed den spottenden toon van Nikol en begreep en gevoelde, dat zijn gedrag in het vervolg eerst voor hem moest pleiten, wilde zijn reismakker vertrouwen in zijn karakter krijgen. Hij vond het dus beter Nikol aan het spreken te brengen en vroeg hem naar de Siberische spoorweg. Dat had hij goed getroffen, want Pellinski was met hart en ziel ingenieur en er vast van overtuigd, dat stoom en electriciteit de eerste beschavingsvoorwaarden zijn.
‘Toen in 1891 het keizerlijk besluit werd openbaar gemaakt, dat de aanleg van den spoorweg beval, lachte men in Europa den dommen Rus uit, die iets schijnbaar onmogelijks ondernam... een spoorweg, die den Atlantischen en den Stillen Oceaan zou verbinden, 10240 kilometer railslengte voor Rusland en Siberië! Als de Europeaan het woord Siberië uitspreekt, dan denkt hij buitendien slechts aan sneeuw en wolven, aan Nihilisten en galgen. Dat Siberië de korenschuur van het Czarenrijk is, daaraan denkt
| |
| |
hij niet. De belangrijkheid van den spoorweg bestond echter daarin dat onafzienbare afgelegen landstreken geopend werden voor den handel en het verkeer. Met den Siberischen spoorweg betreedt het Russische rijk een nieuwe periode van zijn ontwikkeling. Ik zal je, als wij halt maken, eens de teekening van de brug laten zien, die over de Jenissei moet worden geslagen. Zij is niet minder dan 895 meter lang.’
‘Maar ik had begrepen, dat u werkzaam was aan de Oost-Chineesche spoor? Hoe hangt dat zamen met de Siberische?’
‘Toen China in 1895 den ongelukkigen oorlog met Japan voerde, streefden de Europeesche machten er naar hun invloed te vermeerderen. Het is steeds bijzonder moeilijk geweest invloed te verkrijgen binnen de grenzen van China. Men is nu echter zoo kordaat geworden om zich niet altijd weer voor niets het hoofd te stooten tegen de gesloten poorten van het Hemelsche rijk. De poorten moeten zich openen, of zij moeten bestormd worden. Een weg, die iedereen gebruiken moet, mag geen privaateigendom en dus gesloten blijven. Rusland, dat de uitgestrektste grenzen en de meeste belangen in China heeft, vooral na de opening van de Trans-Siberische spoor, verkreeg dus in 1896, nadat de Russisch-Chineesche bank was opgericht, de concessie een spoor en telegraaflijn door Mandsjoerije te leggen, die in Onon in Siberië van de Trans-Siberische spoor afwijkt en in Wladiwostok wederom met deze te samen komt.’
‘Is dat nu een Russische lijn?’
‘Daar zij met Russisch geld is aangelegd, zal men ze zoo wel moeten noemen. De concessie is tachtig jaar geldig en zelfs als China de lijn vóór dien tijd verkoopt, verandert dat niets aan de Russische sfeer van invloed, waarmede het productief-maken van de kolenmijnen, industriëele ondernemingen en andere mijnen samenhangen.’
‘Bezit Frankrijk ook een sfeer van invloed in China?’
‘Zeker. In het Zuiden, het gebied aan den Mekong.’
| |
| |
‘En Engeland?’
De Rus trok verachtelijk zijne schouders op. Van dat groote volk van schacheraars moest hij niets hebben. ‘Dat zou je niet vragen, als je wat meer in de wereld hadt rondgekeken. Waar ter wereld heeft Engeland zich niet binnengedrongen? De geschiedenis van den Engelschen invloed in China, vertel ik je een anderen keer. Het lot heeft je nu eenmaal in de klauwen van den Gelen Draak geworpen. Je moet weten van wien je hier nog afhangt, behalve van de langstaarten. De Engelsche sfeer van invloed is natuurlijk het rijkste gedeelte van China, de zuidelijke kust en de monding van de Yantsekiang.’
