Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 1
(ca. 1972)–J.A. Worp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 437]
| |
VI. Klucht en tafelspel.De klucht behoudt in de eerste helft der 17de eeuw geheel en al hetzelfde karakter, dat zij in vroegere tijden had. Zij blijft zich zelve gelijk, wat de stof betreft, nl. de anecdote, en wat de menschen aangaat, die zij teekent, die uit de volksklasse. Alleen de vorm ondergaat somtijds eene verandering; de kluchten van één bedrijf dijen wel eens uit tot drama's van 5 bedrijven, maar blijven toch den naam klucht voeren. Dat is o.a. het geval met Coster's Teeuwis, die boven werd besproken, omdat de dichter waarschijnlijk op die wijze getracht heeft, de klucht tot het blijspel te verheffen. Ook in later tijd vindt men vele kluchten in 5 bedrijven; misschien voelden de schrijvers, dat hun werk, toen het af was, den naam van blijspel niet verdiende, en stelden zij zich tevreden met den naam van klucht, waardoor zij tevens de critiek ontwapenden. Het aantal kluchten, in de 17de eeuw geschreven, is vrij grootGa naar voetnoot1) en vele van hen leveren moeielijkheden op, wat de dateering en de bibliographie betreft. Van die kleine boekjes schijnen er ontzaglijk veel verloren te zijn gegaan; van enkele stukjes zijn de oudere drukken verdwenen en zijn ook de latere uitgaven niet alle in onze openbare bibliotheken bewaard geblevenGa naar voetnoot2). Vandaar dat het somtijds moeilijk is, ook bij benadering vast te stellen, wanneer de klucht werd geschreven en voor het eerst vertoond, en tevens of zij zich lang op het tooneel heeft staande gehouden. De oudste ons overgebleven klucht der 17de eeuw is van Gerrit Hendricx van Breughel, boekverkooper en lid der Brabantsche kamer te AmsterdamGa naar voetnoot3). Hij gaf een paar kleine bundeltjes met kluchten en | |
[pagina 438]
| |
tafelspelen uitGa naar voetnoot1), maar maakte blijkbaar tusschen die beide genres geen onderscheid. In één der kluchten krijgen twee soldaten door dreigen geld los van een ouden boer. Als zij bezig zijn, in eene herberg den buit te verteeren, komt de boerin er bij; zij neemt deel aan het feest, maar wordt t'huis gehaald door den boer, die nu ook nog het gelag moet betalen. Het stukje eindigt met eene vechtpartij tusschen het echtpaar. Eene ‘Clvchte’ heet ook de monoloog ‘van eenen Cramer hebbende te Coop veelderley drollighe Liedekens’. Over Van Breughel's tafelspelen zal beneden met een enkel woord worden gesproken. Bredero's Klucht vande Koe werd in 1612 geschrevenGa naar voetnoot2). Een gauwdief weet 's avonds onder dak te komen bij een boer. Als het nacht is geworden, haalt hij de koe van den boer uit den stal en bindt haar vast bij een huis op eenigen afstand van de hoeve; dan gaat hij heel vroeg met den boer op het pad. Als zij op weg zijn, verzoekt de gauwdief den boer langzaam te loopen, daar hij geld heeft te ontvangen in een huis, dat zij voorbijgaan. Hij komt dan terug met de koe en vertelt, dat men hem die gegeven heeft in plaats van het geld; de boer vindt, dat de koe erg veel heeft van de zijne, maar laat zich toch overreden, het dier te gaan verkoopen. Hij treft den gauwdief in eene herberg in gezelschap van een ‘optrecker’ en van de waardin en betaalt hem het geld uit, dat hij voor de koe heeft ontvangen. Daar het gezelschap graag wat te eten wil hebben en de waardin niets in huis heeft, leent de gauwdief twee ‘platteelen’, om er vleesch op te gaan halen, en een mantel. Dan komt het zoontje van den boer schreiende vertellen, dat de koe uit den stal is verdwenen, en de boer moet nu ook nog in de herberg het gelag betalenGa naar voetnoot3). De Klucht van Symen sonder SoeticheytGa naar voetnoot4) is veel minder aardig; het is een gesprek tusschen een erg zuinig en huishoudelijk jonkman, die wel wil trouwen, met een niet op haar mondje gevallen vrijster, die | |
[pagina 439]
| |
er ten slotte in toestemt zijne vrouw te worden. De Klucht van den Molenaer (1613)Ga naar voetnoot1) daarentegen is weer eene gedramatiseerde anecdote. Trijn Jans, eene ‘Ste-vrouw’, heeft zich verlaat, zoodat zij de stadspoort gesloten vindt, maar zij wordt voor den nacht ondergebracht in de woning van den molenaar Slimme Piet en van zijne vrouw Aeltje Melis. Slimme Piet, die een deugniet is, tracht Trijn Jans te belezen, dat zij hem 's avonds, als zijne vrouw naar bed en hij quasi op den molen is, zal afwachten, en Trijn doet, alsof zij daarin toestemt, maar waarschuwt de vrouw, die nu in donkeren hare plaats inneemt en niet alleen den molenaar, maar ook zijn knecht Joost vriendelijk onderhoudt. Want Joost wordt er door zijn meester op afgestuurd, maar na een poos uitgescholden door de vrouw, die meent, haar man voor zich te hebben. En zoo wordt Slimme Piet, die meende een ander te bedriegen, zelf leelijk bedrogenGa naar voetnoot2). De Klucht van den Hooghduytschen QuacksalverGa naar voetnoot3), die in enkele uitgaven van Bredero's werken is opgenomen, is zeker niet van zijne handGa naar voetnoot4). Het is de bekende geschiedenis van den dokter of apotheker, die bij vergissing den ouden bruidegom een purgeermiddel en den hardlijvigen man een zeer opwekkend middel toedientGa naar voetnoot5). En de flauwe Clucht van Meyster Berendt, die achter Coster's Spel van de Rijcke-man (1615) is afgedruktGa naar voetnoot6), zal wel evenmin door den dokter zijn geschreven. De hoofdpersoon van G. van Santen's Lichte Wigger (1617)Ga naar voetnoot7) is een pierewaaier, die, na 5 bedrijven lang met zijne makkers en met snollen in eene kroeg gezeten te hebben, ten slotte onder dronkemanspraatjes naar het gasthuis wordt gedragen. De Snappende Siitgen (1620) van denzelfden schrijver is even lang en biedt even weinig afwisseling; kletspraatjes van vrouwen vullen hier 5 actes zonder de minste handeling. In Starter's Timbre de Cardone (1618) is als tusschenspel eene Vermaecklijcke sotte-clucht van een advocaet ende een boer ingelascht, die in het plat Friesch is geschreven. Een boer, die met een weinig beteekenend proces bedreigd wordt en allerlei Latijnsche rechtstermen jammerlijk | |
[pagina 440]
| |
