Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 2
(ca. 1972)–J.A. Worp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
XII. Het drama in de zuidelijke NederlandenGa naar voetnoot1).Het laatste gedeelte der 16de eeuw was een droevige tijd voor de Vlaamsche en Brabantsche rederijkers. Het schitterende feest te Antwerpen in 1561 was het laatste geweest. De beeldenstorm woedde spoedig daarna in de Zuidelijke Nederlanden, de Spaansche troepen onderdrukten den opstand, die hier en daar uitbrak, en Alva regeerde met ijzeren hand. De Zuidelijke Provinciën waren en bleven onderworpen aan den vreemdeling, die er op de ruwste wijze huis hield. Ieder, die maar eenigszins kon, week uit en met de welvaart verdween ook de kunst. Door het plakkaat van 1559 waren de rederijkers reeds aan banden gelegd en in 1584 hief Alexander van Parma de kamers op. In 1593 drong de Koning nogmaals aan op strenge maatregelen tegen de overtreders van het plakkaat van 1559, en in 1597 werd dit hernieuwdGa naar voetnoot2). De kamers waren vernietigd en het vrije woord klonk niet meer in Vlaanderen en Brabant. Maar toen in 1609 het twaalfjarig bestand was gesloten, staken de rederijkers langzamerhand het hoofd weer op en verzochten de stadsbesturen, evenals vroeger te mogen spelen en de kerkelijke en wereldlijke feesten te mogen opluisteren. Zij beloofden hunne spelen te laten goedkeuren door de geestelijkheid en alles, ‘dat eenichsins zoude moghen smaken naer eeneghe herisie’ te zullen vermijdenGa naar voetnoot3). En zoo namen zij weer als van ouds deel aan allerlei feesten. De landjuweelen kwamen weer in eere en bij zulke gelegenheden ontmoetten zelfs kamerbroeders uit de Zuidelijke en uit de Noordelijke Provinciën elkander, zooals in 1613 te HaarlemGa naar voetnoot4) en in 1620 te MechelenGa naar voetnoot5). Maar de kamers kwamen niet meer tot hun vroegeren bloei en na | |
[pagina 105]
| |
het hervatten van den krijg sleepten zij hun bestaan voort. De vrede van Munster scheen een gelukkiger tijdperk te openen, maar in de laatste helft der 17de eeuw werden de Zuidelijke Nederlanden het slagveld van Europa. Het arme land kon niet tot rust komen. Onder zulke omstandigheden kon de dramatische kunst niet bloeien en Vlaanderen en Brabant hebben dan ook in de 17de eeuw bijna geen enkel drama van beteekenis opgeleverd. Men bleef voortsukkelen op de oude paden en, daar de moraliteit een gevaarlijk genre was gebleken, deed men zelfs een stap achteruit en schreef misteries en heiligenspelen. Doch ieder is in meerdere of mindere mate een kind van zijn tijd en kan niet ongestraft in denken en spreken een paar eeuwen terugtreden. Het geestelijk drama der 17de eeuw gelijkt dan ook heel weinig op het middeleeuwsche; de naieveteit, die wij daarin weten te waardeeren, wordt een paar eeuwen later belachelijk, omdat zij gepaard gaat met eene wereldwijsheid, die in het geheel niet bij haar past. De Aeneis maakt een droevig figuur naast Ilias en Odyssee en toch was Vergilius een grooter dichter dan Cornelio de Bie, Antonio Francisco Wouthers, Zeebots en anderen. Het aantal geestelijke drama's, die in de 17de eeuw gespeeld en voor een deel gedrukt werden, is zeer groot. Te Thielt werd b.v. in 1614 't spel van Sente-Jans onthoofdinghe gespeeld, in 1615 de Legende van Sente-Sebastiaen, in 1616 't spel van Pharo, in 1617 't spel van Sent-Jooris, in 1618 't spel van Sente-StephanusGa naar voetnoot1), enz. Claudius de Clerck (1587-1643), een bierkruier te Ieperen, schreef