‘En de Duitsche sfeer van invloed?’
Pellinski lachte zoo hartelijk over die vraag, dat het Mongoolsche paardje een sprong maakte. ‘Duitschland? Dat heeft nog niets.’
Dat antwoord was krenkend voor Heiner's vaderlandslievend gevoel. ‘Wat niet is kan komen,’ zeide hij en zijne oogen schitterden.
‘Bravo!’ riep Nikol, zoo bevalt 't mij.
De beide jongelieden zwegen een poos, Heiner dacht aan zijn vaderland. Nikol's gedachten dwaalden naar Kalgan. Het was drukkend weer. Volkomen windstil. Zij kwamen vele kameelen tegen in lange rijen met hoog opgeheven kop, in hunne donkere oogen diepe verachting. Eén man is voldoende om een geheele rij van deze zoo eindeloos geduldige dieren te leiden. Het dunne touw, dat hij in zijn hand houdt, terwijl hijzelf op een muildier rijdt, is getrokken door de lip van den eersten kameel. Van diens staart loopt dan een tweede touw naar het volgende dier, op die wijze wel twintig aan elkander bindende. Er behoort de volkomen berusting en gelijkmatigheid van een kameel toe om zulk een leiding mogelijk te maken. Een te krachtige ruk trekt het touw dikwijls uit de lip, waarvoor dan in de neus van het dier een nieuw gat moet worden geboord. De laatste kameel draagt een bel, waardoor de
| |
| |
leider terstond merkt, dat zijn trein in wanorde is geraakt en de dieren uit elkander zijn gegaan. Zoo trekt het sterke dier door de steppen, minder veeleischend dan het muildier, met alles tevreden.
Ossenkarren met soda, karavanen van muilduieren, beladen met appels en andere vruchten volgden elkander op. Daarbij aan den weg afwisselend de teekenen van geweld en straf. Op palen in kleine houten kastjes, grijnsden de min of meer vergane hoofden van misdadigers; een keer vonden de reizigers evenzoo tentoongesteld een paar laarzen, een teeken, dat een door het volk geëerden mandarijn een reis ondernomen had en zijne vereerders deze laars als pand had achtergelaten. Inderdaad krijgt hij ze bij zijn terugkeer weer. De weg buitendien reeds zoo slecht als een karavanenweg slecht kan zijn, werd steenachtig. De bergketenen, die 's morgens nevelachtig de steppe hadden begrensd, kwamen nader; bergen moesten beklommen worden, de telkens struikelende dieren opgericht. En plotseling uitte Heiner een kreet. Oneindig lang, zoover het oog reikte naar rechts en links over berg en dal zich uitstrekkend het grootste reuzenwerk der aarde, de Chineesche muur. Half vervallen torens staken er hier en daar boven uit. Doch het overweldigende van zijn aanblik was de gelijkmatigheid, het schijnbaar eindelooze. Meer nog dan de pyramiden van de Egyptenaren legde deze gelijkmatige lijn getuigenis af van het geduld en de volharding van hare bouwmeesters.
De ruiters waren afgestegen om het schouwspel goed in zich op te nemen.
‘Zie je daar die huizenmassa, die tegen den muur kleeft? Dat is Kalgan. De Russische kolonie ligt voor de noorder poort in den muur gebouwd.’ Pellinski wierp een verlangenden blik naar de muren van de goed versterkte stad.
‘Hoe lang is de Chineesche muur?’ vroeg Heimer.
‘Duizend Duitsche mijlen. Daar je dit nog niet veel zegt vertel ik je liever, dat de muur ongeveer Bremen met
| |
| |
New-York zou verbinden. Je kunt daarna oordeelen welke beteekenis de Chineezen aan de invallen van de Mongolen hechten.’
‘En wanneer hebben zij hem gebouwd?’ vroeg Heiner.