verhaspelt, raadpleegt een advocaat, die hem erg afzet en hem het proces doet verliezen. Evenals in Coster's Teeuwis krijgt de boer het ‘corpus iuris’ op zijn rug, om den advocaat de gelegenheid te geven, het te bestudeeren. De Klucht van Ian Soetekauw werd opgenomen als tusschenspel in de Daraide (1621)Ga naar voetnoot1). Ian Soetekauw wordt, hoewel hij er niet veel zin in heeft, door zijne moeder uit vrijen gestuurd en het lukt boven verwachting goed; hij weet een meisje te belezen, hem het jawoord te geven en hem 's avonds in huis te laten. C. Biestkens schreef drie kluchten van Klaas Kloet (1619)Ga naar voetnoot2). De hoofdpersoon is een smid, een oude vrijer, die zich verbeeldt, dat alle vrouwen dol op hem zijn. ‘Vroech-bedurven’, een deugniet, vertelt hem, dat de weduwe Sybrech Bolbackes elken nacht voor zijn huis komt tooveren, om zijne liefde te verwerven. Klaas verkleedt zich nu als duivel en, als de vrouw weer haar bezweringen doet voor zijn huis, komt hij voor den dag; van schrik loopt zij in de gracht en Vroech-bedurven dringt haar huis binnen en steelt het leeg. Het 2de deel speelt in Den Haag. Vroech-bedurven spreekt nu half Fransch en rolt de beurs van de oude vrijster Giert Outgers, maar wordt herkend door Sybrech, die zich wil wreken. Zij maakt Klaas, die nog maller is dan vroeger, nu hij hoefsmid van Prins Maurits is geworden, wijs, dat een aardig meisje bij haar aan huis doodelijk van hem is. Klaas komt bij haar, maar wordt door Sybrech en Giert van zijn fluweelen mantel beroofd. Ook Vroegh-bedurven moet het gestolene weer afstaan en krijgt van de vrouwen en daarna van Klaas een pak slaag. In het 3de deel heeft Klaas in de Lepelstraat te Antwerpen eene vrouw opgedaan, die het houdt met Roemert. Als zij 's nachts heimelijk is uitgegaan, sluit Klaas de deur. De vrouw, die hem niet kan overhalen, haar weer binnen te laten, gooit een steen in het water; hij gaat naar buiten, in de meening, dat zij in 't water is gesprongen, maar de vrouw sluipt in huis en sluit nu hem buiten. Zoo wordt hij zonder kleeren gevonden door de ratelwacht, die hem opbrengt, terwijl zijne vrouw een tweeden vrijer binnenlaat. Maar de wacht, die Klaas weer t'huis brengt, laat de vrouw opendoen; de pol wordt gevonden en nu wordt de vrouw door de wacht weggebrachtGa naar voetnoot3). | |
[pagina 441]
| |
In 1622 werd de Jan SalyGa naar voetnoot1) van W.D. HooftGa naar voetnoot2) vertoond. Jan Saly, een oude vrijer, die gaarne wil trouwen, wordt door eene koppelaarster een meisje aangesmeerd, dat zwanger is; haar lief speelt voor voogd. En als zijne vrouw na eene maand moet bevallen, is Jan Saly daar heel trotsch op en koopt maar dadelijk twaalf wiegen tegelijkGa naar voetnoot3). In Doortrapte Melis, de Metselaer (1623) troost Melis zijne buurvrouw Sytien, wier man uit varen is, en weet haar over te halen, dat zij hem 's nachts binnen zal laten. Hij beweert onwel te zijn en trekt, daar hij zijne broek niet kan vinden, den rok van zijne vrouw aan, maar verwisselt dien, na zijn avontuur met Sytien, met haar rok. De zaak komt daardoor uit, maar het echtpaar wordt, na veel gekijf en gedreig, door toedoen van eene buurvrouw weer verzoendGa naar voetnoot4). In Stijve Piet (1628)Ga naar voetnoot5) gaat de vrijster Aeltje Lammers er met haren beminde, den held van de klucht, een dag van door, om hare ouders te dwingen, toestemming te geven tot het huwelijk, wat met moeite door bemiddeling van eene buurvronw gelukt. Andrea de Piere, Peerdekooper (1628)Ga naar voetnoot6) is ontleend aan Boccaccio's Decamerone (II, 5)Ga naar voetnoot7). Andrea de Piere uit Antwerpen wordt in Amsterdam opgevangen door eene snol, die toevallig iets van zijne familie-omstandigheden gehoord heeft en nu voorgeeft zijne zuster te zijn. Op zekere plaats zijnde zakt hij door den vloer; de snol en haar minnaar maken zich meester van zijn geld en kleeren, helpen hem niet en laten hem, als hij eindelijk buiten is gekomen, niet weer binnen. Zoo wordt hij gevonden door een paar dieven, die hem meenemen, maar hij daalt eerst af in een put, om zich te wasschen, en jaagt een paar nachtwachts een doodelijken schrik op het lijf. Dan wordt hij door de dieven gedwongen, in een graf in de kerk af te dalen, en zij sluiten het graf, als hij hun een paar kostbaarheden heeft toegereikt. Andere dieven echter, die met hetzelfde doel zijn gekomen, openen het graf, maar gaan gillende op de vlucht, als de doode hun bij de beenen grijpt. | |
[pagina 442]
| |
Zoo wordt hij gered, leent kleeren van zijn waard en maakt, dat hij uit Amsterdam wegkomt. In De Hedendaegsche Verloren Soon (1630)Ga naar voetnoot1) wordt de bekende geschiedenis ten tooneele gebracht van den lichtmis, die zijn vader besteelt en het huis uitgaat, om daarna, aan alle kanten geplunderd, bij de varkens te belanden en ten slotte weer in huis te worden opgenomen. Het stuk is dus niet bepaald eene klucht, al komen er vele comische tooneeltjes in voor; eigenaardig is zeker, dat men er toespelingen in vindt op den vastenavondGa naar voetnoot2). De bron van den schrijver was een volksboek, dat weer de omwerking blijkt te zijn eener Fransche ‘moralité’Ga naar voetnoot3). Hooft heeft in bijna al zijne kluchten Bredero nagevolgdGa naar voetnoot4) en staat in zijne schildering van het leven te Amsterdam niet ver beneden dezen. J. Franssoon ontleende zijn Giertje Wouters (1623)Ga naar voetnoot5) aan den Decamarone (IX, 1). Het is de geschiedenis van de weduwe, die niet hertrouwen wil, en nu haar éénen vrijer gelast in een pas gemaakt graf te gaan liggen, den tweeden, om als engel gekleed dat lijk op het kerkhof te gaan bewaken, en den derden, om als duivel vermomd het lijk op zijne schouders te nemen. Alle drie zijn zoo verschrikt door het avontuur, dat zij van verdere aanzoeken afzienGa naar voetnoot6). In de Klucht van de Gewillige Hoorendrager (1626) bevalt eene vrouw drie maanden na haar huwelijk en bekent, wie de vader van het kind is. Deze wordt nu gedwongen aan den echtgenoot, een schoenmaker, door tusschenkomst van een erg wijzen notaris eene som geld te betalen. De schrijver van het stukje is evenmin bekend als die van Tryn van Hamborg (1627). Tryn koopt verschillende kostbaarheden bij een goudsmid, wiens vrouw met haar meegaat, om het geld te halen. Maar Tryn brengt haar bij een barbier, dien zij verzocht heeft, eene vrouw te onderzoeken; zij verdwijnt met de kostbaarheden en vrouw en barbier begrijpen te laat, dat zij bedrogen zijn. Waarschijnlijk is in het stukje een voorval gedramatiseerd uit het leven der beruchte Tryn Peters of Tryn van Hamburch, die, na ettelijke malen alle mogelijke straffen te hebben ondergaan, welke de justitie in dien tijd toepaste - zelfs werden haar de ooren afgesneden - eindelijk in 1617 gehangen werdGa naar voetnoot7). De | |
[pagina 443]
| |
schrijver der Boertighe klucht van de feyl (1628) heeft te recht zijn naam niet genoemd. Eene vrijster en een vrijer spreken af, dat zij ‘in de stoep’ een vijl zal leggen als teeken, dat zij 's avonds uit is. Een andere vrijer hoort de afspraak en bevuilt de vijl. Het paartje verdenkt elkander van het vertoonen dezer ongepaste aardigheid en het is uit tusschen hen beiden. De andere vrijer krijgt het meisje. Krul laat in zijn Drooghe Goosen (1632)Ga naar voetnoot1) een zoon optreden, die door zijne moeder wordt aangezet uit vrijen te gaan en dus zijn beste pak aantrekt en Truytje Teeuwis gaat opzoeken. Maar twee erg kale studenten hebben van zijne plannen gehoord; de een verkleedt zich als een meisje, doet - het is flink donker - of hij Truytje is, neemt de geschenken van Goosen aan en laat dezen van kleeren verwisselen met den anderen student, die als neef van Truytje wordt voorgesteld. Goosen is in de wolken, maar, als hij later bij de werkelijke Truytje aanklopt, weet zij natuurlijk nergens van en Goosen schaamt zich er voor, om na zijn avontuur bij zijne moeder terug te komen. Licht-hartighe Ioosje (1632) van