Het vonnis van den koning Salomon en een TheophilusGa naar voetnoot2). De priester Fr. Guilielmus Zeebots gaf uit De Historie vanden suyveren Patriarch Ioseph (1661), Den blyden Kers-nacht ofte de geboorte Christi onses Saligmakers, waarin zeer vele vertooningen voorkomen, Het leven ende martyrie vanden H. Adrianus en Henrick den VIII. Koningh van Engelant oft de scheuringe van Engelant ende 't afwyken van 't Catholieck Geloof, onder den selven HenrickGa naar voetnoot3). Daar Zeebots bij ongeluk vergat te vermelden, dat het laatstgenoemde drama eene vertaling is van een Latijnsch treurspel van VernulaeusGa naar voetnoot4), mogen wij vermoeden, dat hij voor zijn Adrianus eene dergelijke bron heeft gebruikt. In 1687 volgden nog Het droevig Lyden en de bittere Doodt van den Heere Christus, dus een misterie, en twee drama's, waarvan de lotgevallen van Tobias en den H. Hubertus het onderwerp zijn. | |
[pagina 106]
| |
De Rachel ofte Thoonneel van oprechte liefde, dat J. Lambrechts in 1659 te Brugge liet opvoerenGa naar voetnoot1), is een soort van herdersspel, waar eene klucht doorheen loopt en waarin vele liedjes - de muziek is er bij afgedrukt - zijn opgenomen. Maar zijn Bethlehem, vertoonende de H. Kersnacht (1685) is geheel en al een geestelijk drama. Cornelio de BieGa naar voetnoot2) schreef Den Heyligen Ridder Gommarus (1669), De Heylighe Cecilia (1671), Goddelyck Ransoen der zielen Salicheyt (1680)Ga naar voetnoot3), Den Verloren Sone Osias (1689), De verlichte waerheyt van Godts vleesch gheworden woordt in de gheboorte Christi (1700), De Heylighe Eugenia (1701), Theodora en Didymus Martelaren (1702), Verlichte duysterheyt bewesen in 't Rooms Christen Gheloof door de Heylighe Epictetus en.... Astion (1706). Claude de Grieck gaf een Samson, die althans iets heeft van een regelmatig treurspel. Ook W. Baseler, C. Jongh, Ph. C. Bazuil, P. Smidts, D. Dannoot en G.D. Rons schreven geestelijke drama's. J. de Conde dichtte Den lydenden ende stervenden Christus (1671), dat dikwijls herdrukt isGa naar voetnoot4). De Mensch-wordingh van het Eeuwigh Woort in den schoot van de Heilighe en Onbevleckte Maget Maria, volbracht onder de boodschap van den Aerts-Engel Gabriël (1686)Ga naar voetnoot5) van een onbekenden dichter is wel een der best geschrevene van al de geestelijke drama's, die in de 17de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden zijn opgevoerd. De drie eerste bedrijven spelen in den hemel, de twee laatste te Nazareth; het drama begint met eene alleenspraak van Adam's ‘Schim’. Een rei van engelen treedt meermalen op. Van de heiligenspelen heeft De heylige Genoveva ofte herkende onnooselheyt (1664) van A.F. Wouthers wel den meesten opgang gemaakt; het drama is in de Noordelijke Nederlanden dikwijls gespeeld en uitgegevenGa naar voetnoot6). De bekende geschiedenis is door Wouthers niet onverdienstelijk behandeld en een moord, een echo, een geest en een toovertooneeltje verhoogden de belangstelling en herinnerden aan de drama's van Hooft en zijne volgelingen. In de eerste helft der 17de eeuw werden er pogingen aangewend, | |
[pagina 107]
| |
