Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden
(1708)–Elisabeth van Wouwe– AuteursrechtvrijStemme: Miserere mei Deus. (oft ) Ach mensch komt siet het lijden aen.SIet hoe de Ioden heel verwoet
Den Salighmaecker gongen croonen:
Die ons hier quam sijn liefde soet
En sijn goetgunstigheyt betoonen.
2. Van twee-en-seventigh tacken vreet
Hebben sy dêes Croon gevlochten:
Die Iesus draeght om Adams leet
Op dat wy saligh wesen mochten.
3. Met stocken quamen sy verwoet
Dêes Croon der pijn in vringen:
Dat Iesus heyligh dierbaer Bloet
Met d'hersens samen uyt quam springen.
4. Sy setten hem naeckt op eenen steen
In de scherp snijdende winden:
O Iesus door dit droef geween!
Wilt toch mijn ziel van sonden ontbinden.
5. In spot deden 's een purper cleet
Om sijn doorwonde leden:
Waer door den Heer meer pijnen vreet
In sijne Wonden heeft geleden.
6. In schimp gaven sy hem een riet
Als eenen Conincks-Scepter:
Een vuyl stinckenden doeck aensiet
Bonden sy voor d'aenschijn van den Schepper.
| |
[pagina 64]
| |
7. In spot knielden sy voor hem neer
Gaven hem vreede slagen:
En seyden propheteert ons Christus Heer
Wie heeft u nu geslagen?
8. Bespogen en bespot
Met kluppels op de kroon geslagen:
Peyst hier, ô Ziel: wat uwen Godt
Om uwe liefde heeft verdragen.
9. Pilatus bracht hem dus voor d'oogh
Van 't volck om hun hier te betoonen:
Hoe hem de vreede Sinnagoogh
Ter Bruyloft hadde vvillen croonen.
10. Ecce Homo, aensiet den Mensch:
Ach is 't een menschen vvelen:
Hy is gestraft naer uvven vvensch
Weest nu te vré mits desen.
11. Maer sy riepen al gelijck
Wilt onse vraegh gedoogen:
Cruyst hem, cruyst hem, t'is meer als tijt,
Doet hem maer vvecht uyt onse oogen,
12. Pilatus sprack hier met gedult,
Cruyst gy hem selfs naer u behagen:
Want ick en vint in hem geen schult,
Hy is genoegh geslagen.
13. Wilt gy zijn 's Keysers vrient,
Riepen de Ioden menigh vverven:
Hy maeckt hem Coninck dit verdient,
By Caesar dat hy sterv.
14. Pilatus vreesende dan seer
Niet Keysers vrint te vvesen:
Leverden hun den soeten Heer
En vvaste sijn handen mits desen.
15. Ick ben onnoosel in dêes doot
Sprack gy, maer de Ioden menigh vverven
Riepen dat comt op ons sijn bloet
Cruyst hem, cruyst hem, en laet hem sterven.
16. Doen hebben sy den soeten Heer
Sijn eygen Cruys doen dragen,
Daer hy voor ons uyt liefde teer
Wou vvesen aen-geslagen.
| |
[pagina 65]
| |
17. Ick bid u Jesus door de pijn
Die gy hier hebt geleden,
Wilt onse ziel genadigh zijn
Leyt ons met in vrede.
|
|