Duirkant is zeer onbeteekenend en Pieter Soet-vleys (1632) van Severins van Cuilla is eene navolging van Starter's Ian Soetekauw. In Malle Jan Tots Boertige Vryery (1633)Ga naar voetnoot2) van Colm krijgt een zoon slaag van zijne moeder, omdat hij niets voor den kost doet, en wordt door haar op een rijk meisje afgestuurd. In Van Mildert's Sr. Groen-geel (1633)Ga naar voetnoot3) is de hoofdpersoon een sul, wien door zijne lichte vrouw Belleceur wordt wijsgemaakt, dat hij dood is. Er wordt in het stukje nog al gezongen. Jan Soet gaf in 1636 een tweede deel op Krul's Drooge Goosen. Al is Goosen de eerste maal niet gelukkig geweest, hij moet toch naar een ander meisje uitzien. Joncker Vrerick weet hem Trijn Jans aan te praten; zij is zwanger bij Vrerick, maar Goosen trouwt haar, houdt vroolijk bruiloft en moet al spoedig uit, om de ‘Vroemoer’ te halen, als hij vader wordt van een kind, dat sprekend op hem lijkt. In Soet's Iochem-Iool, ofte Ialourschen Pekelharingh (1637) vertrouwt Iochem zijne vrouw Stijn Smuls niet, die zoo lief is tegen den molenaar Snoep-siecke Hans, en wil hij den duivelbanner Lubbert Glas-oogh gaan raadplegen. Maar Stijn heeft van het plan gehoord en Iochem vindt | |
[pagina 444]
| |
niet Lubbert, maar Hans in de kleeren van den duivelbanner; hij krijgt den raad, om 's nachts op eene bepaalde plaats van het kerkhof een steen op te rapen; wanneer hij dien steen bij zich heeft, lijkt hij op den molenaar. Als Hans nu Iochem met zijn steen ziet, doet hij, of hij doodelijk verschrikt is, en Stijn jaagt hem smadelijk weg. Iochem is nu volkomen overtuigd van ‘de vroomheyd van (s)ijn Wyff’Ga naar voetnoot1). De Boertighe Clucht van Claes Klick schijnt ongeveer in dezen zelfden tijd door Van Arp te zijn geschrevenGa naar voetnoot2). De dronkaard Claes slaat dikwijls zijne vrouw, Trijn Snoeps. Zij heeft zich dus een minnaar aangeschaft, die op een goeden avond, als Claes weer aan den gang is, als duivel verkleed voor den dag komt, hem het huis uitjaagt en zelf blijft. Claes durft den volgenden dag nauwelijks weer in huis komen en vraagt nederig om vergiffenis. In C.V.B.'s Klvcht van Lammert met syn Neus (1641)Ga naar voetnoot3) is de held bijzonder trotsch op zijn grooten voorgevel en bejammert het, dat hij geen zoon heeft, daar ook deze waarschijnlijk evenzoo gesierd zou zijn als hij. Als Lammert voor twee jaren op reis is gegaan, neemt zijne vrouw, op raad van eene buurvrouw, een kind van 11 jaren aan en laat den jongen een geweldigen neus aanzetten. Lammert is bij zijne t'huiskomst overgelukkig en tevreden met de verklaring, hoe zijn zoon al zoo oud kan zijn. Hij brengt hem naar school, waar de jongens hem den aangeplakten neus afslaan en Lammert's vrouw den schoolmeester afranseltGa naar voetnoot4). De Oene (1642)Ga naar voetnoot5) van Jan Vos heeft bijna evenveel opgang gemaakt als zijn Aran en Titus. Oene's vrouw, Fijtje, wil 's nachts de deur uitsluipen naar haren vrijer, Lichte Ritsaart, en als Oene wakker wordt, verbergt zij Ritsaart in de wiegGa naar voetnoot6). Maar Oene merkt iets en besluit een duivelbanner te raadplegen. En nu gebeurt ongeveer hetzelfde als in de klucht van Jan Soet, die dan ook over dat plagiaat niets gesticht was | |
[pagina 445]
| |
en Vos er hevig over heeft aangevallenGa naar voetnoot1). Maar de klucht van Vos is veel langer dan die van Soet. Hij laat Oene op het kerkhof allerlei grappige grafopschriften lezen, hem door Ritsaart het gezicht zwart maken en een langen droom vertellen van alles, wat hij in de hel gezien heeft, waarbij allerlei soort van menschen over den hekel worden gehaald. In 1662 heeft Vos de klucht nog weer belangrijk ‘verandert en vermeerdert’ en aan Fijtje eene listige dienstmaagd toegevoegd, die Ritsaart, als hij in eene kist is gekropen en de schout eene huiszoeking wil doen, redt door brand te roepen. Maar de verwikkeling van zijn stukje heeft Vos toch zeker ontleend aan dat van Soet. Tengnagel's Frik in 't Veurhuys (1642)Ga naar voetnoot2) is niet minder ruw dan de Oene. In de naaischool, die Grietje van Buren houdt, komt Diewertje, de moeder van Frik, linnen brengen dat genaaid moet worden voor het huwelijk van haar zoon. Dat geeft eene scheldpartij, want Grietje is sedert eenige weken moeder van een kind, waarvan Frik de vader is. Diewertje jaagt haar lichtmis van een zoon het huis uit, dat spoedig belegerd wordt door Grietje, door Saartje, die in hetzelfde geval verkeert en ook eene trouwbelofte van Frik heeft, en door eene buurvrouw, allen gewapend met zeer ongeschikt oorlogstuig. Een oploop en eene vechtpartij voor de deur zijn daarvan het gevolg en Frik, die zich beroemt op zijne nobele levenswijze, wordt door den koster gedaagd ‘voor Commissarissen in d'ouwe Kerk’. In de Klucht van Loome Lammert (1642) van Isaak Vos tracht Trijn, ‘een oudt Vodde-wijf’ en Duitsche van geboorte, een huwelijk tot stand te brengen tusschen haar zoon, Loome Lammert, en Grietje Gerrits. Maar de vrijster wil van den hals niets weten, houdt hem schromelijk voor den gek en lokt daardoor een twist uit tusschen haar eigen moeder en Trijn, waaraan de schout een einde moet maken. Het stukje kreeg later den naam van Klucht van de Moffin en is onder dien titel dikwijls gedruktGa naar voetnoot3). Niet minder populair was zijne Klucht van de Moff (1644)Ga naar voetnoot4). Joachim Bueleke, kersversch uit Duitschland gekomen, zoekt werk en wordt in de leer genomen door een schoenmaker. Aangemoedigd door dat goede begin, tracht hij het aan te leggen met de dochter, maar het meisje, dat hem in haars vaders bed heeft gestopt, bezorgt hem een duchtig pak slaag en Joachim wordt in zijn hemd op straat gezet. In de | |
[pagina 446]
| |
Klucht van Robbert Lever-worst (1650)Ga naar voetnoot1) is de held altijd uit, om op kosten van een ander te eten en te drinken. Zijne vrouw Lysbeth troost zich met het gezelschap van haar ‘boel’ Eelhart; zij bakken den echtgenoot de volgende poets. Als hij t'huis komt, zegt Lysbeth, dat zij ziek is, en stuurt hem om den dokter; terwijl hij weg is, wordt in het huis eene andere deur gezet, het uithangbord van eene herberg er boven geplaatst en worden speellui binnengelaten. Robbert komt terug en begrijpt niets van het geval; is dit zijn huis wel? Hij klopt aan en wordt weggejaagd door een bediende, die opendoet, krijgt ruzie met een Duitscher, die uit zijn huis komt, en haalt de buurvrouwen uit haar bed, om zijne identiteit te bewijzen. Maar deze, die in het komplot zijn, beweren hem niet te kennen, en hij gaat de ooms zijner vrouw halen. Nu maakt men alles weer in orde, zooals het vroeger was; bij zijne terugkomst wordt Robbert door allen erg bekeven en belooft beterschapGa naar voetnoot2). In Domine Iohannis, anders geseyd de simpele doctoor, met zijne tvvee Dienst-maegden, Leda en Lorencia (1643) van een onbekenden schrijver laat de dokter zich drillen door zijne dienstmeiden, die in huis den boel opmaken, en loopt zelf de snollen Rosa en Olimpia na. Als hij eens niet t'huis is, verkleedt ééne der dienstmeiden zich als dokter, schrijft recepten voor aan de bezoekers en vermoordt daardoor twee menschen, wier familieleden, Salazar en Philelio, met den ‘Stee-boo en Dienaers’ zich komen beklagen. Lorencia bekent, maar koopt den ‘Steeboo’ om met het van de patienten ontvangen geld en de dokter zal beproeven, haar voor de justitie te redden. Vermoedelijk is het stukje, waarin Spaansch voorkomt, naar eene Spaansche klucht bewerkt, wat wij zeker weten van Jan Soet's Zabynaja (1648). A. Bormeester's Doeden (1643)Ga naar voetnoot3) is ontleend aan den Decamerone (VII, 5). Eene vrouw, die het houdt met den zoon van haren buurman, ‘een fraeyen baes’, zegt haren man, dat zij gaat biechten. De man, die haar niet vertrouwt, snelt naar ‘den Paep’, steekt zich in diens kleeren en neemt zijne vrouw de biecht af. Maar zij herkent hem en maakt hem wijs, dat ‘een Paep’, voor wien alle deuren opengaan, haar 's nachts bezoekt. Doeden wapent zich van top tot teen en wacht buiten 's huis dat bezoek af, terwijl de vrijer over het dak in huis komt. Als Doeden | |