om ook in de Zuidelijke Nederlanden het classieke treurspel ingang te doen vinden. Guilliam van Nieuwelandt (1584-1635)Ga naar voetnoot1), een schilder en tevens een zeer ontwikkeld letterkundige, heeft in zijne treurspelen, die eene uitvoeriger bespreking verdienen dan de misteries en heiligen-drama's van anderen, Seneca en Hooft nagevolgd. Hij was geboren te Antwerpen, maar ontving zijne opleiding voor een deel te Amsterdam, bracht eenige jaren te Rome door en vestigde zich in 1606 in zijne geboortestad, waar hij een ijverig lid werd van de rederijkerskamer ‘de Olyftack’. In 1617 trad hij op met het treurspel Livia, dat in den Romeinschen keizertijd speelt, maar geen historischen achtergrond heeft; de geest der vermoorde vorstin treedt er in op. De Saul (1617) begint, in navolging van Seneca's Thyestes en Agamemnon, met het verschijnen van ‘Boosen gheest’; ook in het tooneeltje met de Pythonissa is de invloed van den Latijnschen tragicus duidelijk zichtbaar. Op vele plaatsen sluit de dichter zich zeer nauw bij het bijbelverhaal aan. De Claudivs Domitivs Nero (1618) is een zeer druk stuk, waarin meer dan 30 personen optreden en de val van den keizer behandeld wordt. Het treurspel wordt ingeleid door den geest van Keizer Claudius, die ‘wt Acheron’ komt en om wraak roept. Ook de voedsters, de bode en het verschijnen van Agrippina's geest herinneren aan Seneca, naar wien verschillende plaatsen zijn vertaaldGa naar voetnoot2). Van Nieuwelandt's bron was in het algemeen Tacitus Annales, XIII-XV, maar ook Suetonius is hier en daar gevolgd en somtijds woordelijk vertaaldGa naar voetnoot3). Op dezelfde wijze is Aegyptiaca ofte Aegyptische tragoedie van M. Anthonius, en Cleopatra (1624) ontleend aan Plutarchus' Antonius en aan de Marc Antoine (1578) van GarnierGa naar voetnoot4). En in weerwil van die eigenaardige combinatie is het treurspel niet slecht in elkander gezet, al wisselt ook telkens een brok vertaling uit het Fransche treurspel af met een stuk, dat bewerkt is naar den Griekschen geschiedschrijver. | |
[pagina 108]
| |
In de Salomon (1628) is in de allereerste plaats navolging te bespeuren van Hooft's Geeraerdt van Velsen. Nadat in het eerste bedrijf de ‘Geest van Absalon’ is verschenen, roept deze Wraak, Oproer, Twist en Geweld op; bij Hooft verschijnen Twist, Geweld en Bedrog. Er is hier en daar bijna woordelijke overeenkomstGa naar voetnoot1). Aan Joab verschijnt de geest van Absalon, evenals die van Velsen aan Floris. In het tooneel, waar Joab krankzinnig wordt, is navolging van de Hercules furensGa naar voetnoot2). Daarentegen nam Van Nieuwelandt minder woordelijk over uit het bijbelverhaal dan in de Saul. In Ierusalems Verwoestingh, door Nabuchodonosor (1635) is de Iuifves (1585) van Garnier gevolgd en hier en daar vertaaldGa naar voetnoot3). De Sophonisbe Africana (1635)Ga naar voetnoot4), waarin verscheidene allegorische figuren optreden, schijnt meer oorspronkelijk werk te zijn dan de andere drama's van dezen dichterGa naar voetnoot5). De treurspelen van Van Nieuwelandt zijn in 5 bedrijven verdeeld, die door een rei worden gesloten; zij zijn vol lange alleenspraken, rhetorische woordentwisten en spreuken; geestverschijningen zijn niet zeldzaam en voedster en bode zijn vaste figuren. Hier en daar is naar Seneca vertaald, maar het aantal personen is meestal grooter dan bij den Latijnschen dichter en de drama's bieden grooter afwisseling aan; er is daardoor overeenkomst met de treurspelen van Hooft, dien Van Nieuwelandt meermalen van nabij heeft gevolgd. Van Nieuwelandt is vrij wel alleen blijven staan als vertegenwoordiger van het classieke treurspel in de Zuidelijke Nederlanden; alleen Jan de Valckgrave heeft zich in zijne Mariamne (1635) bij hem aangesloten. Het niet-classieke drama maakte meer opgang dan het classieke. Misschien is het voor een deel door vreemde komedianten in de Zuidelijke Provinciën bekend geworden. In Gent speelden b.v. in 1602 Fransche en in 1603 Italiaansche tooneelspelers; in 1620 trad er een Spaansche troep op. In 1603 gaf ‘sekere Ingelsche commediant’ in | |
