Piet de Smeerpoets. De wreede Karel. De wilde Jaap.
(ca. 1927)–'t Woudvogeltje– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
De wachthond trekt hij aan zijn staart
Of lokt hij uit zijn hok,
Om dan op 't onverwachts het dier
Te ranselen met 'n stok.
| |
[pagina 11]
| |
Tot dat Caro door pijn verwoed
De plaaggeest bijt het been aan bloed,
Die jammert nu ‘O, wat een pijn
Hoe kon ik ook zoo'n lafaard zijn.’
|
|