[pagina 447]
| |
haar den volgenden dag vraagt, wie de priester is, zegt zij, dat zij hem bij de biecht herkend heeft en dat hij zelf de priester is, die haar alle nachten bezoekt; Doeden heeft voortaan een onwankelbaar vertrouwen in de deugd zijner vrouw. In Bormeester's Sijtje Fobers (1643)Ga naar voetnoot1) spreekt Sijtje met haar vrijer Joost af, dat zij hem 's avonds de achterdeur zal openlaten. Die afspraak wordt gehoord door Roelof, een anderen vrijer, die door Sijtje versmaad is; als Joost in huis is en zich in eene ton heeft verstopt, komt Roelof ‘in duyvels gewaat’ en jaagt Joost weg met achterlating van zijn hoed en mantel. Roelof neemt die kleedingstukken, gaat in de ton zitten en wordt door Fijtje naar haar kamer meegenomen; Joost, die aanklopt, krijgt slaag en, als de vergissing aan den dag komt, toont Sijtje ‘een schijn van swijmingh’. In 1644 volgde Infidelitas, ofte ontrouwe DienstmaagtGa naar voetnoot2). In het huis van Sr. Magnanimus, ‘een Astrologist’, en zijne vrouw wordt feest gevierd door de meid Seelitje met drie vrijers, terwijl de baas en de vrouw uit zijn. In 't Nieuwsgierig Aegje (1662)Ga naar voetnoot3) verlangt de hoofdpersoon zeer, Antwerpen eens te zien, en staat haar man haar toe, met schipper Freek-buur mee te gaan. In Antwerpen aangekomen, gaat zij er alleen op uit, maar wordt aangeklampt door den ‘gaudief’ Picaron, die doet alsof hij familie van haar is en haar naar een slecht huis brengt. Daar wordt zij dronken gemaakt, van alles beroofd, in manskleeren gestoken en dan in eene mand op straat gezet. Zoo wordt zij gevonden door eenige losbollen, die haar voor den gek houden, maar daarna door Freek-buur, die haar weer mee naar boord neemtGa naar voetnoot4). In Rijcke Kees, en de Moolenaer (1644) van Simon de Vogel geeft Ael Kaeks, de vrouw van den molenaar, voor, dat zij hare gunsten aan een rijken boer zal schenken, als deze haar 20 ducaten geeft, maar zij vertelt haren man de afspraak. Als dus Kees aan Ael een bezoek brengt, komt de molenaar plotseling t'huis; Kees verbergt zich in een | |
[pagina 448]
| |
zak, die echter door den molenaar wordt opgenomen en uit den molen naar beneden gegooid. Aan De qua Grieten (1644)Ga naar voetnoot1) van een onbekenden schrijver ligt dezelfde anecdote ten grondslag als aan de Cunae van SchonaeusGa naar voetnoot2), wiens Vitulus omstreeks dezen zelfden tijd bewerkt werd in de Lacchelicke cluchte van een boer die in een calfs-vel benaeyt wasGa naar voetnoot3). Ook den schrijver dier bewerking kennen wij niet. H. van der Muyr's Klucht vande Ketel-boeter (1644)Ga naar voetnoot4) heeft den volgenden inhoud. De ketelboeter Gerritge de Licht heeft voor den nacht een onderkomen gevonden bij den ouden boer Frans Joppen, die door zijne vrouw Elsje naar de stad wordt gezonden. Want Elsje heeft eene afspraak met den jongen boer Jaep, die al spoedig opdaagt met een eendvogel en wijn. Juist als zij zullen gaan eten, keert Frans terug; de eetwaren worden weggezet en Jaep kruipt in het varkenskot. De ketelboeter heeft gemerkt, wat er gaande is; hij zegt te kunnen tooveren en wijst dan ook met allerlei grimassen de plaatsen aan, waar de boerin den eendvogel en den wijn verstopt heeft. Dan zegt hij, dat hij den ‘Bulleman’ zal doen verschijnen, die al dat lekkers gebracht heeft; de boer moet een stuk hout halen, om hem te slaan, maar hij moet zich laten blinddoeken. Jaep ontkomt natuurlijk uit zijne schuilplaats, zonder dat hij door Frans geraakt wordt. Als het geheele gezelschap echter voor ‘den Officier’ moet komen, die van de ‘Duveldery’ gehoord heeft, biecht Gerritge op, maar de man der wet laat zich omkoopen en Elsje belooft beterschapGa naar voetnoot5). In J. Noseman's Hans van Tongen, Razende-Liefdens Eynd (1644)Ga naar voetnoot6) wordt de schilder Hans bekoord door eene vrouw, die hij ziet in het huis, waar hij werkt. Zijne makkers maken hem wijs, dat het de vrouw des huizes is, en beloven, door toovermiddelen te zullen maken, dat zij hem overal volgt. De vrouw wordt in het geheim genomen en het toovermiddel helpt dus voortreffelijk, maar als zij hem naar de vliering gevolgd is, werpt zij hem op den grond en gaat op hem zitten. In dien toestand vinden hem zijne vrienden en ook zijne vrouw, die zij gewaarschuwd | |
[pagina 449]
| |
hebben en die den ontrouwen echtgenoot alles behalve vriendelijk behandeltGa naar voetnoot1). Lichte Klaartje (1645)Ga naar voetnoot2) gaat, als haar man van huis is, met haren minnaar naar eene herberg, maar wordt daar gezien door haar man en den knecht, die zich als muzikanten vermomd hebben. Zij redt zich echter, voordat de schout komt, en zit zedig t'huis, wanneer haar man verschijnt, dien zij er toe weet te brengen, haar vergiffenis te vragen voor de verdenking, die hij tegen haar koesterde. De Beroyde Student (1646)Ga naar voetnoot3) heeft ongeveer denzelfden inhoud als Van der Muyr's Ketel-boeter. Maar hier is het Gregorius, een arme student, die toovert en voor de oogen van den verbaasden echtgenoot ‘den drommel’ uit eene ton laat verschijnen in de gedaante van ‘yemant van dit dorp’. Ook worden de vrouw en haar pol niet verhinderd in het uitvoeren hunner stichtelijke plannen, terwijl Gregorius zelf in den molen - de bedrogen echtgenoot is hier molenaar - een onderhoud heeft met de meidGa naar voetnoot4). In Noseman's Bedrooge Dronkkaart, of Dronkke-Mans Hel (1648)Ga naar voetnoot5) is Flooris Koerten altijd in de herberg. Zijne vrouw en haar vroegere minnaar besluiten hem van zijne drankzucht te genezen en nemen daarvoor de buren en een dokter in den arm. Men vertelt Flooris, dat hij er miserabel uitziet; de dokter zegt, dat zijn einde nabij is, en dan ziet hij, half versuft door een drank, dien men hem heeft ingegeven, ‘Radamanthus’ en Aeacus, die vreeselijke vonnissen vellen over de buren, door Charon voor hen gebracht. Daarna is het de beurt van Flooris, maar de rechters willen hem op zijn smeeken nog een beetje leven gunnen, als hij belooft zich te beteren. Wanneer hij weer geheel wakker is geworden, is hij een ander manGa naar voetnoot6). In Romboud, of de Getemde Snorker (1649)Ga naar voetnoot7) wil de hoofdpersoon het aanleggen met de vrouw van Wybrant. Deze wapent zich van top tot teen, om den ander dat af te leeren, maar is inderdaad even bang als Romboud. Zij bluffen tegen elkaar, doch een derde man jaagt Wybrant schrik aan, zoodat hij in 't vervolg | |
