Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 2
(ca. 1972)–J.A. Worp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
De achttiende eeuw. | |
[pagina 133]
| |
I. Het treurspel.Het tijdperk van grooten bloei was voor de Vereenigde Provinciën voorbij, toen de 18de eeuw aanbrak. Wel werd in de Europeesche staatkunde nog altijd rekening met hen gehouden, maar zij waren niet meer de machtige Republiek van vroeger. De Hollanders waren niet langer de beste zeevaarders, de ondernemendste kooplui, de eerste schilders, de vernuftigste ingenieurs, de voortreffelijkste geleerden. Het ras scheen uitgeput. De gebreken der ongelukkige constitutie, waarbij het land geregeerd werd, werden hoe langer hoe meer voelbaar. Eene klasse van regenten, die alle ambten bij onderlinge afspraak en contract onder elkander verdeelden en zich op buitensporige manier verrijkten, hield allen vooruitgang tegen en weerde ieder, die verbeteringen wilde aanbrengen. De vroeger in den handel vergaarde rijkdommen doofden alle energie; men zat in koepels te luieren en lange pijpen te rooken. Het grootere cosmopolitisme had wel de zeden verzacht en veel ruwheid weggenomen, maar tevens een onherstelbaren slag toegebracht aan alle oorspronkelijkheid. Alles wat uit den vreemde, vooral wat uit Frankrijk kwam, werd bewonderd en nagevolgd. Men deed alles voor het uiterlijk. Kunsten en wetenschappen werden beschermd uit ijdelheid, bibliotheken werden aangelegd ter wille van de boekbanden. Geen wonder, dat in zulk een tijd de geleerden van groote beteekenis zijn te tellen en geen groote kunstenaars zijn opgestaan. Onze letterkunde der 18de eeuw is eene trouwe afschaduwing van dien tijd van achteruitgang; de quantiteit van verzenbundels en drama's is reusachtig groot, de qualiteit is daaraan omgekeerd evenredig. Het aantal drama's, gedurende de 18de eeuw in de Zeven Provinciën geschreven en vertaald, bedraagt een paar duizend. Het is dus onmogelijk, ze allen eenigszins uitvoerig te bespreken; men kan slechts een algemeen overzicht geven. In de laatste helft der 17de eeuw was het Fransch-classieke treurspel hier te lande bekend geworden, vooral door toedoen van de leden der letterkundige bent ‘Nil Volentibus Arduum’, die echter, zooals wij | |
[pagina 134]
| |
vroeger zagen, zelf nog heel weinig begrip hadden van het eigenaardige van dat kunstgenre. Maar langzamerhand waren er tallooze Fransche treurspelen vertaald, had men de regelen, door Corneille en Racine gesteld, leeren kennen en trachtte deze nu in toepassing te brengen. Het Fransche treurspel had in de Zeven Provinciën niet alleen het burgerrecht verkregen, maar werd er nog meer geëerd dan elders en verdrong de oudere kunstvormen bijna volkomen. Treurspelen met reien, in navolging van Vondel en Hooft, zijn in de 18de eeuw zeldzaam; de invloed van Seneca was bijna geheel verdwenen. Maar nog niet verdwenen was de liefde voor het romantische, het verlangen, om op het tooneel ook iets te zien gebeuren en niet alleen eindelooze redeneeringen aan te hooren, de begeerte, om geschokt te worden door het onverwachte en het gruwelijke. En er waren nog tooneeldichters, die aan dat verlangen trachtten te voldoen en, terwijl zij enkele regelen der Fransch-classieke tragedie in acht namen, willens en wetens andere voorschriften overtraden en zich of aansloten bij Jan Vos, Brandt en Antonides, of volijverig Spaansche drama's vertaalden. Wij zullen hunne treurspelen tot ééne groep vereenigen. | |
Het Fransch-classieke treurspel.Plagiaat speelt in de eerste helft der 18de eeuw eene nog grooter rol dan in de 17de. Talloos is het aantal vertaalde drama's, die men voor eigen werk liet doorgaan. En het is in zeer vele gevallen uiterst moeilijk, dat plagiaat te bewijzen, omdat niet alleen de Fransche en later de Duitsche schrijvers van den eersten en tweeden, maar even goed die van den tienden rang geplunderd werden, wier drama's bij ons te lande uiterst zeldzaam voorkomen. Het is gemakkelijk uit te te maken, of een stuk naar Molière of Corneille is vertaald, maar dat wordt moeilijker met de werken van Mad.Ie Barbier, Abeille, La Chapelle en zoo vele anderen. Daardoor zullen in dit overzicht zonder twijfel een groot aantal Nederlandsche drama's worden genoemd als eigen werk, die later aan iemand, welke over een ruimer materiaal beschikt dan de schrijver van dit boek, zullen blijken vertaald te zijn. En ook is het onmogelijk, dat één detective al de misdaden op het spoor komt, die op dit gebied zijn bedreven. C. van der Gon schijnt eene bijzondere voorliefde te hebben gehad voor de stichters van dynastiën. Zijn Faramont, eerste Koning der France (1700)Ga naar voetnoot1) is óf eene vertaling van La Poujade's Faramond, ou | |
[pagina 135]
| |
le Triomphe des Héros (1672), óf ontleend aan Faramond (1661), den bekenden roman van La Calprenède. De Agelmond, eerste Koning van Lombardije (1702) is vol hofintriges, evenals Gustavus de eerste, hersteller van Zweden (1727), waarin Gustaaf Wasa wordt voorgesteld als ‘l'enfant chéri’ van twee prinsessen en van de beminde van Koning Christiërnes. De lotgevallen van Wasa zijn inderdaad heel wat belangrijker en romantischer geweest dan die, welke hem in dit drama worden toegedeeld. In Eneas en Turnus (1705)Ga naar voetnoot1) heeft Lucas Rotgans boek 7 en 12 der Aeneis gedramatiseerd en voor zijne Scilla (1709)Ga naar voetnoot2) gebruik gemaakt van de Metamorphosen van Ovidius (VIII, vs. 6, vlgg.). Scilla, de dochter van koning Nizus, rooft, terwijl de hoofdstad van haar vader door koning Minos belegerd wordt, het heilige schild, waarvan het welzijn van haar vaderland afhangt, uit den tempel en brengt het aan Minos, dien zij bemint. De stad valt nu in handen van den vijand. Maar Minos versmaadt de liefde van Scilla, die ter wille van hem haar vaderland verraden heeft, en tracht de liefde te winnen van Ismene, eene andere dochter van Nizus, die verloofd is met Fokus. In weerwil van alle bedreigingen blijft Ismene echter haren minnaar trouw en Minos geeft zich ten slotte gewonnen, terwijl Scilla zich doodt. De treurspelen van Rotgans zijn in veel betere taal geschreven dan die van de meeste zijner tijdgenooten, b.v. van Coenraed Droste. Deze oud-officier, die bijna eene halve eeuw lang in den Haag een ‘otium cum dignitate’ heeft genoten, heeft veel voor het tooneel geschreven. De Agiatis (1707), Themistocles (1707), Arsinoë (1707), Althea (1710), Aristodemus en Olympias zijn allen ontleend aan classieke bronnen, misschien ook de TheseusGa naar voetnoot3). Voor de Achmet (1708) werd gebruik gemaakt van de Historie der Groote Visirs. De Hebreeuwsche oudheid leverde hem stof voor de Mariamne en de Adonias; hij waagde zich aan het laatste onderwerp, hoewel Vondel hem was voorgegaan, omdat ‘die het Theater verstaen, moeten bekennen, dat die Digter gevolgt heeft de stellingen van Seneca en andere Latynsche Treur-spel-schryvers, die tegenwoordig uyt het gebruyck zyn geraeckt, naer dat Corneille en Racine die kunst meer opgeheldert hebben’. | |
[pagina 136]
| |
Verder dichtte hij een Vrouw Jacoba van Beyeren (1710) en een Floris de Vyfde, omdat hij had ‘gemerckt, dat (z)yne Landsluyden meer genegen syn, om Inlandsche dan Uytheemsche geschiedenissen op het Tooneel te aanschouwen’. Droste was een ijverig voorstander van het Fransche classicisme, zooals niet alleen uit den bouw van al zijne treurspelen blijkt, maar ook uit verscheidene vertaalde fragmenten van Boileau's Art Poétique, die hij hier en daar inlaschte. Hij vermijdt ‘naeuwkeurigh’ ‘alle uytheemsche woorden, die onder ons in swangh gaen’, maar dat stempelt hem nog niet tot een dichter van beteekenis, waarvoor hij zich trouwens ook niet uitgaf. In een vers Aen de TooneeldichtersGa naar voetnoot1) bezingt hij de groote geleerden, dichters en kunstenaars der 17de eeuw en eindigt met de woorden: ‘Soo de Natuer ons Volck geen' gaeven heeft geweygert,
En ons vernuft soo hoog, als andre Landaert, steygert,
Sou dan voor 't Duyts Tooneel noyt komen in het ligt
Een overvlieger, die soo wel als vremde digt?
Heeft men soo gauwen Baes tot nog toe niet vernomen,
Ick beeldt my selven in, dat die nog eens sal komen’, enz.