‘Het begin moet gemaakt zijn onder de Ming-dynastie in de zevende eeuw. Ëchter vindt men in de buurt van Kalgan overblijfselen, die men keizer Tsi-shih-kwang-li in de derde eeuw toeschrijft. Vernieuwd werd hij in de vijftiende eeuw.’
‘Die namen zijn afschuwelijk. Ik zal er nooit aan kunnen wennen.’
‘Dat zal ook wel komen. De mensch went aan alles.’
Nikol had een ruiker witte bloemen geplukt, die hier tusschen de steenen groeiden en veel gelijken op edelweiss, alleen maar grooter zijn. Terwijl hij bezig was ze voorzichtig aan de leidsels van zijn paard te bevestigen, kwamen de Chineesche boys op hem af en duidden met niet te miskennen bewegingen op de zich aan den hemel opstapelende wolken en op een punt aan den weg, waar een omhoogstijgende rookwolk waarschijnlijk een herberg deed vermoeden.
‘Zijn jullie al weer eens bezorgd over je drooge huid? Vandaag helpt het je niets, knapen. Het nachtkwartier wordt nog niet betrokken. Voorwaarts!’
En voorwaarts ging het over berg en dal, terwijl de stekende zon weldra verborgen werd achter pikzwarte wolken, voortgedreven door een huilende wind, en een lang aanhoudende donder de bergen deed sidderen. Tot groote wanhoop van de Chineezen brak er een regen los, die oogenschijnlijk de steppe onder water wilde zetten. In een paar minuten stroomden er bergbeeken over den weg en slechts de wilskracht van Pellinski en de laffe angst van de Chineezen om alleen te worden gelaten, bracht de kleine troep snel voorwaarts. Toen echter een bliksemstraal een Chineesche nederzetting van pottebakkers liet zien, gaf zelfs de verliefde Fin er de voorkeur aan een schuilplaats te zoeken en de dieren te laten uitblazen.
| |
| |
De Chineesche arbeiders hadden hier geen huizen, maar evenals zwaluwen gaten in de zandsteenwanden van de bergen geboord. Van buiten maakte de geheele nederzetting, vooral in den stroomenden regen, een armzaligen, verlaten indruk. Van binnen was het echter niet zoo erg. Het hol, waar de drie Europeanen een onderkomen hadden gevonden, was gekalkt en bezat met papier toegeplakte vensters. Zeer waarschijnlijk was het verblijf in den zomer koel en in den winter warm. Toch was Nikol blij, toen na verloop van een uur de zon weer doorbrak, al was zij ook reeds bedenkelijk naar het westen gedaald. De lucht in de Chineesche woning, waar een dozijn menschen op den vloer zitten, is moeilijk uit te houden. De Chinees is nu eenmaal de grootste vuilpoes van de aarde. Daarbij komt nog, dat de lucht, die zijn zweetuitwaseming veroorzaakt, den Europeaan zeer tegen staat. Een klein kind met kaal geschoren schedel, waarop men hier en daar een bosje haren had laten staan, rolde voor Nikols voeten. De moeder beurde het op, nam een boender en begon het oppervlakkig schoon te maken. Nikol vroeg haar, waarom zij het niet waschte.
‘Van zijn geboorte af is het nog niet gewasschen,’ schreeuwde de vrouw ontsteld.
Toen zij weer in de frissche lucht waren, vertelde Nikol aan Heiner dit antwoord. Heiner rilde van afgrijzen. Ivan daarentegen scheen de meening van de vrouw wel min of meer te deelen, want hij zeide iederen morgen als hij het bad voor zijn heer klaar maakte: ‘Nu niet al teveel water, vadertje! Dat is niet goed!’
De Chineezen kropen uit hun hol en trokken hunne vuile schapevellen weer uit, die zij toch nog over een half dozijn gewatteerde buizen hadden aangetrokken. En nadat Nikol een handvol casch, een kleine in het midden doorboorde koperen munt, tusschen de spelende kinderen had geworpen, reed de kleine troep verder.
