| |
| |
| |
| |
IX.
Pinksteren.
‘En zij werden vervuld van den Heiligen Geest,’ staat in de Schriften. Zij, de Apostelen, droef, omdat van hen was genomen de Meester.... maar nu jubelend, want gehouden had hij zijne belofte, neergezonden den Geest, symbool van zijne liefde en tegenwoordigheid.... hun gevend bezieling om te spreken in alle talen, doordringend hen van geloofskracht om te dragen en te strijden voor de komst van het Godsrijk. O, die donkere, lijdende aarde, die gebogene, arme menschheid, waarnaar Christus was afgedaald van hooge Lichthemelen en haar omhullend van brandende, verzoenende Liefde.
Wat zou zij zijn zonder de milde zegening zijner heilige handen, zonder de troostende
| |
| |
koestering van die liefdevolle oogen.... Maar neen, heengaande spreekt Hij de belofte van te zenden Zijn Geest, den Geest der Liefde, die troosten zal de veriatenen, opheffen de moeden, redden de gezonkenen en sterken de zondaren tot almacht van geloofsdaden.
En weer is het Pinksteren, een jonge, blonde Pinkstermorgen.
Laat ons jubelen met de lente, die streelend gaat over boomen en door velden, die bloemekens rein doet ontspruiten tot nieuw, rijk leven.
Zal nu ook komen de vernieuwing in onze harten? Symbool van den Heiligen Geest is een sneeuwen duif. Zou er reinheid zijn in onze zielen?
‘En zij werden vervuld van den Heiligen Geest en gingen uit om te prediken.’....
O, die kracht, de almacht van het rein gelooven, wat een wonderen heeft het gewekt, hoeveel is er opgestaan, wat neerlag in doodsche dorheid, hoeveel helden zijn er geweest, die huiverend van geluk hadden ontvangen den geest van Christus!
Laat ons ernstig zijn op den Pinkstermorgen en ons herinneren de door haar wedergeborenen.
Zie Luther gaan naar den Rijksdag te Worms, in zijn al-trotseeren van gevaar, afwijzend het
| |
| |
bezorgde smeeken zijner vrienden, en niet keert hij terug voor hunne waarschuwing, ‘al waren er ook zooveel duivelen als pannen op de daken, toch zal ik gaan.’
En staande voor de machtigen, geen lafhartig dralen, geen angstig wijken of vrees voor den dood.
En hij overwon, omdat over hem was gegaan de goddelijke wijding, gevend hem moed te spreken. Zijn meester was immers nabij, en wat is dan macht van menschen?
En, zoowel vóór als na Luther zijn meerderen geweest, standvastig als hij, velen werkend in stilte, onbekend van de wereld, mannen en vrouwen ‘vol van Heiligen Geest,’ strijdend voor wat zij waarheid geloofden en recht.... uitgaande om te prediken en te redden voor het Koninkrijk van Liefde en Gerechtigheid.
Zoovelen sterven, die nooit geleefd hebben het hooge, gewijde leven!
Laten we niet kleinzielig narekenen of die bezielden wel waren van onze partij of onze richting..., maar bewonderen de zelfopofferende daden van het Heilsleger, eerbiedig herdenken den stillen arbeid van diaconessen, alles gevend
| |
| |
aan hun kudde: jeugd, gezondheid, geluk; dikwijls zelfs ‘leven’; blijmoedig voortwerkend, omdat zij zich gedragenen weten van hun Heiland.
Voor dezulken is het altijd Pinksteren.
Zijn er niet véél geestelijken, die zich gedrongen voelen door Hooger Macht, om te spreken, en te getuigen van den Heiligen Geest? zijn er niet veel eenvoudigen, die weten dat slechts daardoor hun leven mooi werd en licht?
Ik zie een oud vrouwtje met verheerlijkt gezicht, gebogen over den zwaren Bijbel, verlicht en vertroost haar oude, zwakke dagen door de heilwoorden van dat Eeuwige Boek, en bevend zoekt zij de laatste bladzijden, en devoot vouwt ze haar stramme handen, en gaat rusten, eeuwig rusten.... zonder angst voor den onbekenden, zwarten weg, omdat ze weet dat ze naderend is tot den sterke, die gesteund heeft haar zwakte; - en prevelend herhaalt ze de troostwoorden: ‘ziet, Ik ben met ulieden alle dagen tot de voleinding der wereld. Ik ben meer dan de wereld. Ik heb overwonnen de wereld.’
