Jan de Snoeper. De muurbekladder
(ca. 1927)–'t Woudvogeltje–
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
![]() De stoute snoeper likt en smult
Tot plots de pot van tafel zult.
O! Wee! dat had Jan niet gedacht,
Zoo'n groote plas kwam onverwacht.
| |
[pagina 5]
| |
![]() Bemorst met stroop, snelt hij nu lomp
Om zich te wasschen, naar de pomp.
Zijn broek en blous zijn vol gesmeerd
En Jan doet in zijn angst verkeerd.
| |
[pagina 6]
| |
![]() Want tot overmaat van zorg,
Stond bij de pomp een bijenkorf.
En een zwerm verzot op zoet,
Doet weldra zich aan Jan te goed.
| |
[pagina 7]
| |
![]() De bijtjes komen in grooter getal
En steken de snoeper overal,
Tot deze gilt en schreeuwt van pijn
En Moeder hulp brengt met azijn.
| |
[pagina 8]
| |
![]() En Neeltje wascht, in kokend sop
Jan's kleverig pak en hangt het op.
Zijn vrindjes kijken door de ruit
En lachen Jantje hartelijk uit.
|
|