Droste's verwachting is beschaamd; de ‘gauwe Baes’ is in de 18de eeuw niet verschenen. In hetzelfde gedicht geeft hij zijne collega's den raad, niet ‘veel arbeyts’ te besteden, ‘om in uw' Moeder-taal een Frans Spel te verkleeden’, en dringt sterk aan op oorspronkelijkheid. Zijne drama's zijn in den Haag gespeeld en uitgegevenGa naar voetnoot2). Ook Lucas Schermer heeft voor zijn Meleager en Atalante (1710)Ga naar voetnoot3) geen gebruik gemaakt van de Fransche treurspelen, die hetzelfde onderwerp behandelden, maar de Metamorphosen (VIII, vs. 270) van Ovidius als bron gebruikt. Hij vertaalde hier en daarGa naar voetnoot4), doch gaf een ander slot aan het verhaal. Schermer's treurspel is minder gemaniereerd en onmogelijk dan J. Pluimer's Piramus en ThisbeGa naar voetnoot5), dat misschien vertaald is naar het gelijknamige treurspel van Pradon (1674) en waarin de eenvoud en naieveteit van de fabel, zooals zij door Ovidius aan ons is overgeleverd, geheel en al verloren is gegaan. C. Boon's Leiden verlost (1711) speelt in de legerplaats van Valdez, waar Magdalena Moons, door de Spanjaarden gevangen genomen, | |
[pagina 137]
| |
haren verloofde beweegt, den voorgenomen storm uit te stellen, terwijl Valdez' vertrouwde, Karandilet, hem tot den aanval aanspoort, om zoo twist te zaaien tusschen de beide geliefden. In Mirra (1714) en Dido (1732) behandelde Boon evenmin nieuwe onderwerpen; de Timon (1732) is naar het bekende werkje van Lucianus; Kosmus de Medicis (1732) is ontleend aan Hooft's Rampzaaligheden der verheffinge van den huize MedicisGa naar voetnoot1). Dezelfde stof, ontleend aan hetzelfde boek, heeft Claes Bruin gedramatiseerd in De dood van Johan en Garcias, of de onzydige regtspleeging van Cosmos de Medicis (1715)Ga naar voetnoot2), maar op geheel andere wijze. Boon, die blijkens zijn ‘Brief, rakende de behandeling der Tooneel-Poëzy’Ga naar voetnoot3), op het gebied van het Fransche classicisme ‘plus roialiste que le roi’ was, laat in zijn treurspel den eenen prins van Florence, Johan, niet eens optreden, maar één der personen verhalen van den haat tusschen de beide broeders; Bruin daarentegen voert in het eerste bedrijf de twistende prinsen ten tooneele en laat Garcias den moord bekennen bij het lijk van zijn broeder. In het 5de bedrijf spreekt Helionora eene rouwklacht uit bij de lijken harer beide zoons. Bruin was in 1713 voor het eerst als tooneeldichter opgetreden met De grondlegging der Roomsche vryheidGa naar voetnoot4), dat geheel in den Franschen trant geschreven isGa naar voetnoot5). De Spiegel van edelmoedige vriendschap (1715)Ga naar voetnoot6) zou eerst geheeten hebben De Vriendschap van David en Jonathan en is dan ook ontleend aan Samuel, I, maar op verzoek der regenten van den Amsterdamschen Schouwburg werden, ‘om geen Bybelstof op het toonneel te brengen,’ ‘de naamen en eenige zaaken wat verschikt.’ Het treurspel speelt nu in Sidon; Abdaran, de zoon, en Sobi, één der schoonzoons van Koning Hiram, zijn de trouwe vrienden. Aarnout en Adolf van Egmont, hertogen van Gelder (1716)Ga naar voetnoot7) is ontleend aan Slichtenhorst's XIV Boeken van de Geldersse geschiedenissen (1654); de plaats der handeling is het kasteel te Buren, waar Aarnout gevangen wordt gehouden, maar door Karel den Stoute bevrijd wordt. In De deugdzame hoveling (1720)Ga naar voetnoot8) is eene Perzische geschiedenis gedramatiseerd, | |
[pagina 138]
| |
die wordt meegedeeld door J.B. Tavernier in Les six voyages en Turquie, en Perse et aux IndesGa naar voetnoot1). Mohamed, de eerste staatsdienaar van den vorst, wordt door zijne vele vijanden beschuldigd van een diefstal van diamanten, maar men vindt bij eene huiszoeking in een gesloten vertrek alleen de ‘Herders-tas en schup’, die Mohamed bezat, toen hij in dienst trad van 's konings vader. En terwijl hij toegeeft, dat al zijne verdere bezittingen hem door den vorst zijn geschonken en hem door dezen weer ontnomen kunnen worden, laat hij zijn recht gelden als eigenaar der beide voorwerpen, die hij als jonge herder reeds in zijn bezit had. De verhinderde wraak van Cajus Martius Coriolanus (1720)Ga naar voetnoot2) is aan Plutarchus ontleend, evenals De Grootmoedigheid van Epaminondas (1722); bij het laatste treurspel is de eenheid van plaats niet in acht genomen, want bijna elk bedrijf eischt ander decoratief. In De dood van Willem den Eersten, Prins van Oranje (1721)Ga naar voetnoot3), waarvoor Hooft's geschiedenis werd gebruikt, wordt de vorst op het tooneel doodgeschoten; het is een onbeteekenend treurspel, dat zeker alleen wegens het onderwerp lang op het tooneel is gebleven; aan het slot werd later het graf van den Zwijger vertoond, omringd door eenige zinnebeeldige figuren. In vele treurspelen van Bruin houdt één der personen aan het einde of aan het begin van een bedrijf een monoloog, in andere versmaat geschreven; het is een overblijfsel van den reizang. Ook in andere opzichten volgde Bruin, zooals wij boven zagen, niet onvoorwaardelijk de regels der Fransch-classieke tragedie. De zes treurspelen, die Bruin aan het Oude Testament ontleende en in 1724 gezamenlijk uitgafGa naar voetnoot4), zijn op dezelfde wijze gebouwd als die, welke boven werden besproken; zij waren echter niet voor opvoering bestemd, ‘want zulks is myns oordeels in veele opzichten het heilige voor de honden en de paerlen voor de zwynen te werpen,’ zegt de dichter in zijne voorrede. Van die zes treurspelen is Abraham's offerhande in 3 bedrijven verdeeld, maar wordt ingeleid en gesloten door een voor- en naspel, waarin Geloof en Natuur optreden. De eenheid van plaats is niet altijd streng | |
[pagina 139]
| |
volgehouden en vele monologen zijn niet in alexandrijnen geschreven. Nog verder week hij van het Fransche classicisme af in de zes drama's, die gezamenlijk zijn uitgegeven onder den titel Het leven van den apostel Paulus (1734)Ga naar voetnoot1), aan welke hij den titel van treurspelen of tooneelspelen niet wilde geven, om niemand te kwetsen. Deze zes treurspelen zijn alle in 3 bedrijven verdeeld, die elk door een reizang worden gesloten; in enkele treden zelfs twee koren op. Ook deze treurspelen waren niet bestemd, om gespeeld, maar om gelezen te worden. De doodelyke minnenyd (1714)Ga naar voetnoot2) van W. van der Hoeven is lang op het tooneel gebleven. Octavia, de zuster van den keizer van Rome, is verliefd op den veldheer Claudius, maar hij bemint Porcia. Deze wordt nu op bevel van Octavia in den Tiber geworpen, doch gered door een ‘hovenier’ van 's keizers buiten. Naar datzelfde buiten wordt Claudius gezonden, die krankzinnig is geworden. Hij ziet zijne dood gewaande Porcia terug, nadat eerst de keizer op haar, die als boerinnetje gekleed is, verliefd is geworden. De keizer verbant Octavia, die zich doodt. Het treurspel is misschien naar het Fransch, maar De dood van Sultan Selim, turksen keiser (1717) ‘pronkt met geen Fransche, of andere veeren op zyn Tulband.’ Selim laat zijn zoon dooden; de bruid van dezen steekt de Turksche vloot in brand, ontvlucht met een prinselijken Christen slaaf en wordt zelve Christen. Selim sterft. Balthazar Huydecoper ontleende De triompheerende standvastigheid, of verydelde wraakzucht (1717)Ga naar voetnoot3) aan Calprenède's bekenden roman Cléopatre; het vervelende treurspel speelt tijdens de regeering van Augustus. Veel meer opgang maakte zijn Achilles (1719)Ga naar voetnoot4), waarin de belangrijkste feiten uit de Ilias worden.... besproken. Achilles, die toornig is, omdat Agamemnon hem Briseis heeft ontroofd, heeft zich uit den strijd teruggetrokken en weigert de verzoening, die Ajax en Ulysses hem uit naam van Agamemnon komen aanbieden. Patroclus, die gezien heeft, hoe droevig het in het Grieksche leger gesteld is, nu de Trojanen, vermetel geworden door de afwezigheid van Achilles, van alle zijden overwinnen, overreedt Achilles, hem ten strijde te laten trekken. Als hij afscheid van Achilles heeft genomen, verschijnt Briseis, maar Achilles zendt haar terug; Agamemnon moet zich eerst voor hem | |
[pagina 140]
| |
vernederenGa naar voetnoot1). Phoenix, Alcimus en Automedon brengen achtereenvolgens Achilles berichten over den slag; ten slotte verschijnt Ulysses met de droevige tijding, dat Patroclus gesneuveld is. Achilles wapent zich, om zijn dood te wreken. Briseis en hare vertrouwde. ‘Cephize’ praten wat met Phoenix en vervolgens met AgamemnonGa naar voetnoot2), als Alcimus het bericht brengt, dat Achilles de Trojanen verslagen en Hector gedood heeft. Dan verschijnt Achilles; hij heeft eene heftige woordenwisseling met Agamemnon, maar laat zich door Ulysses overreden en verzoent zich met zijn vijandGa naar voetnoot3). In het treurspel zijn vele gedeelten der Ilias vrij vertaald. Voor de Arzaces, of 't edelmoedig verraad (1722)Ga naar voetnoot4) schijnt Huydecoper geene historische bron te hebben gebruikt; het treurspel heeft eene intrige aan het hof der Parthen tot onderwerp. In het 2de bedrijf komen 60 versregels in stichomythie voor en aan het slot zijn er twee lijken op het tooneel. Huydecoper behoorde tot de groote groep van dichters dier dagen, die in lange voorredenen met vele citaten uit Corneille, Boileau, Pels, enz. beschouwingen hielden over de dramatische kunst en de karakters en daden hunner personen verklaardenGa naar voetnoot5). Nu leert de kunstgeschiedenis, dat groote kunstenaars zich al heel weinig aan theorieën gelegen laten liggen, maar dat juist zij, die zooveel over hun vak spreken, de rechte broeders niet zijn. Het gaat daarmede als met schoolmeesters en paedagogie; ‘die graue Theorie’ geeft slechte leerlingen. Met meer of minder geluk, meestal met minder, werd de Fransch-classieke tragedie nagevolgd in eenige treurspelen van het genootschap ‘Door IJver bloeid de kunst’Ga naar voetnoot6), waarvan de tooneelspeler Enoch Krook de voornaamste, zoo niet de eenige dichter was, in J. van Hoogstraten's Enéas of Ondergang van Troje (1710), dat hier en daar trouwens navolging toont van Vondel's GysbreghtGa naar voetnoot7), in Gerard van Loon's Plautianus (1711)Ga naar voetnoot8), in de treurspelen van W. de Geest, die de historie van martelaars voor het geloof tot onderwerp | |