Na verloop van een uur, was de muur bereikt. Duidelijk zag men, dat hij aan den buitenkant opgetrokken was van
| |
| |
kalksteen, zoo zuiver gelijk, dat ook de geoefendste klimmersbaas hem niet kon beklimmen, terwijl de binnenkant slechts uit gebakken kleine steentjes en klinkers bestond. Men zag ook de lage, donkere poort, waarvoor de Mongolen moeten afstijgen en daarmede hunne onderdanigheid aan China bewijzen, terwijl zij anders niet gemakkelijk uit den zadel zijn te krijgen. Maar niet deze voor de Mongolen zoo bijzonder gewichtige stad met hare tachtig duizend bijna allen handeldrijvende inwoners, die voor hen de stapelplaats van al hunne aardsche behoeften is, kon Nikol aantrekken. Hij sloeg nog voor de poort af naar een kleine nederzetting, waarvan de huizen nu juist niet zoo heel veel verschilden van de Chineesche, behalve door hun reinheid, hunne glazen vensters en de stevige deur. Er voor lag een kleine tuin, terwijl er achter een erf lag, ruim genoeg om er een paar honderd kameelen te beladen.
Voor een der huisjes maakte Nikol halt. Een oudere man in Russische kleederdracht stond in den tuin onder een appelboompje en bekeek oplettend de roodwangige vruchten. Op het geluid, dat de kleine troep maakte, keek hij om. Er verscheen een eigenaardig niet bijzonder verrast glimlachje op zijn gelaat.
‘Welkom, Peter Werschagin,’ riep Nikol.
‘Welkom, Nikol Pellinski. Geef je rijdieren af op het erf. De logeerkamer is in gereedheid en uwe vrienden zijn de mijne.’
Nikol liet zich niet tweemaal nooden en reed met zijn makker naar het erf. De bedienden schenen hem te kennen en hem of zijne fooien gaarne te hebben. Reeds na verloop van een paar minuten schudde hij in den tuin zijn gastheer de hand en werd door hem met twee klappende kussen op de wangen begroet. Heiner Oswalt werd voorgesteld, en moest hetzelfde staaltje van Russische gastvrijheid ondergaan, waarop de oude heer met de jonge mannen naar binnen ging.
Als Oswalt later over Russen hoorde spreken, dan zag
| |
| |
hij altijd weer dat kleine huis in Kalgan voor zich. Waarschijnlijk een paradijs voor Nikol, die niets anders zag dan de mooie Tatiana, zedig achter haar samovar gezeten. Maar ook een paradijs voor Heiner na zoovele stormen en gevaren voor den eersten keer weer eens gezelligheid en reinheid, die hem terstond aan huis herinnerden. Groote, zware stoelen stonden tegen den muur. De vloer was met zand bestrooid. Voor den haard lagen een paar prachtige wolfsvellen. In het midden van de kamer stond de tafel met den samovar, waarin het water zong. Er naast de flesch rum en een paar schotels met het door de Russen zoo geliefde confect, voornamelijk bestaande uit geconfijte vruchten. Het mooist vond Heiner echter nog een ruiker asters, die hem aan de kleine Erica deden denken. Zoo kwam het, dat Heiner de mooie Tatiana het eerst door tranen heen zag. Dat deed hem bij haar echter volstrekt geen nadeel. Want zij bezat een week gemoed en drukte hem warm de hand, toen Nikol haar eenige woorden toefluisterde.
Natuurlijk moet het bij een theehandelaar naar thee ruiken. De heele Russische kolonie in Kalgan rook naar thee. Het glas geurige thee, dat Tatiana hare gasten schonk, smaakte echter toch anders dan de liefdegift van de Mongoolsche vrouwen en Nikol en Heiner verheugden zich na den langen rit en het onweer over de laving. Mijnheer Werschagin kwam nu binnen met een mandje appels aan zijn arm. Toen hij Heiner opmerkzamer beschouwde, vroeg hij verwonderd: ‘Bent u niet ongeveer acht dagen geleden in de reiskoets van Pobleneff hier langs gekomen, jongeheer?’