[pagina 450]
| |
minder jaloersch is. In Noseman's Krijn Onverstant, of Vrouwen Parlement (1659)Ga naar voetnoot1) ranselt Trijn haar man en de buurman Krijn zijne vrouw. Krijn krijgt medelijden met Trijn's echtgenoot; hij trekt de kleeren aan van dezen en geeft Trijn zulk een pak, dat zij belooft, in het vervolg onderdanig te zullen zijnGa naar voetnoot2). Den welluidenden naam Phantasia (1645) gaf een onbekend dichter aan een zeer onbeteekenend stukje, waarin Styntje zwanger is bij Emmerick en op zijn aanraden Teunis trouwt. Als zij kort na haar huwelijk bevalt, bekent Emmerick, dat het kind van hem is, en keert eene goede som geld uit. In Jaep Ront-voet (1645) van I.F. Vijgh wordt de hoofdpersoon, die bruidegom is, door een paar gauwdieven dronken gemaakt, bestolen en zwart geverfd. Eén der dieven gaat dan naar de bruid en weet bijzonder bij haar in de gunst te komen. Daarna maken zij Jaep bang, zoodat hij zich in een wijnvat verstopt, en dat brengen zij bij de bruid. De inhoud der Vlaemsche Klucht (1645) van Mr. Willem van Bruyningen is aldus. Sinjoor Jakus Smul houdt het met de vrouw van den schoenmaker Joos; als hij eens bij haar in huis is, komt de schoenmaker t'huis en verbergt de vrouw haar minnaar in de spinde, waar hij angstige oogenblikken doorleeft, omdat de schoenmaker overal naar wat eten zoekt. Smul wil haar dat betaald zetten; hij noodigt haar in eene herberg, maar zendt tevens eene boodschap aan haar man, dat hij daar schoenen moet komen aanmeten. De vrouw is doodelijk verschrikt en verbergt zich in bed; de schoenmaker verzoekt de onbekende op te staan en meet ten slotte de schoenen aan haar voet, dien zij uit het bed steekt. Zij heeft toevallig dezelfde maat als zijne vrouw! Wegens den angst, dien zij heeft gehad, wil zij met Smul niets meer te maken hebben. In Olef Brom, of het onghehoorsaem Dochterken (1646) van Mathijs Kueser vrijt Olef, een Deen, naar een meisje, dat echter alleen van hem wil weten, als hij een raadsel oplost. Olef kan de oplossing niet vinden, maar zijne knechts geven hem het antwoord aan de hand. Het meisje ontvangt hem nu op haar kamer, maar de knechts waarschuwen hare moeder, verkleeden zich als duivels en jagen Olef, met zijne kleeren onder den arm, op de vlucht. In De Oneenige-trouw (1648) van A. Boelens krijgt Jan Lechachter een duchtig pak slaag van zijne vrouw Griet; hij beklaagt zich niet alleen bij den schout, maar ook bij zijne moeder en zijn schoonvader. Intusschen heeft Griet een pol in huis gelaten en ziet, als deze weg zal gaan, hare | |
[pagina 451]
| |
verwanten aankomen. Maar zij giet hare geëerde familie den inhoud van een pot in het gezicht, zoodat de vrijer ongemerkt kan ontsnappen. Ten slotte verzoent haar man zich met haar. In zijn Bedrooge Vryer (1649)Ga naar voetnoot1) wordt een sul door drie meisjes voor den gek gehouden; de eene werpt hem met vuil, de tweede smeert hem in met zeep, de derde maakt hem zwart. Verder veel schelden, ruzie maken en vechten. In de Pots van Kees Krollen Hartogh van Pierlepom (1649) van een onbekenden schrijver komt de hoofdpersoon, een ketelboeter, 's avonds dronken met een ander uit de herberg. Hij valt neer en wordt zoo gevonden door twee landjonkers, die met hunne bedienden van de jacht terugkeeren. Eén der heeren komt op het denkbeeld, den ketel-boeter mee te nemen naar zijn landhuis, hem ‘op een cierlyk bed (te) doen leggen’ en hem den volgenden dag als een groot heer te behandelen. Zoo gezegd, zoo gedaan; de dronken ketellapper wordt meegenomen, met moeite naar bed gebracht en den volgenden morgen door vele bedienden begroet als ‘Hertoogh van Pierlepom, Graef van Bravaden den wijsen geseit, Cavalier de Pompo’. Men overhandigt hem een ‘gulde lampet met water’, kleedt hem prachtig aan en zet hem een uitstekend ontbijt voor. Dan verschijnen de beide heeren met Angelica en een ‘speelman’; zij begroeten den hertog van Pierlepom op plechtige wijze en stellen zich voor als zijn hofmeester en kamerdienaar en de juffrouw als zijne vrouw. Kees is allergenadigst en noodigt hen uit mee aan te zitten; hij wordt steeds meer opgewonden, danst met Angelica en geeft bevel, het bed gereed te maken, maar valt al spoedig weer in slaap. Men trekt hem zijne oude kleeren weer aan en legt hem neer op dezelfde plek, waar hij gevonden is; daar ziet hem zijn makker, de kuiper, die uit de herberg komt, en is met de beide bedienden der landjonkers getuige van zijne verbijstering, als hij ontwaaktGa naar voetnoot2). | |
[pagina 452]
| |
In Hontghe bijt my niet (1649)Ga naar voetnoot1) is de gewone ruzie tusschen een drinkeboer en zijne vrouw. Ook De Vyaensche reys (1649) van H. de Bruyn-beeck is zeer onbeteekenend. Een jonge man trouwt, maar zijne vrouw houdt het met een ander; hij wordt geruïneerd en in eene suiker-kist naar Vianen verzonden. In De Levendighe Doodt, of Bedroogen Kassier (1649) van M. Gramsbergen houdt Melis, een sterrenkijker, het met de vrouw van den kassier Pedro. Hij voorspelt dezen, dat hij spoedig zal sterven, en spreekt met eenige van zijne bekenden, o.a. een priester en een kapelaan, af, dat zij hem, als zij hem zien, voor eene schim zullen houden. Als Pedro t'huis komt, valt dan ook zijne vrouw Aledia, die in den rouw is, flauw, zoodra zij hem ziet. Pedro wordt opgesloten, maar heeft het goed na zijn dood; hij eet, drinkt en slaapt. Als men hem weer vrijlaat, is zijn huis niet meer vol rouwfloers en maakt men hem wijs, dat hij gedroomd heeftGa naar voetnoot2). In Gramsbergen's Kluchtighe Tragoedie, of den Hartog van Pierlepon (1650)Ga naar voetnoot3) keert de boer Mieuwes Teeuwisz 's avonds terug van eene vergadering der Noordwijksche rederijkerskamer en is geheel vervuld van zijne waardigheid als lid van dat genootschap. Hij beproeft allerlei rijmwoorden te vinden en draagt stukken voor uit verschillende tooneelspelen. Zijne ontboezemingen worden gehoord door eenige reizende komedianten, die hem aanspreken en aansporen, lid van hun gezelschap te worden. Mieuwes heeft daar wel ooren naar en betaalt zonder tegenspreken de 25 gulden, die zij hem als waarborgsom afvragen. Hij moet echter eerst eene proef afleggen van zijne bekwaamheid; hij zal zich als hertog verkleeden en men zal in eene herberg een stuk opvoeren, waarbij hij in zijne rol van hertog toeschouwer zal zijn. Als zij door den waard van de herberg met strijkages zijn ontvangen, verdeelen de komedianten de rollen; de één zal voor Thisbe spelen, een ander voor Pyramus, een derde voor de maan, een vierde voor den leeuw. De opvoering loopt echter niet mooi van stapel; de spelers zijn telkens in de war, zoodat de souffleur steeds te hulp moet komen; zij verschijnen niet op het juiste oogenblik en weten niet, wat zij moeten zeggen en doen. Als de voorstelling geeindigd is, wordt ‘Zijn Hoogheid’ plechtig bedankt, ‘dat hy zijn gezicht verleent heeft over ons Treurspel’, en gaat naar bed. De tooneel-spelers | |