[pagina 109]
| |
dezelfde stad voorstellingenGa naar voetnoot1) en in 1612 had Hertog Albertus te Brussel Engelsche tooneelspelers in zijn dienstGa naar voetnoot2). Waarschijnlijk zijn er gedurende de 17de eeuw zeer dikwijls Spaansche tooneelspelers, die nog al reisden, aan het hof en in de grootere steden opgetreden. In sommige tooneelspelen van Zuid-Nederlanders is de invloed van het Spaansche drama dan ook te bespeuren. Het stuk van Jhr. Frederico Cornelio de Conincq op den regel:
Bedwonghen liefde baert veel onrust', leet en pijn:
Maer vry verkoren trouw is heyl en medecijn,
dat in 1635 te Antwerpen gespeeld is, en een ander op den regel:
De Liefde en 't geval speelt somwijl met den mensch:
Maer waere trouw en deucht brenght hem noch tot zijn wensch,
dat in 1636 vertoond werd, schijnen naar het Spaansch vertaald te zijn. G. van den Brande schreef La Gitanilla (1649), dat aan het gelijknamige Spaansche drama van Juan Perez de Montalvan, maar ook aan Cervantes' beroemde novelle kan zijn ontleend. In het Tooneel der on-gebreydelde liefde (1688) van Johannes Elincx is eene andere novelle van den Spaanschen schrijver gedramatiseerdGa naar voetnoot3). Cornelio de Bie vertaalde Armoede vanden Graeve Florellus (1671)Ga naar voetnoot4) naar Lope's La Probeza de Reynaldos en Den groote Hertoghe van Moskovien (1672)Ga naar voetnoot5) naar El gran Duque de Moscovia van denzelfden dichter. Zijn Roelandt den Clapper, geseyt Hablador Roelando (1673)Ga naar voetnoot6) is ontleend aan Los dos habladores, een tusschenspel, dat aan Lope, maar later aan Cervantes is toegeschreven. De Bie's Alphonsvs en Thebasile oft herstelde onnooselheydt (1673) is waarschijnlijk ook naar het Spaansch. In zijne overige drama's laschte de Bie dikwijls kluchten in, in navolging van de Spaansche tusschenspelen. Antonio Francisco Wouthers vertaalde Lope's El castigo sin venganza als De verliefde stiefmoeder oft de gestrafte bloetschandt (1665), C. de Grieck | |
[pagina 110]
| |
gaf in Ulysses in 't eylandt van Circe (1668) eene bewerking van Calderon's El mayor encanto amor, en een ongenoemde in De mislukte liefde, en trouw van Rugero Prins van Navarren, te Antwerpen gespeeld en in 1674 te Amsterdam gedrukt, eene bewerking van Lope's Los Donaires de Matico. In Rosalinde, hertogin van Savoyen (1641) van Van den Brande is navolging van Alonso de Vega's Comedia de la duquesa de la Rosa (1563). Tot de niet-classieke treurspelen behooren verder Rosimvnda (1650) van W. van der Borcht, waarin de bekende geschiedenis is gedramatiseerd, Bela Prins van Hongaryen (1678) van H.F. van den Brandt, een stuk vol moord en doodslag, Den bloedighen nachtloop van Domitius Nero van G.D. Rons, een vreeselijke draak, Idonea.... en Liederyk de Buk (1696) van J. Droomers en Den Ramp-zaligen Onderganck van Tersides Coninck van Persen, verweckt door wraek en wederwraek van Theocrin en AmurathGa naar voetnoot1) van De Bie. Vermoedelijk is het laatste drama aan een Franschen roman ontleend, evenals De manmoedige Olimpia oft verlost Roomen (1680) van Balthasar Wils en de Mindate (1682) van het genootschap ‘Acta Viros Probant’, dat in het Beleg en Ontzet van Weenen (1684) een echt spektakelstuk gaf. In de laatste helft der 17de eeuw begon men ook vlijtig Fransche