Dat was werkelijk het geval. En Heiner hoorde bij deze gelegenheid eerst den naam van den Rus, bij wien hij een paar dagen zijn rol als bediende zeer onvolkomen had gespeeld. Werschagin sprak met een zuurzoet glimlachje over Pobleneff, die een rijk theehandelaar in Kiachta was en zijn grootste concurrent.
| |
| |
Ook Ivan was inmiddels binnen gekomen en nam grijnzend zijn glas thee in ontvangst, waarin hij echter een geweldigen scheut rum goot, hetgeen hem een afkeurenden blik van Tatiana bezorgde, die nog altijd achter haar samovar zat, niettegenstaande Nikol haar smeekende blikken toewierp. Zijn ruikertje edelweiss had zij aan haar loshangend jakje van violet fluweel met bont omzoomd, gestoken. Maar haar plaats gaf zij niet op. Het had er veel van, alsof zij den samovar voor groote gevaren te behoeden had. Eerst toen Werschagin naar buiten werd geroepen op het erf, waarheen Mongolen de kameelen brachten, die morgen met de theekaravaan naar het noorden zouden vertrekken en ook Ivan de kamer verliet, begonnen Nikol en Tatiana in het Russisch druk met elkander te spreken.
Heiner zat in een breeden gemakkelijken lederen leuningstoel bij den haard, zijne voeten begraven in een wolfsvel. Een weldadige warmte, doch reiner en frisscher dan in de muffe lucht van de joert trok door zijn lichaam. Onwillekeurig zocht zijn hoofd een steunsel. Als in den droom hoorde hij nog eenige oogenblikken de fluisterende stemmen. Toen sliep hij vast in en Nikol en Tatiana pasten er wel voor op hem te wekken.
Toen Heiner zijne oogen weer opsloeg, brandde er reeds licht. Duidelijk herkende hij de stem van den ouden Werschagin. Deze sprak ernstig met Pellinski en had daarbij kaarten en papier op de tafel uitgespreid. Tatiana was verdwenen. Nikol zag er zeer nadenkend gestemd uit en zeide ook niet veel bij het gemeenschappelijk avondeten. Daarna begaf hij zich met Heiner naar de voor hen bestemde kamer. Daar stonden bedden! Heiner schreeuwde het uit van vreugde. Het duurde dan ook niet lang of hij had zich uitgekleed, zich behoorlijk gewasschen en was onder de dekens gekropen.
‘Je ziet er net uit als de kinderen den avond voor Kerstmis, vol verwachting over den boom die den volgenden dag zal worden aangestoken,’ zeide Nikol, die intus- | |
| |
schen de kamer op en neer was geloopen en nu bij hem kwam staan.
‘Zoo is het mij ook te moede. Plotseling regent het geluk. Eerst krijg ik koorts, ik raak verloren en ik behoef niet mee naar Rusland, dan vind ik in een Mongoolsche joert een menschenvriend, dan vind ik u, die reeds meer is dan een menschenvriend en nu zelfs nog een behoorlijk bed en asters.’
‘Hm, ja. Ik had mij toch iets anders voorgesteld van mijn verblijf in Kalgan.’
Heiner meende onbescheiden te zijn, als hij een vraag deed. Er was echter zooveel belangstelling in zijne oogen te lezen, dat Nikol bij hem op den rand van zijn bed kwam zitten.
‘Het is geen geheim, dat ik Tatiana liefheb en met haar zou willen trouwen. Werschagin heeft echter steeds uitvluchten, als ik hem om zijn toestemming vraag.’
‘Wat kan hij op u aan te merken hebben?’ vroeg Heiner verontwaardigd.