[pagina 141]
| |
hebbenGa naar voetnoot1), in de kinderachtige drama's van J. de GrootGa naar voetnoot2), in die van Mr. H. van der ZandeGa naar voetnoot3), in De dood van Philippus Koning van Macedonien (1716) van De Vryer, De nederlaag van Xerxes, Koning van Persië (1717) van J. Duyf, in N. van Overveld's Philoneus en Thirene (1720), in een paar treurspelen van G. TysensGa naar voetnoot4) en van J. KleiburgGa naar voetnoot5), in G. Wetstein's Erik, Prins van Zweden (1722), in Eudochia, Keyzerinne te Konstantinopolen (1723), Cezar's dood (1723), Gestrafte boosheid (1723) en Lucius Junius Brutus (1725) van Roeland van Leuve, De beloonde deugt, en de gestrafte wreetheit (1723) van Phil. Zweerts, en Orestes en Hermioné (1725) van W. Hessen, in de treurspelen van C.G. MoeringGa naar voetnoot6) en A. HeemsGa naar voetnoot7), in Cajus Mutius Scevola (1727) van een onbekenden schrijver, dat misschien in verband staat met de Scévole (1647) van Du Ryer, en in I. Boonen's Sapor (1738). In al die treurspelen, voor een groot deel aan de classieke oudheid ontleend, wordt geredeneerd en nog eens geredeneerd en het moet voor de toeschouwers een buitenkansje zijn geweest, dat in enkele er van iemand op het tooneel zelfmoord pleegt, wat, van het standpunt der tooneelspelers gezien, volkomen verklaarbaar is. Sybrand Feitama, die zich later als vertaler bij zijne tijdgenooten grooten naam heeft verworven, begon zijne loopbaan met het oorspronkelijke treurspel Fabricius (1720)Ga naar voetnoot8), dat door de taal, waarin het geschreven is, uitmunt boven vele andere drama's van dien tijd, maar weinig boeit door zijn inhoud. De krachtige Romein laat zich, als hij gezonden wordt naar het leger van Pyrrhus, noch door de schoonste geschenken, noch door bedreigingen verleiden, om ook maar een streep af te wijken van zijn plicht. Frederik Duim trad in 1728 als treurspeldichter op met De gemartelde | |
[pagina 142]
| |
deugt binnen Thorn, waarvan een Jezuïeten-intrige, die in 1724 vele ongelukkige slachtoffers heeft gemaakt in de Poolsche stad en die de verontwaardiging van geheel Europa heeft gewekt, het onderwerp is. Het treurspel wordt opgeluisterd door een groot aantal vertooningen; in die, welke aan het 1ste bedrijf voorafgaan, ziet men de aanleiding tot de tragische geschiedenis, n.l. ongeregeldheden tijdens eene processie, in die, welke het treurspel besluiten, worden de burgemeester en vele andere voorname ingezetenen gemarteld en verbrand. Zijn Menalippe, of de bevechter van zich zelve (1743) is waarschijnlijk aan een Franschen roman ontleendGa naar voetnoot1). Alkaméne, zoon van een koning der Scythen, is onder een anderen naam doorgedrongen in het leger der vijandige Dacers, heeft liefde opgevat voor de Dacische prinses Menalippe en strijdt tegen zijne eigene landgenooten, maar beschermt aan den anderen kant het leven van zijn vader tegen Dacische moordenaars. Hij trekt het lot, om tegen Alkaméne, dus tegen zich zelf, te gaan strijden, maar laat zijn broeder voor zich optreden. Het treurspel wordt voorafgegaan door eene korte opsomming van al de regelen van het treurspel, die Corneille had gegeven. De Siciliaansche Vespers (1743) is een vervolg op de Konradyn (1686) van Ludolph Smids; de ondergang van Karel van Anjou wordt hierin geschetst. Juba en Silene, of bedwonge minne en wraake (1744) is aan een Franschen roman ontleend - in zijne voorrede zegt de schrijver, dat hij ‘den Historischen Roman niet (heeft) willen verminken’ - evenals Alexander en Artemize (1751), terwijl De doodt van Achilles (1745) heet te berusten op het verhaal van Dictys CretensisGa naar voetnoot2). De Zaïre, bekeerde Turkinne is eene vrije bewerking van Voltaire's Zaïre (1732), waarop Duim heel wat heeft aan te merken en zelfs ‘al dien verwarde, en onsmakelyken hutspot, vervat in de twee leste bedryven, verworpen’ heeft. Lessing noemt in de Hamburgische Dramaturgie Duim's critiek gegrond, maar ‘die Duime können wohl tadeln, aber den Bogen des Ulysses müssen sie nicht selber spannen wollen. Der einzige unverzeihliche Fehler eines tragischen Dichters ist dieser, dasz er uns kalt läszt,’ en dat heeft Duim op zijn geweten. Behalve de boven genoemde treurspelen schreef Duim verscheidene drama's, die aan de vaderlandsche geschiedenis zijn ontleend. Op het blijspel De vlugt van Huig de Groot, uit het Slot te Loevestein (1742)Ga naar voetnoot3), | |
[pagina 143]
| |
dat geen blijspel, maar een blij-eindend treurspel isGa naar voetnoot1), volgden ‘De dry delen van Huig de Groot’Ga naar voetnoot2), eene trilogie, die de dichter vergelijkt met die van Ioseph van Vondel. De drie drama's tellen elk slechts drie bedrijven. Het eerste van de drie, Huig de Groot in 't Hof van Zweeden heet een blijspel; De Groot neemt afscheid van Koningin Christina. In Huig de Groot te Rostok sterft hij; in Huig de Groot te Delft wordt hij begraven; de beide treurspelen zijn even vervelend als het blijspel. De broedermoort van Kornelis en Joan de Wit (1744)Ga naar voetnoot3), Het regtsgeding van Johan van Oldenbarnevelt, Rombout Hogerbeets, en Huig de Groot (1745)Ga naar voetnoot4) en De beraamde moort op Maurits, Prins van Oranje, door de Zoonen van Oldenbarneveldt (1745)Ga naar voetnoot5) zijn, evenals de zoo even genoemde drama's, van geschiedkundige noten voorzien, die met de lange alleenspraken en dialogen eene zeer nuttige repetitie-les in vaderlandsche geschiedenis vormen, maar.... ‘der einzige unverzeihliche Fehler eines tragischen Dichters ist dieser, dasz er uns kalt läszt’. J. de Marre dramatiseerde in Marcus Curtius (1734)Ga naar voetnoot6) de opoffering van den jongen Romein, die door Livius (VII, 6) in enkele woorden wordt vermeld; er is heel wat bijwerk in het treurspel. Zijn Jacoba van Beieren, gravin van Holland en Zeeland (1736)Ga naar voetnoot7) is een der weinige Nederlandsche treurspelen van dien tijd, die zich lang op het tooneel hebben staande gehouden. Jacoba is in het geheim met Borselen gehuwd, die door Philips gevangen wordt genomen en ter dood verwezen. Maar hij wordt gered, terwijl Philips en Jacoba meenen, dat het vonnis reeds ten uitvoer is gebrachtGa naar voetnoot8). In Kains broeder-moord van Jacob van VeenGa naar voetnoot9) wordt bijna een geheel bedrijf gevuld met eene samenspraak tusschen Lucifer en Belial. De laatste spoort ook, terwijl hij onzichtbaar blijft, Kain tot zijne misdaad aan. Alleenspraken in andere maat nemen eenigszins de | |
[pagina 144]
| |
plaats in van reizangen en eene Stem des Hemels doet zich hooren. Zijn Kamma ofte huuwlyks wederwraak is gevolgd naar het bekende verhaal van PlutarchusGa naar voetnoot1), Virginia of de standvastige kuyschheyd naar Livius; de eenheid van plaats wordt in het laatstgenoemde treurspel, dat van grooten omvang is, niet in acht genomen. De ballingschap van Willem de I (1738) van J. Sasselee heeft niet het geringste spoor van actie; het afscheid van Oranje en Egmont te Willebroek is het onderwerp van het drama. In A. van Nunem's Petro Aloisio Farneze, hertog van Parma en Placenza (1738) komt ten minste nog eene flinke samenzwering voor. Coridon en Silvia of de getrouwe harder en harderin (1738) van H. Meerkamp is een herdersspel met een droevig slot; de geliefden dooden zich met dezelfde ‘pook’. De geschiedenis van Susanna oefende op onze dichters der 18de eeuw dezelfde aantrekkingskracht uit als twee eeuwen vroeger op hunne Latijnsche collega's. In 1739 gaf Pieter Slooff van Wormerveer uit zijn ‘Timmermans Herssenlepel’, zooals hij in de voorrede zegt, eene Susanna en in het volgende jaar Stephanus van Houten eene Susanna of de zeegenpralende kuisheid, terwijl Susanna, of de triomferende kuisheidt (1768)Ga naar voetnoot2) door het kunstgenootschap ‘Musis casta placent’ werd uitgegeven. F. van Steenwyk, die zich een ‘kunstzoon’ van Feitama noemde, heeft minder vertaald en meer oorspronkelijke treurspelen gegeven dan deze. Zijn Beleazar (1742) speelt in Tyrus en heeft eene paleisrevolutie tot onderwerp, waarbij de tweede echtgenoote van den regeerenden vorst de hoofdrol vervult. Ook in Thomas Koelikan, of de verovering van het Mogolsche ryk (1745) zijn intriges en verraad schering en inslag. Een zwakke vorst, die zich door een listigen hoveling laat verleiden tot woordbreuk, en een krachtige en grootmoedige legerbevelhebber staan hier tegenover elkander. De Ada, Gravin van Holland en Zeeland (1754)Ga naar voetnoot3) is zeer onhistorisch; o.a. komt Willem, de broeder van den overleden graaf Dirk, te Dordrecht aan het hof van Dirk's weduwe, terwijl hij voorgeeft een gezant te zijn. Beon, Koning van Egipte (1768) behelst eene vreemde geschiedenis. Biofis heeft zijn broeder van den troon gestooten en diens zoon Beon willen dooden. Maar de veldheer Otus, aan wien dat werk was opgedragen, heeft den knaap gespaard en hem als zijn eigen zoon | |