[pagina 453]
| |
verdwijnen, om niet terug te keeren; de hertog wordt wakker en roept zijne bedienden, maar niemand verschijnt, behalve de waard, die nu den hertog in zijn eigen boerenpak ziet - de komedianten hebben de mooie kleeren meegenomen - en hem als Mieuwes Teeuwisz herkent. De bedrogen hertog moet zijn spaarpot aanbreken, om al de kosten goed te makenGa naar voetnoot1). 't Wynvaatje (1651)Ga naar voetnoot2) van H. Verbiest is minder aardig. Een wijnkooper wil zijn zoon, die niet oppast, in het rasphuis laten opsluiten en stuurt hem daarheen met een vaatje wijn, maar het jongemensch merkt onraad en zendt een ander. Ten slotte wordt hij door den schout opgepakt. 't Bakkers knaapje (1652)Ga naar voetnoot3) van M.W. de Jonge is even onbeteekenend; door eene zeer onwaarschijnlijke intrige lukt de vrijerij van het knaapje. In De bedroge Speck-dieven (1653) van I. de Groot spoort Joost, ‘een kael koopman’, zijne vrouw aan, te doen alsof zij hare gunsten wil schenken aan Tamponistus, ‘een sot gestudeerde Secretaris’. De vrouw staat Tamponistus dus toe bij haar te komen, als hij eene flinke som geld meeneemt. Tamponistus komt, maar valt flauw van schrik, wanneer Joost verschijnt als duivel gekleed. Zij meenen, dat hij dood is, en zetten hem tegen de deur, maar hij valt in huis en nu stopt Joost hem in een zak en brengt hem weg. Drie dieven hebben spek gestolen en in een zak verborgen; Joost neemt dien zak mee en de dieven komen met den verkeerden zak bij den waard, aan wien zij het spek verkoopen. Dan komt, tot verbazing van allen, Tamponistus voor den dag en tracteert het heele gezelschapGa naar voetnoot4). In Baron's Lichthart, en Aers-gat Sonder-Sorgh (1653) sluit de man, wiens boedel door zijne vrouw en dochter wordt opgemaakt, beiden in eene kooi, waar zij door den schout worden uitgehaald, om wegens schulden te worden opgebracht. Intusschen doet de echtgenoot zich eens te goed; het is dan ook vastenavond. In zijn Kees Louwen, ofte den Gheschooren Boer (1667) wordt een praterige boer onder het scheren van zijne beurs beroofd en daarna den barbierswinkel uitgezetGa naar voetnoot5). De inhoud van J. van Dalen's De Jalourse Jonker (1654)Ga naar voetnoot6) is niet | |
[pagina 454]
| |
goed te vertellen; dat een jonker en een boer ruilen van vrouw is nog maar eene kleinigheid. D'aardige Colicoquelle (1655)Ga naar voetnoot1) is de naam van een kleermakersknecht, die erg liegt. Er is veel overspel en gevecht in het stukjeGa naar voetnoot2). De kale edelman (1657)Ga naar voetnoot3) tracht eene rijke bruid te veroveren en geeft hoog op van zijne bezittingen, maar moet de vlucht nemen voor zijne vele schuldeischers. In De bedrooge Gierigaart (1654) van M. Waltes trachten een paar dieven den rijken boer Gijs te bestelen. Als dat mislukt, verhuren zij zich bij hem als knecht en meid, maken hem wijs, dat er op eene door hen aangewezen plaats geld begraven ligt, en vertellen aan zijne vrouw, dat de boer met eene juffer op het pad is, en aan de dochter, dat zij moet vluchten, omdat hare ouders haar tot een huwelijk willen dwingen. Als nu allen het huis uit zijn, slaan de dieven hun slag en verdeelen den buit. De vrouw heeft intusschen den schout gehaald, om haar man op te sporen, en de bestolen Gijs wordt nog bijna in het rasphuis gezet. In zijn Bol-Backers-Jan (1659)Ga naar voetnoot4) speculeeren een barbier en zijne vrouw op de erfenis van een zieken broer. Als deze sterft, zonder een testament te hebben nagelaten, overreedt de barbier Bol-backers-Jan om voor den stervenden broer te spelen en aan een notaris een testament te dicteeren. Jan neemt dat op zich, maar legateert zich zelf 10.000 guldenGa naar voetnoot5). Buchelioen 't Kaboutermannetge (1655) van J. Barentsz is de knecht van Karel, die naar Annetje vrijt. Annetje wordt, als haar vader uit is, bewaakt door den knecht Jillis, maar zij stuurt hem uit, om den dokter te halen. Natuurlijk is Karel de dokter en hij neemt Buchelioen mee, om in de gedaante van een kaboutermannetje Jillis schrik aan te jagen en te plagen. Buchelioen vervult zijne rol zoo goed, dat niet alleen Jillis, maar ook de vader van Annetje'er de dupe van wordt en de laatste zich zelfs in zijne eigen deur wil ophangen. In J. van Breen's Klucht van 't Kalf (1656)Ga naar voetnoot6) gaat een dronken boer 's avonds met een kalf naar de stad. Een kennis van hem wil hem van zijne slechte leefwijze genezen; hij verkleedt zich als ‘droes’, snijdt het touw, waaraan de boer het kalf leidt, los en neemt het in de hand. Als de boer bij het galgeveld is gekomen, ziet hij den ‘droes’ achter zich, die hem onderhoudt over zijne zonden en hem beterschap laat beloven. De Bedrooge Jalouzy (1659)Ga naar voetnoot7) is ontleend aan den Decamerone, | |
[pagina 455]
| |
VIII, 8. Jean de la Roy, of d'ingebeelde Rijke (1665) houdt 's nachts de wacht vóór een pakhuis, waarin hij zich verbeeldt, dat eene groote massa goederen, die hem zouden toebehooren, zijn geborgen. Hij betrapt een paar vrouwen, die een vaatje wijn uit het pakhuis stelen, en drinkt het met een gezelschap van nachtbrakers leeg. Men maakt hem wijs, dat er in een put een schat is verborgen; hij daalt in den put af, laat zich met eene zware ton weer ophijschen en verkoopt deze voor duizend pond. Zij blijkt gruis van glas te bevatten. De ziende blindemanGa naar voetnoot1) is een bedelaar, die ook voor baron speelt, om een meisje te krijgen, dat hij overhaalt, in manskleeren bij hem te komen logeeren. Maar een andere minnaar dwingt hem, zijne fraaie kleeren af te staan, trekt ze zelf aan en verwacht het meisje op de aangewezen plaats. Doch Hans is daar reeds, nu gekleed als speelman, en spoedig komt ook de schout, dien hij gewaarschuwd heeft. En hij krijgt het meisje. De swarte minnaersGa naar voetnoot2) zijn een paar sukkels, die door een verloofd paar voor den gek worden gehouden. De bruidegom verkleedt zich als toovenaar en maakt hun gezicht zwart; zoo worden zij door den schout opgepakt. In J. Wissingh's De bedroge Dromer (1656) droomt Jonker Nicodemus, dat zijne vrouw Lucretia het houdt met een ander. En zij komt werkelijk in aanraking met Rijcke Floris, die eene groote som geld belooft. Man en vrouw spreken af, het voorstel niet af te slaan, en Nicodemus verstopt zich tot de tanden toe gewapend in eene kist, om den vrijer te overvallen. Floris komt en brengt geld en een parelsnoer mee, dat in het ‘tresoor’ wordt neergelegd. Maar als hij een pistool afschiet en zijn degen trekt, durft Nicodemus niet voor den dag komen, zoodat Floris geheel ongedeerd weggaat en zijn geld en parelsnoer weer meeneemtGa naar voetnoot3). Dronkken Hansje (1657)Ga naar voetnoot4) van M. Fockens is een scharenslijper, die precies hetzelfde avontuur heeft als Kees KrollenGa naar voetnoot5). De verliefde grijsert (1659) wordt 's nachts in eene mand opgeheschen, die men halfweg laat hangen; de ratelwacht vindt hem en hij is boverdien zijn geld kwijt. In de Italiaanschen Schoorsteenveger (1662) van Fockens verkleeden twee afgewezen minnaars Jacomo als een rijk heer; zoo wint hij de liefde van het meisje, dat hen beiden versmaad heeft, en nu ten slotte een schoorsteenveger tot man krijgt. | |