Nikol lachte. ‘Je verontwaardiging is voor mij zeer vleiend. Maar Werschagin is in de eerste plaats volbloed Rus en ziet mij niet voor vol aan. En dan heeft hij buitendien nog iets op Finland tegen.’
‘De Finnen zijn protestant?’
‘Ja. Veel meer dan hun geloof en de duizend zeeën bezitten zij eigenlijk niet. Nu behandelt Werschagin mij steeds als een buitenlander. Je kent mij uit mijne gesprekken nu al genoeg om te weten, hoe hoog ik vaderlandsliefde schat. Je bent gisteren honderd percent in mijne achting gerezen, toen je je warm maakte voor je vaderland. Het mag echter niet tot het uiterste doorgedreven worden. Wat zou er worden van die duizenden Europeanen in China, als het hier op eenmaal heette: ‘China voor de Chineezen?’ Pellinski huiverde, als hij hieraan dacht.
‘En Tatiana?’ vroeg Heiner.
‘Tatiana is een goede dochter. Zij zou mij nooit zonder
| |
| |
de toestemming van haar vader trouwen. Maar zij zal ook nooit met een ander trouwen. Dat heeft de oude heer, naar het schijnt, verleden jaar nog ondervonden, toen een rijke Russische bonthandelaar werk van haar maakte. Die was zoo door en door Rus, dat vadertje tevreden kon zijn. Maar ondanks zijne heerlijke Siberische tijgervellen, ja zelfs ondanks een uit de Himalaya afkomstig sneeuwluipaard, is hij moeten aftrekken met een langen neus en een flink blauwtje.’
Heiner knikte bevredigd.
‘Nu is de oude heer op een denkbeeld gekomen, dat mij dezen nacht ondanks het lang ontbeerde bad wel uit den slaap zal houden. Hij wil uit mijn aanzoek zooveel voordeel trekken als maar mogelijk is. En nu heeft hij mij verzocht zijn kapitaal voor hem te beleggen in een Chineesch-Russisch goudmijnsyndicaat van Mandsjoerije, waarvoor bij den oogenblikkelijken stand van zaken, de tusschenkomst van onzen gezant noodig is.’
‘Dat komt immers goed uit, want wij gaan toch naar Peking.
‘Daarover maak ik mij ook de minste zorg. De looze vos wil echter meer. Nadat ik op die wijze zijne goudstukken, waarom ik mij het liefst niet bekommerde en hetgeen hij natuurlijk niet als oprecht bij mij beschouwt, omdat hij daar niet bij kan met zijn schachernatuur, een gouden broedhen om uit te broeien heb ondergeschoven, wilde ik weer hier naar toe komen, bruiloft houden en mijn verloftijd met mijn jonge vrouw in kalmte genieten. Inplaats daarvan stelt Werschagin een reis voor naar Hankou aan de Yangtse, het centrum van den theehandel om daar persoonlijk contracten te sluiten met groote handelshuizen. Het schijnt, dat de zaken slecht gaan, voornamelijk is er echter een concurrent bij in het spel, die daardoor om den tuin moet worden geleid, dat niet Werschagin zelf, maar ik mij begeef naar de bewuste plaats. Heelemaal duidelijk is de zaak mij nog niet, uitvoerige berichten krijg ik eerst in Tsjifoe. Maar...’
| |
| |
‘Maar u neemt het natuurlijk aan?’
‘Waarom?’
‘In de eerste plaats omdat het toch een genoegen is zulk een groote reis te maken. En in de tweede plaats...’ Heiner lachte.
‘Omdat het de prijs voor Tatiana's hand is? Alsof wij nog in de middeleeuwen leefden. Toen moest een ridder ook eerst een paar draken dooden, eer hij zijn uitverkorene kreeg.’
‘Nu, een draak zal de oude Chinees, hoop ik, wel niet zijn.’