[pagina 145]
| |
opgevoed onder den naam Ammozis; later is deze Ammozis gehuwd met Amessis, de eenige dochter van Biofis. Nu hoort Ammozis, wie zijn vader is, en wil den dood van dezen wreken op Biofis, maar wordt gevangen genomen. Na allerlei beproevingen van de hoofdpersonen wordt de vrede in de familie hersteld. De Leonidas (1788) is eerst na den dood des dichters uitgegeven; het grootsche in de figuur van den Griekschen held is in dit treurspel ver te zoeken, terwijl de slag bij de Thermopylae tot eene overwinning der Spartanen is omgewerkt. Bovendien is door het stuk een intrigetje geweven van eene dochter van Leonidas, die, aan hare ouders onbekend, doorgaat voor een kind van den verrader Anaxander. - De treurspelen van Van Steenwyk hebben weinig opgang gemaakt, in weerwil van hunne nuttige strekking. ‘Men ziet,’ zegt hij in de voorrede der Ada, ‘in vele tooneelstukken, de ondeugden geblanket; valsche eer, onverzadelijke staatzucht, onverzoenlyke haat, en bloedige wraak komen daarin voor als ware heldendeugden: men roert de driften; men koestert de kwade neigingen; de dichter behaagt; en de tooneelpoëzy word gelasterd door velen die hare echte schoonheden niet kennen.... Uit welgestelde treurspelen behoort men altoos te leeren, dat iemant, boven anderen in staat uitmuntende, niet boven zynen pligt is verheven; maar dat men, dien verzuimende, zyne wezendlyke belangen verwaarloost.’ In 1745 trad Lucretia Wilhelmina van Merken op met ArteminesGa naar voetnoot1), eene phantasie op Herodotus, VII, 2, geschoeid op de leest van Corneille's RodoguneGa naar voetnoot2). Eerst in 1774, toen zij sedert eenige jaren de vrouw was van N.S. van Winter, volgden vier treurspelen van hare hand. Het beleg der stad Leyden speelt geheel ten huize van Van der Werff, waar Magdalena Moons haar intrek heeft genomen en Valdez verschijnt, als soldaat verkleed. Het is eigenaardig, dat de schrijfster, die, zooals uit het voorbericht blijkt, haar onderwerp ernstig bestudeerd had en zelfs uit familiepapieren de levensgeschiedenis van Van der Werff en van Magdalena Moons had opgediept, in haar treurspel zoo vreemd met de historie heeft omgesprongen. Aan Jacob Simonszoon de RykGa naar voetnoot3) gaat eene genealogie van den held vooraf. De Ryk was in 1573 bij den aanslag op Tholen in 's vijands handen gevallen. Intusschen ging Middelburg over en beloofde de Spaansche bevelhebber van die stad, | |
[pagina 146]
| |
te zullen bewerken, dat vijf gevangenen, o.a. Marnix en De Ryk, door den landvoogd werden ontslagen, of anders zelf ‘weeder in 's Prinsen handen te keeren.’ Maar Requesens draalde daarmede, hield De Ryk gevangen en liet hem zelfs op het schavot brengen. Mondragon's vrouw veroorzaakte een oproertje onder de soldaten van het slot te Gent, waar Requesens vertoefde en De Ryk gevangen zat, en Mondragon wist den landvoogd eindelijk te bewegen, de gevangenen te laten gaan. Dat is het onderwerp van het treurspel, dat aan Hooft's Nederlandsche HistorienGa naar voetnoot1) is ontleend en waarin de geschiedenis vrij getrouw gevolgd is. In De Camisards heeft de dichteres eene episode uit de vervolging van de Hugenoten in het begin der 18de eeuw ten tooneele gebracht; het treurspel is zonder eenige handeling. Maria van Bourgondiën, Gravinne van HollandGa naar voetnoot2), was reeds jaren geleden voltooid, maar werd in 1774 geheel omgewerkt; het heeft de lotgevallen der vorstin in het jaar 1477 tot onderwerp en speelt te Gent. De gezanten van Maria naar het Fransche hof, Imbrecourt en Hugonet, worden bij hunne terugkomst door Adolf van Gelder gevangen genomen en gedood en deze vorst, door de Gentenaars uit de gevangenis ontslagen, om hen tegen de Franschen te verdedigen, tracht Maria door allerlei bedreigingen tot een huwelijk met hem te noodzaken. Maar hij sneuvelt bij den aanval op Gent door Maximiliaan, die door Maria was ontboden. Ook hier is ‘Wahrheit und Dichtung’. Louize d'Arlac (1786) is voor een deel ontleend aan De Thou's geschiedwerkGa naar voetnoot3) en speelt in Florida. De Fransche edelman De Gourges landt daar met vele andere Hugenoten en vindt er zijne dochter terug, wier echtgenoot d'Arlac bij eene vroegere expeditie door de Spanjaarden is gedood, terwijl zij zelve door de inwoners is opgenomen en beschermd. Als de Franschen en Amerikanen een aanval doen op Karelsburg (Charlestown), dat door de Spanjaarden is bezet, wordt Louize d'Arlac door één der vorsten van Florida geschaakt, maar door een anderen inlandschen prins, Otocara, die liefde voor haar heeft opgevat, gered. Otocara wordt door zijn medeminnaar doodelijk gewond. Sebille van Anjou, gemaalinne van Gui van Lusignan, Koninginne van Jeruzalem (1786) speelt in 1187. Sebille, wier echtgenoot Guy de Lusignan door den vijand gevangen is genomen, is genoodzaakt Jeruzalem aan Saladin over te geven, maar overreedt hem, haar man in vrijheid te stellen. | |
[pagina 147]
| |
De treurspelen van Lucretia Wilhelmina hebben wel niet veel actie, maar bieden ten minste eenige afwisseling; in de meeste er van wordt niet vastgehouden aan de eenheid van plaats en ziet men niet alleen de hofzaal, maar ook eene kerk, een bosch, enz. Bovendien is er ten minste wat wapengekletter, een optocht, enz. En ten slotte zijn niet Theseus, Romulus of de Khan van Tartarije de hoofdpersonen en wordt er geen misbruik gemaakt van samenzweringen, terwijl evenmin iedereen gevolgd wordt door een vertrouwde, die tot mikpunt zijner confidenties dient. Wij mogen de drama's van Juffrouw van Merken niet bespreken zonder tevens melding te maken van die van haren echtgenoot, N.S. van WinterGa naar voetnoot1). Deze gaf in Monzongo, of de koninglyke slaaf (1774) een betoog ten beste voor de afschaffing der slavernij; men zou het een romantisch treurspel kunnen noemen. Zijn Menzikoff (1785)Ga naar voetnoot2) biedt veel minder afwisseling. J.W. Kerkhoven ontleende zijn Hadewig (1755), waarvan de dood van Floris den Zwarte het onderwerp uitmaakt, blijkbaar aan Wagenaar's Vaderlandsche Historie (II, blz. 224). Zijn Acontius (1758) is of geput uit een Franschen roman of vertaald naar een Fransch treurspelGa naar voetnoot3). Dat is ook het geval met de Aruntius (1761) van J. Bruyn, waarin o.a. Cephize en Kléone optreden. In beide treurspelen houden tirannen op de gewone wijze huis en worden ook op de gewone wijze - moord of zelfmoord - verwijderd. In Claudius Civilis, hersteller der Bataafsche vryheid (1764), van J. le Francq van Berkhey vallen vrouw en zoon van den held door verraad in handen der Romeinen; aan het slot ziet men, bij eene verandering van het tooneel midden in het bedrijf, de wel bekende afgebroken brug. Er is geene handeling in het stuk, maar nog al wat drukte. C. van Hoogeveen bracht in De dood van Calas (1767)Ga naar voetnoot4) den gerechtelijken moord ten tooneele, die de scherpe pen van Voltaire zoozeer in beweging had gebracht. Het treurspel, dat 3 bedrijven telt, is in 1780 in het Fransch vertaald. In 1767 trad Jan Nomsz op met AmosisGa naar voetnoot5), waarin eene paleisrevolutie voorkomt. Het treurspel is niet slechter dan andere uit dien tijd, maar de dichter, die vele vijanden had, waarschijnlijk door zijne arrogantie - hij trachtte Voltaire na te doen - werd hevig aangevallen en o.a. beschuldigd van plagiaat naar Van Steenwyk's Beon, dat pas vertoond, | |
[pagina 148]
| |
maar nog niet gedrukt was. Zijn tweede treurspel, Zoroaster (1768)Ga naar voetnoot1), gaf aanleiding tot een nog grooteren pamflettenstrijd, waarin zich o.a. Le Francq van Berkhey mengde. Het is dan ook een vreemd drama, waarvan de verwikkeling voor een deel ontleend is aan de Beon, terwijl Zoroaster zelf er eene bijrol in speelt. De handeling wordt telkens verplaatst. Veel gestrenger zijn de regelen der Fransch-classieke tragedie gevolgd in Anthonius Hambroek, of de belegering van Formoza (1775)Ga naar voetnoot2), maar het stuk is daardoor zeer eentonig. Meer afwisseling biedt Maria van Lalain, of de verovering van Doornik (1778)Ga naar voetnoot3), dat eene episode uit den tachtigjarigen oorlog (1581) tot onderwerp heeft en tot hoofdpersoon eene kranige vrouwefiguur, de prinses van Espinoy, die bij afwezigheid van haar echtgenoot de vesting moedig verdedigd heeft. Ripperda, of de inneming van Haarlem (1779) wordt voorafgegaan door eene voorrede, waarin Rousseau, Marmontel, Racine, Voltaire, Aristoteles en Richardson worden genoemd. Na de inneming der stad eischt Don Frederik, dat Amelia, Ripperda's echtgenoote, zich aan hem zal overgeven en daardoor het leven van haar man redden. Als zij geweigerd heeft, toont hij haar plotseling het afgehouwen hoofd van Ripperda. Een Spaansch overste, Don Alonzo de Sichem, die vroeger naar Amelia's hand heeft gedongen, vervult eene zeer verraderlijke rol. Michiel Adriaansz de Ruiter (1780)Ga naar voetnoot4) speelt op de kust van Guinee, waar de vlootvoogd genade schenkt aan iemand, die een manslag heeft begaan. Het treurspel is zeer onbeteekenend. In De hertogin van Coralli (1784) heeft een jaloersch Italiaansch edelman, die zijne vrouw verdenkt, haar in een grafkelder opgesloten en het gerucht verspreid, dat zij gestorven is. Als hij zelf zijn einde voelt naderen, deelt hij iets van dat geheim mee aan zijn neef, die in de hertogin eene vroegere geliefde herkent. Het drama is in 4 bedrijven verdeeld en is zeer romantisch getint. Cora, of de Peruanen (1784) telt 3 bedrijven en is ontleend aan den bekenden roman van Marmontel, Les Incas. De titelpersoon, opperpriesteres der zon, heeft een misstap begaan en zal aan de goden worden geofferd, maar wordt gered door haren beminde, een Spaanschen edelman, die den koning overtuigt | |