[pagina 456]
| |
In de Klucht vande Saus (1657)Ga naar voetnoot1) van een onbekenden schrijver maken een paar gauwdieven zich meester van een stuk vleesch, dat een oude man juist op de markt gekocht en gelast heeft in huis toe te bereiden. De vrouw gebruikt de afwezigheid van haar echtgenoot, om een jongmensch binnen te laten, dien zij, als haar eenoogige man terugkeert, redt, door dezen de hand voor het eenige goede oog te houdenGa naar voetnoot2). AIs de dieven weerom komen, om ook de saus te halen, die bij het gebraad hoort, loopen zij een pak slaag op. De kluchten van Jhr. Joan van Paffenrode tellen 5 bedrijven. In Sr. Filibert Genaemt Oud-Mal (1657)Ga naar voetnoot3) wordt de bejaarde minnaar in eene mand opgeheschen en van zijn geld beroofd; later wordt hij als dief opgepakt. In De bedroge girigheid ofte .. Hopman Ulrich (1659)Ga naar voetnoot4) laat een oude vrek zich tot hopman benoemen en geeft daardoor aan zijne jonge vrouw gelegenheid tot een rustig samenzijn met haar minnaar, die met zijn knecht, als duivels gekleed, den ouden schrik aan-jaagt. Daar zijne vrouw hem ook nog slaat, heeft hij alle reden, om de gevolgen zijner schraapzucht te beklagen. Huygens' Tryntje Cornelisz (1657) heeft hetzelfde voorval tot onderwerp als Bormeester's Nieuwsgierig AegjeGa naar voetnoot5) en is 9 jaren vroeger geschrevenGa naar voetnoot6). Maar in de Tryntje Cornelisz is het verhaal niet nauwgezet gevolgd; er is heel wat bijgemaakt en, al is daardoor de klucht niet juist kiesch geworden, zij is aardig door het Antwerpsche dialect, dat door eenige personen wordt gesproken, door karakterteekening en door tal van geestige gezegdenGa naar voetnoot7). De Bly-eyndige-Kyvagie van Mr. Houtebeen met Els zyn wyf (1657)Ga naar voetnoot8) van P.D. Caron behelst weinig anders dan het schelden en vechten dezer eerzame echtelieden; de man, een Duitscher van geboorte, heeft in den oorlog een been verloren en houdt nu eene kroeg, en de vrouw is jaloersch op de bezoeksters dier inrichting. De krollende Ritzaart (1658) van Molenhof is platter dan plat. Een gemeene losbol wordt bang gemaakt door iemand, die als duivel gekleed | |
[pagina 457]
| |
is. De Koeck-vreyer (1659) van een onbekende is in proza geschreven; de juffrouw houdt het met den vrijer van de meid. Tryn Ratels (1660) van Opmeer bevat niets anders dan het schelden van een boos wijf. In De Schoester, of Gelijke Monnikken, gelijke Kappen (1660) van een onbekenden schrijver houdt een jonker het met de vrouw van den schoenmaker, maar deze trekt zijne kleeren aan en gaat zoo naar 's jonkers vrouw. Ook de schrijver van List tot Welstandt, ofte Bekeerde Dronckaert (1660) meldde zijn naam niet. Een dronkaard maakt men wijs, dat zijne vrouw gestorven is; later heet hij gedroomd te hebben. Halfbacken Fop (1660) is eene bewerking der 6de novelle van den 7den dag van den Decamerone, waarin de ongelukkige Calandrini zijn geliefd varken kwijt raakt. In J. Kemp's Bedrogen smith (1661) bedriegt een student een meisje en daarna haar vader door onder eene trouwbelofte de woorden ‘vi coactus’ te plaatsen, waardoor zij hare waarde verliestGa naar voetnoot1), in A. van Steyn's Lammert Meese of ... de Melck-Boer (1661) worden een eigen-wijzen boer niet alleen zijn baard, maar ook zijn hoofdhaar en zijne wenkbrauwen afgeschoren, zoodat zijne vrouw hem niet herkentGa naar voetnoot2). In J. Klaerbout's Klucht van 't kalf (1662) verkoopt een boer zijn kalf eerst aan een slager en dan aan een kok; op raad van een advocaat geeft hij op alle vragen, ook van de rechters, geen ander antwoord dan ‘heu, kalfje’Ga naar voetnoot3), en behandelt zijn raadsman, die hem om geld maant, op dezelfde wijze. In De Bedriegery van de licht-verkeerde boef (1662) van een onbekende verkleedt ‘een doortrapte Boer’ zich op verschillende wijzen en doet allerlei gemeene dingen. De verwarde Tydt, of Bedroge Gierigheyt (1662) heet wel geene klucht, maar is vol van allerlei klucht-motieven, o.a. bedriegen drie reizigers hun gierigen kameraad, door in donkeren bij zijn bed kaart te spelen, hem wijs te maken, dat hij blind is, en hem door den barbier erg te laten afzetten. Ook wordt, terwijl de waardin alleen t'huis is, de pastoor uit eene kast gehaald, nadat er eerst allerlei eetwaren te voorschijn zijn getooverd. ‘De Tydt’ verschijnt telkens, als men van hem spreekt, en geeft dan raad. Scheele Griet of gestrafte wellust (1662) van P. Elzevier is de omwerking eener 16de-eeuwsche klucht, waarin een schilder, zijne vrouw, een beeldhouwer en een ‘sneukelaar’ de handelende personen zijnGa naar voetnoot4); twee | |
[pagina 458]
| |
van hen dragen zelfs dezelfde namen als in het oudere stukje. Het slot is verschillend, want de half gekleede en geverfde gast, die voor Sint Philibert doorgaat, maakt, nadat hij uit het huis van den schilder is weggebracht, een ander zoo bang, dat deze hem zijne kleeren afstaat. De gestoorde vreught (1664) speelt in eene herberg van slecht allooi en is niet te ontleden; de geschiedenis is ‘waerachtig’. In De broek-dragende vrouw (1666)Ga naar voetnoot1) worden een paar mannen geranseld door hunne vrouwen, maar zij raadplegen een kwakzalver en keeren de rollen om. De springende dokter (1666) van Elzevier is eene bewerking van Le médecin volant, die aan Boursault, maar ook wel aan Molière wordt toegeschreven. In De gekuypte Vryster (1663) verbergt een meisje, dat zich niet door haren vader laat dwingen, om een niet gewilden vrijer de hand te reiken, zich in een leeg wijnvat en wordt het huis uitgedragen en in de armen van haren beminde gevoerd. Focquenbroch's Hans Keyenvretzer, Medicijnen doctoor (1663) en zijne Klucht van de Weyery (1665)Ga naar voetnoot2) verdienen geene bespreking; het eerste stukje is in 1692 door Asselijn omgewerkt als De kwakzalver. In Coli Compas of de klucht van Ian Tryntiens en Duyfie (1665)Ga naar voetnoot3) van een onbekende merkt een dokter er niets van, dat zijne vrouw moet bevallen, en denkt aan koliek. Ick ken je niet (1664)Ga naar voetnoot4) van Bara heeft overeenkomst met Klaerbout's klucht, maar hier heeft Pekelharingh, de knecht van een molenaar, een kalf gekocht, wil niet betalen en antwoordt op alles met de bovengenoemde woorden, ook als zijn advocaat betaling eischt. Ten slotte koopt hij den schout om, ruilt met dezen van kleeding en treedt zelf als schout op. In Bara's Verslingert Moekroesje (1668)Ga naar voetnoot5) is een zwetser verliefd op eene lichte juffer en wordt door haar en door zijne geheele omgeving voor den gek gehouden. Vryagie en Trouw of de klucht van Kreelis Crynen en Iuff. Iennema (1665) slaat blijkbaar op een schandaal te Utrecht, evenals later Bellamante, ofte de minsiecke juffer (1689). In List sonder VoordeelGa naar voetnoot6) van E. Luydens maken een paar boeven zich meester van de kostbaarheden, die een boer voor zijne dochter heeft gekocht, en van het eten, dat hij klaar heeft laten makenGa naar voetnoot7), maar moeten later alles weer afstaan. In Mr. Tiribus, met sijn klughtigh | |