‘Dat kunnen wij nog niet weten. In China is niets onmogelijk, vooral als er sprake is van handelszaken. Maar ik kan je dan zeggen, dat ik me half dood erger over de slimheid, waarmede de oude heer ten zijnen gunste partij trekt van het geval. Bovendien moet ik Ivan hier laten om mij de gewenschte berichten naar Tsjifoe te kunnen brengen en het vooruitzicht om op de reis daarheen enkel afhankelijk te zijn van dat leugenpak van Chineezen is ook niet aanlokkelijk.’
‘En mij vergeet u?’
‘Zou je dan werkelijk met mij mee willen gaan? Mij dunkt, dat jullie gezant Von Heyking je wel beter zal inlichten.’
‘Ik ga mee, indien u mij mee wilt hebben. Als het er op aankomt, kan ik eigenlijk nog beter reiziger in thee zijn dan u en als het zaakje mij bevalt, vestig ik mij later in Hankou en knoop handelsverbindingen met mijnheer Werschagin aan.’
‘Spot er maar niet over. De zaak is mij nog niet helder. Ik kan het gevoel niet van mij afzetten, dat er nog iets anders achter steekt. Maar laten wij nu maar gaan slapen.’
Den volgenden dag bij heerlijk zonnig weer reden Nikol en Heiner naar de stad om deze, die het bezien waard was, in oogenschouw te nemen en om voor Heiner allerlei
| |
| |
inkoopen te doen. Het is een onmogelijk beginnen een Chineesche stad te voet door te trekken. Wel waren de straten zeer breed, doch daar alle mogelijke handelaars, kooplieden, handwerkslieden en koks hunne kramen hadden opgeslagen, zoo was de eigenlijke rijweg smal genoeg en verkeerde deze in een toestand, die met alle beschrijving spot. Vuil van allerlei soort lag in de straten van Kalgan en een verschrikkelijke stank drong uit de huizen naar buiten. Chan-kia-kou, zooals de Chineezen de stad noemen, wemelde van Mongolen in hunne lange zijden kaftans of vuile pelzen, die paarden, gebedenmolens, kleine Boeddhabeeldjes, messen, tabakszakken, snuiffleschjes of paardedekens kochten. Heiner keek of hij Kwan-Hoeng niet kon ontdekken. Voor zijn ongeoefend oog leek het eene bruine gezicht met de scheefliggende oogen al op het andere. Maar de wrat zou hij toch hebben herkend. Hoevele wratten hij echter ook zag, de rechte was er toch niet bij.
Pellinski kocht voor hem een volslagen costuum van bont, dat zeer noodig was voor den komenden winter, waarbij ook een paar laarzen behoorden en verder alles wat hij voor de reis noodig had. Wapens had hij zelf genoeg bij zich om er zijn jongen vriend mee te voorzien. Zeer voldaan keerden zij van hun uitstapje terug. Na tafel had er nog een uitvoerig onderhoud plaats tusschen Werschagin en Pellinski en de laatste kondigde daarop Ivan aan, dat zij beide voorloopig afscheid van elkander moesten nemen. De trouwe kerel, de ‘Baardige’ zooals Heiner hem had gedoopt, kreeg de tranen in zijne oogen en slechts het vooruitzicht van bij Tatiana te mogen blijven, kon hem vrede met het afscheid doen vinden. Toch vergezelde hij den volgenden dag de beide reizigers door Kalgan naar den Pekinger weg. Daarna kuste hij zijn heer de voeten en den zoom van zijn jas, maakte het teeken des kruises over hem en reed terug.
Pellinski en Heiner keken hem na. Nikol had voor zijn vertrek een uurtje met Tatiana doorgebracht en hij was nu
| |
| |
werkelijk vol moed. ‘Wie weet of ik mij niet onnoodig zorgen maak. De oude heer zal zijn toekomstigen schoonzoon toch niet in gevaren naar lichaam en ziel storten. Voorwaarts, Heiner! In elk geval zijn wij in drie dagen in Peking.’
|
|