‘Ik voel me niet wèl... Ernst!’
‘Wil ik je naar bed brengen... wat scheelt je?’
‘Nee... nog niet... zal wel over gaan?’
Hij voelde haar pols...
‘Je moet dadelijk naar bed... wat is je pols zwak.’
Hij bracht haar naar haar slaapkamer.
‘Heb je hoofdpijn?’
‘Nee..’
Ze vroeg een glas water, wat hij haar bracht.
‘Ik ben nu veel beter weer... wat was het toch?’
Leunend op zijn arm keerde ze naar het salon terug, en schonk zèlf thee.
Ze was weer geheel opgewekt, een gelukkig lachje speelde weer om hare lippen, als zij met Ernst over Wellaert sprak.
‘Aardige vent, hè,’ zei haar man.
Hij verdiepte zich in een boek, en zij zag het Handelsblad door, dat juist gebracht was.
Eensklaps begonnen hare handen te beven, en liet zij de krant op haar schoot glijden, een duizeling overviel haar.
Hij merkte het niet.
‘Ernst...’ fluisterde ze.
Snel kwam hij op haar toe, en bracht haar in zijn armen op de sofa.