drama's te vertalen; Adriaen Peys en Claude de Grieck hebben vele Fransche treur- en blijspelen voor het Vlaamsche tooneel bewerkt. De eerste gaf o.a. in De maeltyt van Don Pederoos geest, of de gestrafte vrygeest (1699), eene bewerking van Le Festin de Pierre ou le Fils criminel (1659) van Dorimond of het gelijknamige stuk van De VilliersGa naar voetnoot2), de ander vertaalde Rotrou's Bélisaire (1643) als Den grooten Bellizarius (1654) en in 1650 Corneille's Héraclius. Het is vreemd, dat er zoo weinig zinnespelen zijn geschreven, omdat toch de moraliteit in de 16de eeuw juist in Vlaanderen en Brabant zoo gebloeid heeftGa naar voetnoot3). In Den dolenden Pelgrim van C. de Grieck treden de zeven hoofdzonden op. In Eertijds, maer en tegenwoordigGa naar voetnoot4) van H.F. van den Brandt, dat in 1684 te Antwerpen vertoond is, dingen ‘Eertijds’, een oud man, en ‘Tegenwoordig’, een jongmensch, beide naar de hand van ‘Graeggetrouwt’, de dochter van ‘Neuswijs’, die den rijken en wijzen grijsaard verkiest boven den jongen vrijer, maar | |
[pagina 111]
| |
zich ten slotte toch door dezen laat bepraten. ‘Maer’ is de knecht van ‘Eertijds’, doch gaat over in dienst van ‘Tegenwoordig’, die zich zeker later over hem zal beklagen, omdat hij bij alles tegenwerpingen maakt. ‘Eertijds’ is natuurlijk een ‘laudator temporis acti’; hij sluit vriendschap met zijn gelukkiger medeminnaar en verlangt de geschenken niet terug, die hij vroeger aan ‘Openhand’, de dienstmaagd van ‘Graeggetrouwt’, heeft gegeven. Even zeldzaam als de zinnespelen zijn de herdersspelenGa naar voetnoot1). Bij het groote rederijkersfeest, dat in 1620 te Mechelen werd gehouden, voerde ‘de Peoene’ Porphyre en CyprineGa naar voetnoot2) van J. Thieullier op; het is een soort van herdersspel. De arme herder Porphyre en de rijke boerendochter Cyprine beminnen elkander; de jonge man redt de geliefde uit de klauwen van een beer en vraagt haar van haar vader ten huwelijk, maar wordt afgewezen. Hij wordt roover en Cyprine wordt door hare ouders gedwongen den koopman Brancille te huwen. Cyprine is gelukkig in haar huwelijk en heeft de gelofte van trouw aan Porphyre geheel vergeten. Deze keert rijk terug en hoort dat zij getrouwd is; hij verwijt haar hare ontrouw en doorsteekt zich; Cyprine rukt het wapen uit de wonde en volgt zijn voorbeeld. - De Rachel van Lambrechts werd boven reeds genoemd. Een enkelen keer werd er een gelegenheidsstuk gegeven, zooals in 1659 de Vlaemsche vrede-vreucht van Lambrechts. In 1698 werd te Brugge vertoond De langh gewenste vrede-vreught en het heyligh gedencke van 't H. Bloed J. Christus, vreughde-spel, van J. Droomers, waarbij allerlei personen optraden, die deel genomen hadden aan den ommegang. Eerst treden reuzen op, o.a. ‘Poliphemus zittende in een Rol-waeghe’ en Maghogghe, zijn ‘Minne-moer’, dan Rechtveerdigheyt, Vreede en Siphira, die ‘verbeeldt de Stadt Brugge’, vervolgens de vier Heemskinderen, daarna de Koning van Spanje met zijn gevolg, dan een ‘Astrologus’ met een paar Turken, Brugge in vreugde en Brugge in rouw, Europa eveneens. Dan komen eenige classieke goden, daarna de ‘H. Kerck, vol geestelyke Nonnen singende, Godt de Vader, Godt de Soone’, Maria, engelen en heiligen en ten slotte een heele troep duivels, die zingen, een ballet dansen en zich, van hun standpunt ten onrechte, verheugen ‘om de Victorie op Mahomet’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 112]
| |