[pagina 149]
| |
van de onmenschelijkheid dier gewoonteGa naar voetnoot1). Bartholomeus Las Casas (1785) telt 3 actes; de bekende monnik bevrijdt een krijgsgevangene, den zoon van een wreeden Spaanschen bevelhebber, uit de handen der Indianen en predikt hun het Christendom. Oldenbarneveld (1787) is in drie bedrijven verdeeld; Mathenesse speelt eene verradersrol; Louise de Coligny bezoekt niet alleen Maurits, maar ook Oldenbarneveldt in de gevangenis en Maurits geeft na de terechtstelling teekenen van verstandsverbijstering. In De Graaf van Rennenberg (1789) laat de hoofdpersoon zich door zijne liefde tot eene Spaansche schoone verleiden tot verraad, maar sneuvelt aan het slot van het treurspelGa naar voetnoot2). Hassan, of de Algerijnen (1789) moest eigenlijk Fatima heeten; deze slavin van den zoon des bey's wekt liefde in het hart van den ouden vorst, maar brengt hem door hare standvastigheid en haar verstand tot andere gevoelens. Zingha (1791) is eene heerschzuchtige en wreede negervorstin, die moorden pleegt bij dozijnen. De drie laatstgenoemde treurspelen tellen 5 bedrijven. In het eerste bedrijf van Lodewijk de Zestiende, Koning van Vrankryk (1793) ziet men Marie Antoinette met hare kinderen en hare schoonzuster in den Temple; in het tweede neemt de Koning van zijne familie afscheid, voordat hij naar het schavot wordt gebracht; het treurspel telt slechts twee bedrijven. Maria Antoinette van Oostenryk, Koningin van Vrankryk (1794) is in 3 actes verdeeld; in de tweede verdedigt de Koningin zich voor de rechtbank, maar wordt ter dood veroordeeld. Nomsz week in zijne latere treurspelen meer en meer af van de Fransche manier, want hij hield niet vast aan het bepaalde aantal bedrijven, noch aan de eenheid van plaats. Weinig dramatische schrijvers ten onzent hebben aan zulk eene bitse critiek ten doel gestaan als hij; toch zijn enkele zijner treurspelen vrij lang op het tooneel gebleven, omdat beroemde acteurs als Wattier, Bingley en Snoek ze gaarne speelden. Hij heeft somtijds heele gedeeltes uit Fransche tragedies in zijne drama's ingelascht; o.a. werd voor het eerste tooneel van zijn De Ruiter het eerste tooneel van Voltaire's Alzire geplunderdGa naar voetnoot3). Maar dat was nog geen reden, om den man, die bijna veertig jaren lang zonder geldelijk voordeel voor zich zelf voor het tooneel had geschreven, in een armenhuis te laten sterven (1803). | |
[pagina 150]
| |
Juliana Cornelia de Lannoy trad in 1767 op met Leo de GrooteGa naar voetnoot1), waarvan het onderwerp eene onzinnige hofintrige is; de verwikkeling van het treurspel gelijkt eenigszins op die van Corneille's CinnaGa naar voetnoot2) en van de Beon van Van Steenwyk, dat kort te voren was opgevoerd. Het stuk speelt in de 5de eeuw aan het Byzantijnsche, de Cleopatra (1776) in de 2de eeuw v. Chr. aan het Syrische hof. Demetrius, die zich van den troon van Syrië meester gemaakt en den koning gedood heeft, wil diens weduwe Cleopatra huwen, om zijne macht te bevestigen, en dreigt haar jongen zoon Antiochus, die bij toeval in zijne handen is gevallen, met den dood. Een gezant van Rome verhindert dat plan en kroont Antiochus. Het treurspel is eene navolging van Voltaire's Mérope (1743)Ga naar voetnoot3). In De belegering van Haerlem (1770)Ga naar voetnoot4) is Ripperda gehuwd met eene dochter van Kenau Simons Hasselaer en valt zijne vrouw in handen van den vijand. Ripperda wordt gedood na de inneming der stad - zijne vrouw, die naar Haarlem is teruggekeerd, vindt zijn lijk - maar de burgerij wordt gespaardGa naar voetnoot5). Simon Styl dramatiseerde in De Mityleners (1768) eene gebeurtenis, door Thucydides beschreven in het 3de boek van zijn geschiedwerkGa naar voetnoot6). Paches, de Atheensche strateeg, die het afgevallen Mytilene moet straffen, vat liefde op voor de dochter van den vijandelijken bevelhebber en weet beiden en ook de stad ten slotte te sparen voor de wraak van den Atheenschen volksmenner Kleon. Styl's Heraklea, of 't rampzalig staatoffer en zijne Agnes werden lang vóór De Mityleners geschreven, maar eerst in 1835, na den dood des dichters, uitgegeven. Het eerste treurspel speelt in Syracuse en is ontleend aan LiviusGa naar voetnoot7), het andere heeft eene romantische liefdesgeschiedenis tot onderwerp en Algiers als plaats der handeling. Onno Zwier van Haren gaf in 1769 Agon, Sultan van Bantam uit. De sultan wil aan zijn oudsten zoon Abdul het groote Bantam, aan zijn jongsten, Hassan, het kleine Tartassa afstaan en hem doen huwen met de prinses Fathema. Maar Abdul, die Fathema aan zijn broeder misgunt, belaagt Hassan en roept de Nederlanders te hulp, die zich in zijn rijk gevestigd hebben en nu hooge eischen stellen. Abdul, wiens verraad is uitgelekt, wordt gevangen genomen, maar ontsnapt gedurende een gevecht en brengt zijn vader eene doodelijke wonde toe. De | |
[pagina 151]
| |
moedige Hassan wordt verraderlijk door de Nederlanders onder Van Steenwijk omgebracht, maar Fathema wreekt hem; zij doodt eerst Van Steenwijk en dan zich zelve. Het treurspel werd al dadelijk, nadat het was uitgegeven, heftig aangevallen, vooral wegens de slechte verzen, waarin het geschreven is. Toch heeft het verscheidene uitgaven beleefdGa naar voetnoot1) en is het zelfs door anderen omgewerktGa naar voetnoot2); in vele opzichten, o.a. door de dispositie, munt het dan ook ver uit boven andere treurspelen van dien tijd. Het toont overeenkomst in dispositie met Racine's MithridateGa naar voetnoot3). Willem de Eerste, Prins van OranjeGa naar voetnoot4) heeft den dood van den Zwijger tot onderwerp, telt 3 bedrijven en mist alle handeling. In het eerste bedrijf vertelt Louise de Coligny op oud Senecaschen trant een droomGa naar voetnoot5). A. Wynbeek bracht in de Albonus en Rosemond (1770)Ga naar voetnoot6) en F. Lentfrinck in Lucius Valerius Potitus (1775) nog eens bekende stof op het tooneel; Alboin en Virginia zijn altijd en overal geliefde onderwerpen geweest voor treurspeldichters. Simon Rivier, een tooneelspeler, was tevens een zeer vruchtbaar tooneeldichter, die zijne onderwerpen dikwijls koos uit de vaderlandsche geschiedenis. Meermalen gaf de geschiedenis der stad, waar hij met zijne makkers optrad, hem aanleiding tot het schrijven van een treurspel, eene goede speculatie op der menschen ijdelheid en een goed middel om de kas te stijven. Zijne treurspelenGa naar voetnoot7) zijn alle in den Fransch-classieken trant. Ook J. Fokke behandelde historische gebeurtenissen in Margaretha van Henegouwen (1775) en Wolfaart van Borselen (1780), terwijl P. Pypers | |
[pagina 152]
| |
in Het mislukt verraad op Amersfoort (1776) eene episode uit de geschiedenis zijner geboortestad tot onderwerp koos. De treurspelen van W. Haverkorn de jonge missen alle actie; alleen is er nu en dan wat degengekletter en toortslicht. In Robbert de Vries (1777)Ga naar voetnoot1) redt de held zich door aan het slot den bisschop van Utrecht, Willem van Gelder, gevangen te nemen en dezen den degen op de borst te zetten, zoodat Godfried van Lotharingen, uit angst voor het leven van zijn neef, hem vrij laat gaan. Ook in Aleid van Poelgeest (1778)Ga naar voetnoot2) is op vreemde wijze met de geschiedenis omgesprongen; Aleid tracht Albrecht's zoon, Willem van Oostervant, van het leven te berooven, maar wordt ten slotte zelf gedood, terwijl Albrecht zich met Willem verzoent. In de Claudius Civilis (1779)Ga naar voetnoot3) komt Briganticus - nomen est omen - een neef van den hoofdpersoon, die onder de Romeinen dient, maar verliefd is op Adelheide, eene nicht van Civilis, als gezant van Rome in het leger der Batavieren en staat zijn oom, die hem tot andere gedachten wil brengen, naar het leven, maar wordt later in een gevecht gedood. Daarna wordt het bekende verbond gesloten, ditmaal zonder de bekende brug. In De overwinning van Willem den Eersten, Prins van Orange, of de aanslag op AntwerpenGa naar voetnoot4) volgde de dichter Hooft's Nederlandsche HistorienGa naar voetnoot5), maar de toeschouwers zagen slechts vertrekken in het paleis van den Prins en eene kerk en hoorden dus alleen van de Fransche furie. Elizabeth Woodeville, weduwe van Eduard den Vierden (1784)Ga naar voetnoot6) speelt in de abdij van Westminster, waar allerlei intriges vóór en tegen Richard III worden gesmeed en eindelijk het bericht van zijn dood komt, zoodat allen het gebouw kunnen verlaten ‘onder het geluid van een aangenaam veldmuzyk.’ Mr. Rhijnvis Feith dramatiseerde in Thirsa, of de zege van den godsdienst (1784)Ga naar voetnoot7) den dood van Jedidia, den Machabeër; het treurspel is later in het Fransch vertaaldGa naar voetnoot8). Lady Johanna Gray (1791) is, volgens zijne eigen getuigenis, eene navolging van Wieland's gelijknamig drama (1758); de navolging is zeer vrij. In Ines de Castro (1793)Ga naar voetnoot9) is een en ander overgenomen uit De gekroonde na haar dood (1701) - | |
[pagina 153]
| |