En ik zie jonge menschen, met wijdingstille trekken in de kerk, om te worden opgenomen tot de gemeenschap van Christus, belovend te
| |
| |
volgen dien Oppersten Leidsman. Straks, in het gewoel en gevaar van een strijdende, onreine wereld, zullen ze misschien gesterkt zijn door dat uur van volkomen overgave, toen ook hun jonge zielen ontvingen den Heiligen Geest.
Vóór ons zijn Idealen - we hebben gezien het lijden en onrecht der duistere wereld, we hebben ontbering getast en zonde. Gehoord het klagen van ellendigen en verdrukten, en ons bedroefd dat er nog zoo weinig Liefdegeest was onder de menschen, en nog zooveel, zoo eindeloos veel haat en misdaad en verbittering.
Vóór ons het Ideaal van vrede en redding, voor ons het Schitterlicht waarnaar we staren òp, droef, omdat we meenen het nooit te kunnen bereiken,.... en moedeloos vallen neer onze handen, we voelen ons alleen in den Grooten Strijd, en onmogelijk de zege....
Maar Pinksteren is gekomen, een jonge, heilige Pinksteren... op wijde velden bloeien blanke lenteklokjes, zoel zijn de winden en rein-blauw de luchten, van verre komen klokketonen - mogen we dan wankelmoedig zijn en weifelen, hebben we dan niet altjd gezien de gloriën van wie geloofd hebben?
| |
| |
Dáárom als twijfel en smarten tot ons komen, als we gedoken zijn in diepe schaduwen van wanhoopsnachten, verlaten door allen, dan nòg zullen wij weten dat er Eén Liefde is, machtiger dan wereldhaat. Eén Groote, gebiedend kleinheid van menschen. Eén, die met ons gaat door strijd en lijden en wiens Geest blijft tot de voleinding der wereld.
Zie de teekenen van een nieuwen tijd, zie hoe er is werking van den Geest der liefde, wier adem bezielend gaat over de menschen, wier stem wordt verstaan door velen, opgeroepen tot den heiligen strijd.
Ze komen weer de velen, opgaand om te getuigen van de groote dingen, die naderend zijn, die propheteeren het vrije, zuivere leven der waarheid, met alleen Christus als Rechter.
Ze zijn er weer, de onverwinnelijken van het almachtig gelooven, de alles-lijdende om overtuigingswil, niet buigend voor het slechte, de van Heiligen Geest begenadigden, in wier rijke zielen onuitbluschbaar brandt de vlam van meedoogen, vergeven en rechtvaardigheid.
Zichtbaar zijn de knoppen van het Goddelijk Leven, dat bloeien gaat in de menschen - straks
| |
| |
zullen zij openbarsten in schitterende weelde en reinen wellust van bestaan en geen tyrannie van menschen zal vernielen kunnen, wat God geplant heeft. De Pinkstergave is gedaald van den Hooge!
Wat een geloofskracht in de houding van Wendt, den Bussumschen dienstweigeraar, die zware gevangenis-, celstraf, àlles ondergaat, en nog jarenlang volhardend zal blijven ondergaan, toch vrede in zich voelend en rust en geluk, omdat hij niet bezoedeld heeft de reine banier van zijn Vredevorst.
‘O,’ schreef hij aan zijne ouders, ‘'k heb hier in de eenzaamheid zulke heerlijke uren met God doorleefd.... hoe ongelukkig zou ik me voelen, als ik nu vrij rond kon loopen en terwille daarvan het Heiligste had verloochend.’ - Hier geen angst, geen kleinmoedigheid - standvastige kracht, geboren uit geloof. Ik weet, dat er zijn die van den gevangene sterkte kregen en vrijheid.
Men mag de daad van dienstweigering afkeuren, toch moet men eerbiedige bewondering hebben voor den jongen man, die liever zijn mooi leven laat verkwijnen in de gevangenis, dan ontrouw te worden aan zijn geloof. Zelfs degenen, gedwongen den wetsovertreder te straffen, spreken
| |
| |
met liefde over dezen gewapende met Heiligen Geest.
Een grootsche, machtige tijd is in wording, brandend zullen de ideeën gaan door onze hoofden en ook in onze zielen zal bruisen het stormende, strijdende leven....
Laat ons waken en bidden, dat óók wij mogen verlicht worden door den Pinkstergeest!
|
|