Het blijspel wilde in de Zuidelijke Nederlanden nog minder aarden dan in de Noordelijke. A.F. Wouthers gaf in 1675 in De twee ghelycke Schippers eene niet onverdienstelijke, vrije bewerking der Menaechmi van PlautusGa naar voetnoot1), C. de Grieck vertaalde in 1657 Scarron's Don Japhet d'Arménie (1653) en Peys een groot aantal Fransche blijspelen, o.a. Molière's Amphitrion, Tartuffe, Bourgeois gentilhomme, enz. Maar oorspronkelijke blijspelen uit dien tijd zijn niet aan te wijzen, behalve misschien Den grooten en onoverwinnelycken Don Quichot de la Mancha (1682) van C. Wils. Het aantal kluchten is echter vrij groot. Hendrik Faid'herbe, de factor der ‘Peoene’, schreef een ‘Esbatement van vier personagien’Ga naar voetnoot2), dat op het feest te Mechelen (1620) werd opgevoerd. Claes komt dronken t'huis, na geld en zijn mantel verloren te hebben aan ‘Heyn onsen compeer’. Zijne vrouw Felle Griet geeft hem slaag en dreigt, dat zij zich ‘met levende lijf den duyvel over-geven’ zal. Compeer Heyn brengt mantel en geld aan Griet terug, weet bij haar in de gunst te komen en spreekt af, dat hij, als duivel gekleed, haar zal komen halen. Claes is erg bang, als de duivel Griet weghaalt, maar vertrouwt later de zaak niet, gaat naar een toovenaar, die allerlei kunsten met hem vertoont, slaat met een stok den duivel zijn ‘masscher troni’ (masker) af en herkent zijn compeer Heyn. De grootste comische dichter van dien tijd was Willem OgierGa naar voetnoot3), die elk der zeven hoofdzonden tot onderwerp van eene klucht heeft gekozen. Hij leefde te Antwerpen, waar zijne stukjes allen vertoond zijn, het eerste in 1639Ga naar voetnoot4). De hoofdpersoon in Hooveerdicheyt is Francisco, een ‘vermeynde Ioncker’, die verwant is aan Bredero's Jerolimo, evenals zijn knecht Ioos aan Robbeknol. De jonker is een zwetser en een lafaard; als hij eene vrouw moet verdedigen, heeft hij juist ‘by Eedt belooft dat (hij) van avondt niet vechten mach’. Hij trouwt ten slotte een meisje, dat hij verleid heeft, om haar voor hem te laten werken. De dochter van Gieraert in Gierigheydt heet ‘Dingen’, wat aanleiding geeft tot eene dergelijke verwarring als in Plautus' Aulularia en de bekende, naar dat blijspel bewerkte, comedies; de naam der dochter en het ‘Casken vol Rijckdom’ geven n.l. aanleiding | |
[pagina 113]
| |
tot eene dwaze vergissing. Onkuysheydt is meer een treurspel dan eene klucht. In Haet ende Nydt tracht een schoenlapper door laster het geluk van een collega te verstoren, maar wordt zelf het slachtoffer van zijne gemeene streken. Gulsigheydt is zonder eenige beteekenis. In GramschapGa naar voetnoot1) wordt heel veel gescholden en gevochten. Als er een valies gestolen is, heeft weer dezelfde vergissing plaats als in Gierigheydt, omdat één der personen het voor een vrouwennaam aanziet. Ook beschuldigt de bestolene, evenals in de Aulularia en de Warenar, het publiek; een toeschouwer komt daarna op het tooneel om de zaak uit te vechten. In Traegheydt wordt eene huishouding geschetst, waarin de een nog luier is dan de ander. Behalve deze serie schreef Ogier nog Belachelyck misverstant ofte boere geck (1680), eene onbeduidende klucht. Na hem moet Cornelio de Bie worden vermeld. Niet alleen laschte deze in sommige zijner treurspelen, b.v. in Den Heyligen Ridder Gommarvs, De Heylighe Cecilia en de Gheweldighe Heerschappye vanden onrechtveerdighen Boris, comische tusschenspelen in, maar hij schreef ook een groot aantal kluchten. De Bie voert zijne toehoorders meestal in dezelfde omgeving als zijne Noord-Nederlandsche