eene vertaling naar Guevara - uit Inès de Castro (1723) van Houdard de la Motte en uit een gelijknamig treurspel van den Portugees Domingo dos Reis Quita, waarvan juist eene vertaling in den ‘Algemeene Spectatoriaale Schouwburg’ was opgenomenGa naar voetnoot1). Feith heeft eene Infante van Spanje, die met den kroonprins zou huwen, en een ellendigen intrigant Alvaro aan de handelende personen zijner voorgangers toegevoegd; het treurspel is er niet belangrijker door geworden. In C. Mucius Cordus (1795) is het verhaaltje van Livius, II, 12, heel wat opgesmukt. Aan Mucius is als beminde eene dochter van zekeren Appius toegewezen, die uit haat tegen de volksregeering, met behulp van priesters, Rome in handen van Tarquinius en Porsenna wil leveren, maar door zijne dochter en haar minnaar daarin wordt verhinderd. Het drama speelt op verschillende plaatsen. In Zoutman, of de Doggersbanksche heldenGa naar voetnoot2) van W. ten Houte is de bekende zeeslag gedramatiseerd.... in het huis van den admiraal. A. Loosjes Pz. legde in zijn Capellen tot den Poll (1785) getuigenis af van zijne patriottische gevoelens; het treurspel is zonder de minste beteekenis en mist evenzeer alle handeling als het ‘heldenspel’ De slag bij Nieuwpoort (1786), waarin de strijd verhaald wordt, somtijds ‘onder krijgsgerucht op een' vrij grooten afstand.’ De Emilia van Nassau (1786) telt niet als de beide vorige drama's 3, maar 5 bedrijven en heeft het huwelijk der prinses met Emanuel van Portugal tot onderwerp, dat tegen den wil van Maurits en dien der Staten Generaal gesloten werd. Ook De Watergeuzen (1790)Ga naar voetnoot3) heet een ‘heldenspel’; het is een drama, dat geheel en al uit episodes bestaat, in welke de voornaamste Watergeuzen met hunne families - het geheele huisgezin van De Rijk is vertegenwoordigd - optreden. Koppestok, Rochus Meeuwiszoon en anderen zijn niet vergeten. De vier laatste bedrijven beginnen, als in eene opera, met een lied, dat door een koor wordt gezongen. In de nu volgende jaren schreef. Loosjes een aantal treurspelen in prozaGa naar voetnoot4), die het burgerlijk drama naderen en voor het grootste | |
[pagina 154]
| |
deel zeer onbeteekend zijn, om eerst veel later tot zijn vroeger genre terug te keeren. Amelia Fabricius, of Delft door buskruid verwoest (1807) werd geschreven naar aanleiding van de verwoesting van Leiden door het kruitschip (1806); de verwoesting van Delft door het springen van het kruitmagazijn (1654) wordt in eenige harer gevolgen in het treurspel geschetstGa naar voetnoot1). Op dezelfde wijze gaf de overstrooming van Vlissingen en Zuidbeveland in 1808 hem aanleiding tot het dichten van Ewoud van Lodijke of de ondergang der Zeeuwsche stad Romerswaal (1808), waarin de droevige gebeurtenis met gefingeerde personen wordt geschilderd. De bekende wieg met het kind is niet vergeten. Het treurspel stelt hooge eischen aan de regie; in het 2de bedrijf ziet men o.a. de ruïne van het slot, waar een schip landt, om de bewoners te redden, in het 5de den dijk van Kruiningen en het overstroomde Romerswaal, terwijl ‘de golven der zee tegen dezelve (n.l. den dijk) aanspoelen.’ Ook in Kenau Hasselaar of de heldin van Haarlem (1808) wisselt de plaats der handeling bij elk bedrijf af en ziet men o.a. een klooster. Eveneens heeft de Albrecht Beiling (1810) een romantischen tint, terwijl daarentegen Magdalena Moons (1810), dat in den Haag speelt, hoewel het beleg van Leiden er het onderwerp van is, en Baarte van IJsselstein, dochter van Arnoud van Amstel (1810)Ga naar voetnoot2), zich vrij nauw bij het Fransch-classieke treurspel aansluiten. In drie bedrijven van Ebba Niels (1812) is een eigenaardig voorval gedramatiseerd, dat kort geleden in eene kopermijn van Fahlun had plaats gegrepen en door Mevrouw Meerman in een gedicht was bezongen. J. Hugli ontleende zijn Willem Tell, of de grondlegging der Zwitsersche vryheid (1785) aan eene historische beschrijving van Zwitserland (1654) en aan den Tegenwoordigen Staat (1760); het treurspel, waarin geen der bekende feiten vertoond wordt, eindigt met Tell's redding in den storm. In Willem de Eerste, prins van Oranje (1785) dramatiseerde J. van Walré den mislukten aanslag op den Prins, die in 1572 in het leger plaats had en waarbij Mandelo betrokken was; het treurspel telt 3 bedrijven. Constantia de Saint Denis (1787) van J.E. de Witte Jr., waarin eene vrouw met haar kind op een onbewoond eiland na jaren teruggevonden en gehuwd wordt door den minnaar, | |
[pagina 155]
| |
die haar verlaten heeft, staat door onderwerp en behandeling veel verder van het Fransch-classieke drama af dan Christoffel de Gama, of het beleg van Goa (1788)Ga naar voetnoot1) van denzelfden schrijver, hoewel het laatste treurspel eindigt met drie moorden. Ook de Osman en Ophelia (1790) van Maria van Zuylekom speelt in het Oosten. Bij eene paleisrevolutie wordt de koning van Perzië gedood, maar de moordenaar, die gewond is, wordt, als hij verraderlijk een tegenstander met zijn dolk poogt te treffen, op het tooneel door den bliksem gedood. Dat is althans iets nieuws. In de Celia (1792) van Mr. J. Kinker is de hoofdpersoon gevlucht met Soliman, Kalif van Egypte, die door de Christenen gevangen was genomen. Celia heeft liefde voor den Kalif opgevat en hem tot het Christendom bekeerd. Maar Soliman heeft vroeger Celia's vader gedood en het meisje heeft gezworen, den moordenaar te straffen. Dalmire, eene Turksche vrouw en medeminnares van Celia, weet, dat Soliman de moordenaar is, en dat feit is ook bekend aan den biechtvader; beiden weten tevens, dat die moord bij ongeluk heeft plaats gehad. De biechtvader dwingt Celia om, volgens haren eed, haar echtgenoot Soliman te dooden, en doorsteekt zelf Celia, uit vrees, dat zij de waarheid zal zeggen. Ernst of kortswijl, vraagt men bij dezen dichter, die in vermakelijke parodieën eenige treurspelen zijner tijdgenooten heeft afgemaakt. Maar deze tragedie heeft toch nog meer handeling en de verwikkeling is nog minder onwaarschijnlijk dan die van Kinker's Almanzor en Zehra (1804). Petronella Moens behandelde in Johanna Gray (1793) nog eens de bekende geschiedenis, terwijl hare vriendin Adriana van Overstraten in Dolsey en Amelia (1793) een voorval uit den oorlog tusschen Amerika en Engeland dramatiseerdeGa naar voetnoot2). Mr. J.J. Vereul noemde zijn Catharina Herman (1793) een tooneelspel, waarschijnlijk omdat de hoofdpersonen niet gedood worden, maar hij schreef zijn drama toch in verzen. Catharina zoekt in manskleeren naar haar man, die door de Spanjaarden gevangen is genomen, maar wordt zelve gevangen gezet. Zij vertelt haar geheim aan een Jezuïet en deze brengt het ter kennis van den graaf van Bucquoi, den Spaanschen bevelhebber, die toestaat, dat beiden in dezelfde gevangenis worden opgesloten, en als hij hoort, dat Catharina haar man in de slavernij of in den dood wil volgen, aan het echtpaar de vrijheid teruggeeft. Het feit moet hebben plaats gehad tijdens het beleg van OstendeGa naar voetnoot3). Van Kuik en Kunigonde (1795) | |
[pagina 156]
| |
van een onbekenden schrijver heet een ‘vaderlandsch heldenspel’ en is in proza geschreven. In de voorrede zegt de schrijver, dat hij zich de Don Carlos van Schiller, ‘dit voortreffelijk meesterstuk ten voorbeelde gesteld’ heeft, maar er is geene andere overeenkomst te bespeuren dan in de lengte van het drama (248 blz.). In het stuk is de overgang van Vlissingen, in 1572 door Van Kuik, heer van Erpt, bewerkt, gedramatiseerd. Er komen niet alleen zeer vele vrijheidlievende ontboezemingen in voor, maar zelfs wordt ‘een bijbel opgeslagen op het outer voor het beeld der Vrijheid,’ waarop alle aanwezigen knielende een eed afleggen. Ook spreken de personen dikwijls ‘op eenen toon en met gebaarden,’ die hen ‘meer dan een mensch doen schijnen.’ Titus Manlius Torquatus, of de zegepraal der krygstucht (1799) van Daniël Bleecker is nog eens weer aan de oudheid ontleend; het treurspel is van even weinig beteekenis als de Coriolanus (1782) en Boisot en Mondragon (1791) van onbekende dichters en De dood van Seneca (1796) van J.A. Backer. Gedurende de geheele 18de eeuw is het Fransch-classieke treurspel ten onzent op het tooneel gebleven. Maar, evenmin als in het laatst der 17de eeuw, was het de onvervalschte tragedie van Corneille en Racine. Men hield de eenheden van tijd en plaats dikwijls niet in eere en liet moord en zelfmoord op het tooneel plaats grijpen. Ook in het begin der 19de eeuw heeft het Fransche classicisme nog een tijd lang geleefd, om daarna plaats te maken voor andere kunstvormen. | |
Andere treurspelen.Hoe overheerschend ook de Fransch-classieke tragedie op ons tooneel geweest is gedurende de eerste helft der 18de eeuw, zij heeft toch niet alle andere genre's geheel kunnen verdringen. Sommige dichters, die enkele van hare voorschriften opvolgden, weken in andere opzichten ver van hare regelen af. Een moord op het tooneel was geen zeldzaamheid. In de Mustaffa Soliman, of de verwoede wraaksugt (1719) van F. Seegers b.v. worden den hoofdpersoon op het tooneel de oogen uitgestoken, wordt één der raadsheeren doodgestoken en de sultan doodgeschoten. Een groot deel van het schouwburgpubliek is niet tevreden, als het lange redeneeringen moet aanhooren; het wil ook iets zien gebeuren. Drama's, waarin de hoofdpersoon allerlei romantische avonturen beleeft, vallen altijd in den smaak. Het is dan ook niet vreemd, dat het Spaansche drama het publiek bleef trekken. Niet alleen bleven verscheidene drama's, die in de vorige eeuw uit het Spaansch vertaald waren, nog steeds op het | |
[pagina 157]
| |
