Petrarca in de Nederlandse letterkunde
(1934)–Catharina Ypes– Auteursrecht onbekendCatharina Ypes, Petrarca in de Nederlandse letterkunde. De Spieghel, Amsterdam 1934
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1030 B 6
algemene opmerkingen
Dit bestand is, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het proefschrift Petrarca in de Nederlandse letterkunde van Catharina Ypes uit 1934.
redactionele ingrepen
p. VII: ‘[Dankwoord]’ toegevoegd.
p. 98: noot 1 heeft geen nootverwijzing in de tekst en is door de redactie geplaatst.
p. 172: noot 1 heeft geen nootverwijzing in de tekst en is door de redactie geplaatst.
p. 206: noot 2 heeft geen nootverwijzing in de tekst en is door de redactie geplaatst.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Op los blad zijn de ‘stellingen’ behorende bij de promotie bijgevoegd; de tekst volgt hieronder. Ook de blanco pagina's (p. IV, VI, VIII, X, 380, 384, 396) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina ongenummerd (*1)]
Stellingen
I.
De voorstelling, die G. Koerting geeft van de betrekkingen tussen Petrarca en Lodewijk van Beeringen (‘Socrates’) is onjuist. (Petrarca's Leben und Werke, Leipzig 1878, p. 255, 260).
II.
Ten onrechte beweert M. Piéri (Pétrarque et Ronsard, Marseille 1896, p. 295), dat Petrarca slechts één type van quatrijnen kent voor de bouw van zijn sonnetten.
III.
De uitspraak van J.L. Cohen (Dante in de Nederlandsche letterkunde, Haarlem 1929, p. 30): ‘De eerste, die Dante bij ons noemt, is Erasmus -’ is onjuist.
IV.
Het artikel ‘Renaissance’ in de Christelijke Encyclopaedie (IV, p. 717) doet onrecht aan de religieuze elementen in Dante, Petrarca en Boccaccio.
V.
Bij het oordeel over de Rederijkers is tot nog toe te weinig aandacht geschonken aan hun betekenis als voorlopers van de Renaissance.
VI.
Het is gewenst, bij de studie van het Petrarquisme in de landstaal ook de Neolatijnse poëzie in het onderzoek te betrekken.
VII.
De cyclus Jonckheyt van Simon van Beaumont is karakteristiek als petrarquistische poëzie.
VIII.
Ten onrechte interpreteert A.S. Kok vs. 185-186 van Hooft's Rijmbrief:
Petrarca was van hier, die al sijn leven lanck
Met schaempt sijn tijtverlies, hoe seer them moyde, sanck -
als een toespeling op de inhoud van Petrarca's sonnet: I' vo piangendo i miei passati tempi. (Van Dichters en Schrijvers, Culemborg [1899], II, p. 63).
[pagina ongenummerd (*2)]
IX.
Ten onrechte ziet Huygens (Briefwisseling, I, p. 297 en elders) in de schending van Petrarca's graf een wraakneming wegens de anticuriale sonnetten van de dichter.
X.
Bij de studie van de 17de-eeuwse Renaissance-poëzie wordt het werk van Cats ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
XI.
De levensvreugde in de bundel Vallfart och Vandringsår van Verner von Heidenstam is meer ‘literair’ dan wezenlijk.
XII.
Disticha Catonis, IV, 27:
Du salt leeren ende weder leeren,
Ende an die vroetheit di bekeeren:
Al can een vroetheit, diere afstaet,
Soe teglijt ende tegaet.
Ten onrechte veronderstelt Dr. A. Beets (op p. 77 van zijn uitgave), dat er een fout moet schuilen in de tekst van het laatste vers.
XIII.
Het Geuzenliedboek (ed. Kuiper-Leendertz) I, p. 29:
Die Prins van Orangien triumphant
Met andere Baroenen hier int Lant
Sy waren damboreus -.
Verklaar: ‘zij waren bemind’.
XIV.
Ten onrechte worden in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (X, p. 1330) de vormen anderhalf en onderhalf in etymologisch opzicht gescheiden.
XV.
In verschillende moderne boeken voor de studie van de letterkunde op de middelbare scholen wordt het bevattingsvermogen van de leerlingen overschat.
[pagina ongenummerd (I)]
Petrarca in de Nederlandse letterkunde
[pagina ongenummerd (II)]
De spelling van dit proefschrift is in overeenstemming gebracht met het spellingvoorstel van Minister Marchant.
[pagina ongenummerd (III)]
PETRARCA IN DE NEDERLANDSE LETTERKUNDE
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, OP GEZAG VAN DE RECTOR MAGNIFICUS, Dr. H.A. VAN BAKEL, HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN IN DE AULA DER UNIVERSITEIT OP VRIJDAG 13 JULI 1934, DES NAMIDDAGS TE 4 ½ UUR DOOR CATHARINA YPES GEBOREN TE AMSTERDAM
UITGEVERSBEDRIJF DE SPIEGHEL, AMSTERDAM
1934
[pagina ongenummerd (IX)]
Inhoud.
Blz. | |
Hoofdstuk I. Bekendheid met Petrarca tot omstreeks 1500 | 1 |
II. Toenemende belangstelling voor Petrarca tijdens de Zestiende eeuw | 29 |
III. Petrarca in het werk van de Zeventiende-eeuwse dichters en schrijvers | 97 |
IV. De Achttiende-eeuwers en Petrarca | 219 |
V. Petrarca in de letterkunde en kritiek van omstreeks 1800-1880 | 265 |
VI. De Tachtigers en de Modernen in hun verhouding tot Petrarca | 341 |
Lijst der Nederlandse vertalingen uit het Canzoniere | 381 |
Register | 385 |