kunstbroeders: dronken mannen en kwaadaardige wijven, die het met anderen houden. Een enkelen keer vindt men een ander motief. In Lauw Scheurbier en Stout Harnas sijn wijf (1689) trekt de vrouw de kleeren aan van haar dronken man, teekent voor hem als soldaat en raakt hem op die manier kwijt, maar wordt later door hem betrapt, als zij met andere vrouwen feest viert. In de Bedroghe Giericheyt (1694) weet een vader, die al zijne bezittingen aan zijne kinderen heeft afgestaan en nu slecht door hen behandeld wordt, zich op hen te wreken. In Hans Holblock (1702)Ga naar voetnoot2) wil een domoor ‘geusen predicant’ worden en doet examen voor schepenen, maar kan geen antwoord geven op de vraag, hoe ‘den Vader der jonge kinderen van Sebedeus hiet.’ In Den Nieuwgesinden Doctoor (1706)Ga naar voetnoot3) komen vele dwaze tooneeltjes voor bij den kwakzalver Quinten-Quack, die zich ten slotte verkleedt, om zijne vrouw te betrappen. In Den Rampsalighen Minnaer (1707)Ga naar voetnoot4) reist eene verlaten juffrouw haar minnaar na, treedt als page in zijn dienst en verwerft de liefde van de bruid haars meesters, die zij van zijne daden op de hoogte brengt. De Mahometaense Slavinne Svltana Bacharach | |
[pagina 114]
| |
(1698)Ga naar voetnoot1) staat eenigszins in verband met de Pseudulus van Plautus en in De ontmaskerde Liefde (1708)Ga naar voetnoot2) zijn Fransche blijspel-motieven. Waarschijnlijk is ook Gheluck door ongheluck ofte bedroghen dienstknapen (1682) van Balthasar Wils naar het Fransch. J. de Grieck en C. de Grieck hebben elk eene Noord-Nederlandsche klucht omgewerktGa naar voetnoot3). Uit het laatst der 17de eeuw zijn enkele zangspelen bekend. De belachelycke kluchte van den onstantvastigen minnaer, ofte L'amant inconstant is zeker uit het Fransch vertaald; zij werd, evenals De welbedachte ende vermaeckelycke kluchte vande Broeck-draghende vrouwe ofte simpelen Giel in 1683 ‘in Musiecke’ vertoond ‘op het Antwerps Opera’ en in 1693 gedrukt. Van denzelfden aard zijn Den geklackten advocaet, of bescimpten pluckvogel (1695) en Musicaele blij-eyndt-spel, waer in vertoont wort de groote kracht van den wyn (1695); het laatste schijnt eveneens in Antwerpen gedrukt te zijn. Maar er zullen heel wat meer zangspelen zijn opgevoerd, want in het laatst der 17de eeuw waren er alleen te Antwerpen drie vereemgingen, die muziekale vertooningen gavenGa naar voetnoot4). Dat de pantomime niet onbekend was, blijkt uit de Hatelycke liefde van den Gotschen Noran ende Julia, Treurspel door Vertooningen (1661) van A. Peys; de korte tekst is voor een deel vrij gevolgd naar Brandt's Veinzende Torquatus. In de vorige bladzijden is slechts een gedeelte der Vlaamsche dramatische poëzie besproken; er zijn veel meer drama's geschreven dan die, welke hier zijn opgesomdGa naar voetnoot5). Maar de dramatische schrijvers in de Zuidelijke Nederlanden zijn in de 17de eeuw op een laag standpunt blijven staan. De renaissance heeft op hen geen invloed gehad en zij bleven de oude banen bewandelen, totdat het Fransche drama ook hen ging beheerschen. Het is daarom nog des te vreemder, dat er zoo vele drama's, door Vlamingen geschreven, in Noord-Nederland zijn herdrukt en gespeeld; wel een bewijs, hoe groot de tooneelhonger hier te lande geweest is. Geestelijke drama's werden nog eene enkele maal in de kerk opgevoerd; dat had o.a. in 1661 plaats te WakkezeelGa naar voetnoot6). Te Thielt speelden | |
[pagina 115]
| |