tooneelGa naar voetnoot1), maar men ging ijverig met vertalen voort. Guevara's Reinar despues de morir zag in 1701 in twee verschillende vertalingen het licht onder den titel De gekroonde na haar doodGa naar voetnoot2), en Lope's Guardar y guardarse werd vertaald als Don Felix de Mendoza, of de verwarde argwaan (1708). Er zijn uit de eerste jaren der 18de eeuw tal van andere treurspelen, die blijkbaar uit het Spaansch vertaald zijn of althans onder den invloed van het Spaansche drama zijn geschreven. Dat is o.a. het geval met De Vryer's Pulcheria, of doorluchtige Amazoone (z.j.), De doorluchtige minnaar (1713) van H. van der Zande, Don Diego (1713)Ga naar voetnoot3) van G. van Dulken en De visscher door liefde (1715) van Ryndorp. Van der Hoeven's Isabella Princesse van Iberië (1720) is zeker eene bewerking van A lo que obligan los celos van Antonio Enriquez Gomez. Wetstein's Het gelukkig ongeval (1721) is zonder twijfel naar het Spaansch, evenals De Spaensche Amasonen, of stryd om d'eer (1722), een treurspel, dat door het genootschap ‘Industria et labore’ werd uitgegeven, en eveneens De triomferende deugd, of de verydelde wellust van F. Seegers. Portugeesche en Spaansche Joden hadden op een pakzolder te Amsterdam een schouwburgje ingericht, waar eens in de week drama's in het Spaansch werden opgevoerd. Die schouwburg werd in 1708 door den magistraat geslotenGa naar voetnoot4). Maar ongeveer in 1765 werden 's winters ‘jaar in jaar uit’ twee malen per week weer drama's in het Spaansch op een afzonderlijk tooneel te Amsterdam gespeeldGa naar voetnoot5). Zooveel opgang maakten de Spaansche drama's, dat Enoch Krook in 1715 een blijspel op het tooneel bracht, dat naar Moreto vertaald heetGa naar voetnoot6) en tot titel heeft Spiegel der wanschikkelyke tooneel stukken. In dat blijspel gaat de heldin in manskleeren met haar broeder, een zeekapitein, naar Brazilië en maakt daar het hof aan de zuster van den gouverneur. | |
[pagina 158]
| |
Hare twee minnaars volgen haar, lijden schipbreuk, duelleeren, enz. De eene onzin volgt op de andere en het blijspel eindigt, volgens het vaste recept, met eene algemeene bruiloft. Aan den invloed van het Spaansche drama is het zonder twijfel voor een groot deel te wijten, dat het niet-classieke treurspel in de 18de eeuw niet geheel van ons tooneel is verdwenen. Niet classiek is b.v. de Violante en Valeran van A. Groenewoud. Valeran, ‘Prins in Brittange’, heeft aan het hof van den koning van Frankrijk eene liefdesbetrekking aangeknoopt met Violante. Hij doodt Aracon, een gunsteling van den koning, en ontsnapt met zijne geliefde in geestelijk gewaad aan de vervolging, maar beiden plegen ten slotte zelfmoord. In De woedende liefde, of gestrafte moord-zugt (1717) van G. Tysens is de heldin Claudia verliefd op den moordenaar van haar broeder; om hem te bezitten, doodt zij haar vader en hare beide zusters. De knecht van haar minnaar wordt op haar verliefd en doodt zijn meester, maar wordt zelf gedood en Claudia pleegt zelfmoord. In het 2de bedrijf verschijnt de geest van den vermoorden broeder. J. van Ryndorp bracht de Faustsage op het tooneel in De hellevaart van Dokter Faustus (1731). Het eerste bedrijf speelt in de hel; Pluto zendt eenige duivels uit, om allerlei soort van menschen te verleiden; Mefistofeles zal de geleerden voor zijne rekening nemen. Daarna dansen ‘Helsche Vrouwen Geesten’ een ballet. - Faustus wordt in zijne studeerkamer bezocht door een ‘Beschuts Engel’ en door Mefistofeles; de eene belooft hem den hemel, de ander, dat hij ‘al de verborgenheid des Waerelds’ zal weten en ‘in alle weelde en vreugd’ zal leven. Faustus kiest het laatste. Dan toovert hij in een bosch met de uit Seneca's treurspelen bekende ingrediënten; verscheidene geesten verschijnen, om hem hunne diensten aan te bieden, en Faustus kiest Mefistofeles, die snel is als de gedachte. - Faustus roept Mefistofeles op en teekent het contract; dan verdwijnen zij samen, om naar het hof te gaan. Daar roept Faustus den geest van Alexander op, die den keizer in het gezicht slaat; vervolgens toovert hij één hoveling een paar horens en een ander een paar ezelsooren op het hoofd en verdwijnt dan met Mefistofeles onder den grond. - Pekel, een knecht van Faustus, en Broer Dirck, zijn ‘medemaat’, tooveren met behulp van een boek van Faustus; een waard en eene waardin, die zij in den toovercirkel stooten, moeten springen en Faustus moet dat voorbeeld volgen. Mefistofeles helpt hen weer uit den cirkel en krijgt met moeite van Pekel en Dirck het boek terug. De vrienden van Faustus vermanen hem, anders te leven, en geven hem daarvoor een boek. Faustus bidt; Mefistofeles belooft hem eene koningskroon, als hij het | |
[pagina 159]
| |
boek wegwerpt, maar Faustus weigert. Dan laat Mefistofels het ‘Spook van Helena’ aan Faustus verschijnen, dat belooft zich aan hem over te geven, als hij het boek wegwerpt. - De paardenkooper Jochem vindt Faustus, terwijl hij slaapt, en wil hem bij het been van zijn bed halen, omdat Faustus hem paarden heeft verkocht, die in stroo veranderden; hij houdt het been in de hand. Pekel heeft op raad van Mefistofeles in den tuin een zak opgehangen, waarin goud zal komen, maar er komen vlammen uit. De vrienden van Faustus en zijn oude dienaar Wagenaar komen afscheid nemen van Faustus en een glas wijn met hem drinken, want zijn tijd is nu om. Dan wordt de hel zichtbaar; de duivels halen Faustus en dansen daarna een ballet. Ibrahim en Isabella (1746) van J. Meyer behelst eene zeer romantische geschiedenis en is dan ook aan een roman ontleend. Lausus en Lydia (1777) van P. Pypers heet ontleend aan eene vertelling van MarmontelGa naar voetnoot1) en is blijkbaar geschreven onder den invloed der ‘comédie larmoyante’, die in Frankrijk opgang maakte; de mannen zijn bijna voortdurend in tranen en vallen steeds in elkanders armen. Een vorst wil trouwen met eene krijgsgevangene, die de geliefde is van zijn zoon; de ‘halsvriend’ van den prins wordt gevangen genomen, maar bevrijd door dezen. En daar nu de prins met zijn vriend van kleeren heeft gewisseld en in de gevangenis is achtergebleven, moet hij in de arena tegen leeuwen vechten in tegenwoordigheid van zijn vader en zijne geliefde, enz. Vele tooneelaanwijzingen kunnen de spelers helpen, om al de verschillende gewaarwordingen, die zij moeten ondergaan, juist uit te drukken.
In de laatste jaren der 18de eeuw is men, waarschijnlijk door den invloed van het tooneelspel, ook treurspelen in proza gaan schrijven. Die treurspelen sluiten zich dan ook nauw bij het tooneelspel aan; meestal zijn niet vorsten en edelen, maar gewone menschen de hoofdpersonen. Ook zijn hunne lotgevallen niet altijd tragisch, evenmin als dat bij de tragedies uit de Fransch-classieke school steeds het geval is. De schrijvers geven echter aan hunne drama's den titel van treurspel; daarom worden zij hier besprokenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 160]
| |
Het eerste treurspel in proza is De jonge Werther (1776); de onbekende schrijver stelde het ‘zoo veel mogelyk met de eigen woorden van Goethe te samen’, maar ontleende aan het drama Les malheurs de l'Amour ‘de schikking der Toneelen’ van zijne drie bedrijven. C. Swaberland behandelde op weinig treffende wijze in Jean Calas, of de uitwerkselen van het bygeloof (1782)Ga naar voetnoot1) de bekende geschiedenis. In Dorval (1782), ‘burgerlyk treurspel’ van W.H. Sels, is de held verliefd op zijne zuster en heeft al vergif ingenomen, als hij hoort, dat het zijne zuster niet is. Pieter t'Hoen phantaseerde in Jan van Schaffelaar (1791) en in Godefroy de dwingeland, en Robbert de Fries (1793) over onderwerpen uit de vaderlandsche geschiedenis. Bornley of de onschuld gered (1792) is door den onbekenden schrijver waarschijnlijk aan een Engelschen roman ontleend; ook de Emma Corbet (1793)Ga naar voetnoot2) heeft denzelfden oorsprong, terwijl de Siegwart (1794) uit Duitschland stamtGa naar voetnoot3). De dood van Lodewijk XVI werd door twee schrijvers tot onderwerp van een treurspel gekozenGa naar voetnoot4). De revolutie van 1795 gaf aanleiding tot allerlei buitensporigheden op dramatisch gebied. Een Leidsch student verheerlijkte in ‘het eerste jaar der bataafsche vrijheid’ Beaurepaire, de held der Fransche vryheid; in het stuk komen vele vrijheidshoeden, veel gezang, liefde, verraad, gezwets en twee zelfmoorden voor. In Virginia, of de herstelde vrijheid (1795) van F.J. Winter Tromp wordt natuurlijk veel geschermd met dwingelanden, juk, vrijheid, enz. De ‘burger’ Gerrit PaapeGa naar voetnoot5), die in 1788 een onmogelijk treurspel had geschreven, Sphrodias en Olynthia, of het vaderland en de liefde en een ander, Agis, of de Republiek Sparta (1788) had ontleend aan het werkje De Historie der Spartanen, tot na den dood van den jongen Agis van A.J. Verbeek, leverde in Het congres der Oostersche Koningen, of de zegepraal van het despotismus (1792) een treurspel, waarin de vrees wordt uitgesproken, dat de gevolgen der revolutie van korten duur zullen zijn, en in De verwoesting van de stad Graave: of de verschriklyke uitwerkzels der dwinglandy, republikeinsch treurspel (1795) een zeer kinderachtig stukje. F.L. Kersterman schreef zelfs een ‘sterrenvoorzegkundig treurspel’, dat hij voor een werk van den bekenden Ludeman deed doorgaan | |
[pagina 161]
| |
en waaraan hij den titel gaf van Koning Chosmadroes, de afschaffing der koningen (1795). Veel weenen, flauwvallen, veel sentimentaliteit en zelfmoord wordt vertoond in Selicour (1799)Ga naar voetnoot1) van J. Kisselius en in Liefde en rampspoed, of het berouw der dwaaling (1799). Dat alles was toen zeer in de mode, zooals later blijken zal bij de behandeling der tooneelspelen.