de rederijkers in 1680 ‘up de schepenen kamer van 't stadthuys’ en in 1691 op de marktGa naar voetnoot1). Bij het feest te Mechelen in 1620 was het tooneel in het stadhuis opgeslagenGa naar voetnoot2). De Saul en de Livia van Van Nieuwelandt werden in 1615 opgevoerd op de bovenzaal der taveerne ‘De Zwaan’ te AntwerpenGa naar voetnoot3), zijn Nero in 1618 in de ‘staeten camere op den stadthuyse’Ga naar voetnoot4). In 1635 speelden ‘de Violieren’ te Antwerpen Perseus en Andromeda in de abdij van St. MichielsGa naar voetnoot5). Later werden de voorstellingen gegeven in het gebouw van het St. Lucasgilde en sedert 1664 in een lokaal van de Oude BeursGa naar voetnoot6); dit schijnt een vaste schouwburg te zijn geweest. De advokaat en dichter Willem van der Borcht trachtte in zijne woonplaats Brussel ook een schouwburg te stichten, maar zijne pogingen zijn mislukt; de inrichting, die, naar het voorbeeld van den Amsterdamschen Schouwburg, zou strekken ‘tot behoef van d'arme vondelkindere’, heeft slechts korten tijd bestaanGa naar voetnoot7). Gent kreeg twee schouwburgen, één op den Kouter, ingericht door de schutters van het St.-Sebastiaansgilde, en een ander in de Mageleinstraat, maar beide theaters werden zelden door Vlaamsche, doch meestal door Fransche tooneelspelers bespeeldGa naar voetnoot8). Dat vele Jezuïeten-college's er op ingericht waren, om Latijnsche drama's te kunnen vertoonen, werd vroeger reeds vermeldGa naar voetnoot9). Het decoratief was in het begin der 17de eeuw blijkbaar nog op ouderwetschen trant ingericht. De Antwerpsche kamer ‘de Olyftak’ kocht in October 1615 39 el wit en 21 el groen linnen voor gordijnen, maar besteedde meer dan ƒ25 alleen aan grendels, nagels, enz., terwijl aan Van Nieuwelandt, die het decoratief schilderde, ƒ36 voor verschotten werd uitgekeerdGa naar voetnoot10). Er is hier dus geen sprake van schermen, maar van houten decoratief. En dat schijnt langen tijd zoo te zijn gebleven. Als in de Hans Holblock (1702) van De Bie de hoofdpersoon door de schepenen zal worden geëxamineerd, gaan ‘de Gordynen open (en) verschynt de heele Collegie’. In de Mensch-wordingh (1682) ‘gaet den hemel’ open, waarna ‘het vertooch van de h. slaepcamer | |
[pagina 116]
| |
toegaet’. In De Bie's treurspelen worden allerlei zaken eenvoudig op het tooneel gebracht; in zijn H.H. Didymus en Theodora ‘verschynt eenen Autaer met den Afgodt Jupiter’, en later ‘verschynt een Schavot met den Beul’. Maar al die drama's zijn eerst in kleine plaatsen opgevoerd; misschien was het toen in de groote steden anders. Aan de costumes werd veel zorg besteed. Voor Van Nieuwelandt's Nero werd in 1618 o.a. aangeschaft ‘3½ el brocade, swert en den grondt goudt, voor een borst van Nero, à 5 guldens 8 stuyvers d'el’Ga naar voetnoot1), en in later tijd worden de kleeren van Sifax en Sofonisbe onder andere kostbaarheden genoemdGa naar voetnoot2). Dat er muziek was bij de voorstellingen, blijkt zoowel uit de tooneelaanwijzingen in vele drama's als uit eenige rekeningenGa naar voetnoot3). Er werd een toegangsprijs gevraagdGa naar voetnoot4). Een tooneelspelersstand is er waarschijnlijk in de Zuidelijke Nederlanden niet geweest, maar reeds vrij vroeg werden althans sommige spelers betaald. Zoo kreeg iemand, die in 1615 was opgetreden in Van Nieuwelandt's Saul, ƒ3.50 ‘voer twee dagen verleth, omdat hij den David moeste spelen’Ga naar voetnoot5). En het is ongeloofelijk, hoeveel wijn en bier er bij de voorstelling en bij de repetities door de spelers werd gedronkenGa naar voetnoot6). |
|