Het classieke treurspel der 17de eeuw had in de 18de slechts enkele vertegenwoordigers. P. Verlove gaf in Joannes Basilides, Grootvorst van MuskovienGa naar voetnoot2), een treurspel, waarin drie verschillende reien met zang, tegenzang en slotzang optreden. Dat zou aan Vondel doen denken, wanneer er niet verscheiden moorden op het tooneel plaats hadden. De reizangen in eenige bijbelsche treurspelen van Claes Bruin werden vroeger reeds besproken, maar die drama's waren niet voor opvoering bestemd. C. Hoofman, die te Königsberg woonde, liet daar zijn Papinianus of regts-geleerde heldenmoed (1723) drukken. Er zijn in dit treurspel geen koorzangen aan het einde der bedrijven, maar tusschen twee bedrijven wordt eerst een dans vertoond en dan een reizang gezongen. Somtijds zingt eerst één persoon en dan het koor. Tusschen het 4de en 5de bedrijf ziet men verder in eene vertooning de ‘Luk-Godin’ op een voetstuk; zij wordt door allen aangebeden, maar treedt dan van het voetstuk af, ‘danst ten huize uit, en alle die van de Rey volgen haar naa’. De Coriolaan (1749) van J. Boogert heeft drie verschillende reien, die de vier eerste bedrijven met een koorzang eindigen; de vijfde acte wordt geheel gevuld door het verhaal van den bode. De 1ste, 3de en 5de acte van Gelonide (1784)Ga naar voetnoot3) door Lucretia Wilhelmina van Merken eindigen met een koorzang. De dichteres wilde in dit treurspel, in navolging van Euripides, Racine en Vondel, ‘de liefde van eene Moeder tot haar Kroost’ uitbeelden en laat haar drama in het oude Athene spelen, waar een edele jongeling van Aegina gedood zal worden, omdat zijne landgenooten verraad hebben gepleegdGa naar voetnoot4). Ook in Stephanus, de eerste Christen bloedgetuige | |
[pagina 162]
| |
(1790) van Pieter Pypers komt in de 3de acte een reizang voor. Het treurspel is buitengewoon lang, maar niet geschreven om opgevoerd te worden; de eenheid van plaats wordt er niet in gehuldigd. Zijn Nephta, Koningin van Egypte (1794), heeft vele reizangen van verschillende koren, niet alleen aan het slot der vier eerste bedrijven, maar ook midden in de actes. Bovendien wordt er in het treurspel veel muziek gemaakt, o.a. ‘vóór het openen des tooneels kondigt een deftig doch tevens aandoenlyk muziek den opgaanden dageraad aan.’ De Egyptische koningin, wier echtgenoot door zijn broeder gedood is, vergiftigt, als zij gedwongen wordt den moordenaar te huwen, dezen en zich zelve. Dinomaché, of de verlossing van Athene (1798) van J.F. Helmers heeft reizangen aan het slot van drie der vier bedrijven. Philocles heeft zich, met Thebe's hulp, meester gemaakt van Athene en Ereus, hoofd van den raad, gedood. Dinomache, de vrouw van Ereus, is gevlucht. Nu wordt twintig jaren later het orakel gegeven, dat, wanneer Dinomache weer verschijnt, een jongeling de macht van Philocles zal breken en aan Athene de vrijheid terugschenken. De opperpriester Idamas spoort Thrasyllus aan, die jongeling te zijn; Thrasyllus is op het land opgevoed en kent zijne afkomst niet, maar is een zoon van Dinomache. Zij komt te Athene en Thrasyllus wil den opstand beginnen, maar beiden worden in het paleis van Philocles gelokt en zullen ter dood worden gebracht. Op de strafplaats verdedigt Thrasyllus zijne handelwijze; de opstand begint en leidt tot de bevrijding van Athene. Het treurspel heeft geen historischen achtergrondGa naar voetnoot1).
De 18de eeuw heeft aan ons land geen enkel treurspel van groote beteekenis geschonken. Men had den vorm van de zeventiende-eeuwsche tragedie, die overgenomen was uit de treurspelen van Seneca, ter zijde geschoven voor dien van het Fransch-classieke treurspel. Maar daardoor was tevens het eigenaardige van ons drama verloren gegaan, want bij geen ander volk heeft het classicisme zooveel invloed op de dramatische poëzie geoefend als bij het Nederlandsche, waar juist de grootste dichters Seneca tot voorbeeld hebben gekozen. En nu moge die navolging van den Romeinschen dichter de ontwikkeling van onze | |
[pagina 163]
| |
nationale dramatische poëzie hebben geschaad, zij heeft op haar toch een bijzonderen stempel gedrukt. Dat eigenaardige verdwijnt, zoodra men hier te lande, evenals overal elders, het Fransch-classieke treurspel als het alleen zaligmakende genre gaat beschouwen en als het eenige navolgenswaardige voorbeeld. Nu was het treurspel, door Corneille en Racine geschapen, in de 18de eeuw in zijne nadagen. De tooneeldichters volgden steeds de strenge regelen, door hen gesteld; de drie eenheden heerschten onbeperkt; het geheele verloop eener gebeurtenis werd voorgesteld als plaats hebbende binnen 24 uren, of nog liever in denzelfden tijd als de opvoering eischte. Men werkte naar een vast patroon, zoodat o.a. elk bedrijf aan eene bepaalde voorwaarde moest voldoen. De onderwerpen waren bijna altijd dezelfde; de personen, die optraden, behoorden tot eene enkele groep, vorsten en hoog geplaatsten. De classieke en bijbelsche oudheid leverde nauwelijks meer nieuwe stof op; de nieuwere geschiedenis, zelfs die der Chineezen en andere Aziatische volken, werd ter hand genomen, om naar nieuwe onderwerpen te zoeken. Vorsten en veldheeren, wier ondergang nog niet de stof voor een treurspel geleverd had, waren er bijna niet meer te vinden en het aantal tirannen, die op het tooneel door revoluties te gronde waren gegaan, was talloos. Locale kleur ontbrak bovendien geheel bij deze dramatische poëzie; Boursault, wiens Germanicus was gevallen, gaf andere namen aan de personen van zijn treurspel, zonder er verder iets in te veranderen, en liet het met succes opvoeren onder den titel La Princesse de Clèves (1678). Op dezelfde wijze liet in het begin der 19de eeuw een treurspeldichter, die eene tragedie had geschreven met Spaansche namen, na deze in Assyrische veranderd te hebben, zijn stuk spelen als Ninus II. ‘Het Fransche tooneel daalde af tot het peil van een marionetten-theater’Ga naar voetnoot1). Corneille en zijne onmiddellijke navolgers hadden karakters en hartstochten geteekend, die door hunne tijdgenooten volkomen werden begrepen. Zij trachtten waar te zijn en den mensch te kennen. Maar bij de epigonen maakte de poëzie plaats voor rhetorica en menschenkennis voor slaafsche navolging der oudere dichters. Voltaire ried den jongen Marmontel aan, een blijspel te schrijven; toen deze antwoordde: ‘Maar hoe zou ik portretten kunnen geven; ik ken de menschen volstrekt niet,’ zei Voltaire: ‘Welnu, schrijf dan treurspelen.’ | |
[pagina 164]
| |
De ander heeft dien raad gevolgd en zich naam gemaakt als treurspeldichterGa naar voetnoot1). Zoo verdween de geest van het Fransch-classieke treurspel geheel en al en bleef alleen de vorm over. Deze werd nog steeds nauwkeurig in acht genomen, maar opmerkingsgave en eigen studie waren geene vereischten meer voor den treurspeldichter. Want er werden niet langer karakters geteekend, maar nieuwe en ongehoorde gebeurtenissen vertoond, die den toeschouwer moesten boeien. Nu de Fransch-classieke tragedie in haar eigen vaderland zoo gedaald was, moesten de navolgers in vreemde landen wel geheel achteraan komen hinken. Dat is dan ook in de Nederlanden het geval geweest. Het eigenaardige van het genre is door vreemdelingen zelden volkomen begrepen en dus werden vooral uiterlijke dingen nagevolgd, zooals b.v. de beroemde drie eenheden en de stijlGa naar voetnoot2). De drama's der epigonen van Corneille en Racine, die hier te lande vertaald en nagevolgd werden, moesten dus wel een slechten invloed hebben op onze dramatische letterkunde. Men kan dan ook bij vele onzer dichters opmerken, dat zij zich somtijds verzetten tegen den eens aangenomen vorm van het treurspel. Zij kunnen niet altijd de eenheden handhaven, zij brengen wel eens moorden, enz. op het tooneel, zij houden niet altijd streng vast aan de verdeeling in vijf bedrijven. Zij willen nog steeds de Fransch-classieke tragedie navolgen, maar vinden hare regelen dikwijls verouderd en zijn toch niet in staat een nieuwen vorm aan hunne werken te geven. Slechts in één opzicht munten sommige onzer 18de-eeuwsche treurspelen uit boven die eener vroegere periode. Zij zijn geene meesterwerken, zij zijn of slecht of gelikt van taal, zij zijn geknipt naar hetzelfde patroon, maar zij vertoonen somtijds een streven naar karakterteekening, dat in bijna al onze treurspelen der 17de eeuw wordt gemist. Er is althans één kleine post op de credit-zijde voor onze tallooze treurspeldichters der 18de eeuw. |
|