[pagina 459]
| |
Huysgesin (1665) van J. Boltingh treden een paar barbiersbedienden op, die duchtig aan de rederijkerij doen. In de Snaekse Schaking van de juffer in de kleer-ben (1669) van J. Soolmans laat de juffer zich in eene mand door den kruier weghalen. In zijn Gemeenzame gast (1679) wordt een niet gewilde vrijer bang gemaakt door zijn mededinger en diens knechts, die in eene kist en eene kast zitten. Zijn Verandert houwelijk (1680) kan wel aan het Fransch ontleend zijn; juffer en meid ruilen van kleeding, maar de vreemde vrijer en knecht eveneens; natuurlijk springt het huwelijk af. Zijn ‘pots-spel’ De verzierde ontoovering van de gravin Trifaldi, door de dolende Ridder Don Quichot de la Mancha, en zijn Schildknaap Sanche Pance (1681)Ga naar voetnoot1) is eene dramatiseering van een paar hoofdstukken van den beroemden romanGa naar voetnoot2). De verliefde droomer van een onbekende is eveneens veel fatsoenlijker dan de kluchten van vroeger tijd, maar flauw. J. de Mol's Bedrogen Lichtmis (1671) behelst de geschiedenis van een doordraaier, die ten slotte wordt opgepakt en naar Indië gestuurd. In Mr. H. van Bulderen's Bedroge Dienstmaegd of Verkogte Trou (1675)Ga naar voetnoot3) vrijt een soldaat naar een dienstmeisje, maar krijgt spijt, dat hij haar zijn woord heeft gegeven; een kameraad neemt nu zijne rol over. In De vrijer in de kist (1678)Ga naar voetnoot4) van Nil Volentibus Arduum schaakt een minnaar zijn meisje, dat door hare ouders uit de stad zal worden gezonden, en brengt haar naar zijne kamer bij zijne eigen ouders aan huis. Zij zal over dag in eene kist verborgen worden; de vrijer probeert de kist door er in te gaan liggen, maar het deksel valt dicht en hij heeft den sleutel in zijn zak. Zijne moeder komt op de kamer en het meisje verstopt zich in bed; dat doet zij ook, als hare eigen ouders haar komen zoeken. Maar de zaak komt spoedig uit, de kist wordt open gemaakt en het huwelijk toegestaan. In Vechter (1679)Ga naar voetnoot5) van H. Angelkot maken vrouw, dochter en aanstaande schoonzoon van een schoenlapper, brugophaalder en vechtersbaas, dat deze van drie kerels een pak slaag krijgt, om hem daardoor van zijn lust tot vechten te genezen. In De bedroge gasten (1679) van een onbekende heeft een gierigaard menschen bij zich genoodigd, maar hij bedenkt zich nog bij tijds en verlaat zijn huis, als de gasten komen. De bedrooge Vryjers (1679) wordt aan J. Pluimer toegeschreven. | |
[pagina 460]
| |
Margriet is verloofd met Karel, maar heeft last van drie andere vrijers. Zij laat den eersten in eene kamer in eene doodkist liggen, den tweeden dezen bewaken en den derden, als duivel gekleed, de anderen bang maken; ten slotte jaagt Karel het heele troepje het huis uit. In het stukje is een oud verhaal omgewerktGa naar voetnoot1). Waarschijnlijk zijn de andere kluchten van Pluimer, De buitenspoorige jaloersche (1681), De verlooren schildwacht (1686)Ga naar voetnoot2) en Krispyn, starrekyker (l709)Ga naar voetnoot3) naar het Fransch. De kluchten van J. Lemmers zijn erg primitief. In De jalourse Lammert (1680)Ga naar voetnoot4) verdenkt de hoofdpersoon zijne vrouw, gaat naar een toovenaar, laat zich zwart verven en horens op zijn hoofd plaatsen en verbaast zich dan over de oploopjes, die hij teweegbrengt; in De boere koopman (1682) verkoopen een paar deugnieten aan een boer, die in de stad is gaan wonen en koopman is geworden, voor eene vrij groote som een papegaai en een aap, die later blijken verkleede jongens te zijn. In De bekeerde alchimist, of bedroogen bedrieger (1680)Ga naar voetnoot5) van D. Lingelbach wordt een schurk ontmaskerd, die zich als alchimist bij een goedgeloovig man heeft ingedrongen, hem oplicht en zijne dochter wil trouwen. De bekende tooneelspeler J.B. van Fornenbergh schreef Duifje en Snaphaan (1680)Ga naar voetnoot6), eene klucht, die meermalen herdrukt is. De vader wil Duifje met den ouden Jan Hen laten trouwen en laat haar, als hij uitgaat, door een knecht bewaken. Maar Snaphaan, de minnaar, lokt den knecht weg en maakt eene afspraak met Duifje. Dan dringt hij, als dokter verkleed, in huis en blijft lang met haar alleen; de vader moet nu wel zijne toestemming geven tot het huwelijk en betaalt aan Jan Hen het geld terug, dat Snaphaan van dezen geleend heeftGa naar voetnoot7). De kluchtspelen van Bernagie hebben alle eene zeer eenvoudige verwikkeling. In De Huwelyken Staat (1684)Ga naar voetnoot8) houdt een vader allerlei bespiegelingen over het huwelijk en is er tegen, dat zijn zoon en dochter met rijke jonge lieden trouwen, maar laat zich ten slotte overreden. Het studente-leven (1684)Ga naar voetnoot9) behelst de geschiedenis van een Franeker student, die bij zijne ouders te Amsterdam hoog opgeeft van zijn ijverig studeeren. Zijn hospes komt met erge klachten over zijn gedrag en, | |
[pagina 461]
| |
daar de ouders uit zijn, verkleeden knecht en meid zich als mijnheer en mevrouw en behandelen den armen man op ergerlijke wijze. Maar de vader betrapt hen en straft zoowel zoonlief als de dienstboden. Het betaald bedrog (1684)Ga naar voetnoot1) en De ontrouwe Kantoorknecht en lichtvaerdige Dienstmaagd (1685)Ga naar voetnoot2) zijn zeer onbeteekenend. De belachchelyke Jonker (1684)Ga naar voetnoot3) is een jongmensch met Fransche manieren, die zijn hof maakt aan een meisje, maar het in alles, o.a. ook in schermen, aflegt tegen een eenvoudigen jongen koopman. De Romanzieke Juffer (1685) is door het lezen van vele romans geheel in de war geraakt en denkt er over, hare hand te geven aan een geweldigen zwetser uit Westfalen, die echter juist bij tijds door een anderen minnaar ontmaskerd wordt als een schelm en valsche speler. In De goê Vrouw (1686)Ga naar voetnoot4) wordt eene kwade feeks tot andere gedachten gebracht door eene zachte vrouw. De ontrouwe Voogd (1686)Ga naar voetnoot5) wordt door eene onnoozele intrige ontmaskerd en belet, zijne rijke pupil aan zijn zoon uit te huwelijkenGa naar voetnoot6). De kluchten van Bernagie spelen alle in eene beschaafde omgeving en hebben eene duidelijk uitgesproken zedelijke strekking. Zij zijn geschreven in dezelfde zonderlinge versmaat, die ook in zijne blijspelen gevonden wordtGa naar voetnoot7); toch zijn eenige van hen ongeveer eene eeuw lang op het repertoire gebleven. Dat was niet het geval met de kluchten van Asselijn, wiens blijspelen wel langen tijd in den smaak zijn gevallen; alleen De Stiefmoer (1684)Ga naar voetnoot8) is in het laatste gedeelte der 18de eeuw nog vertoondGa naar voetnoot9). Eene Duitsche meid, die met een welgesteld weduwnaar getrouwd is, mishandelt hem en hare stiefdochter, maar wordt ten slotte tot rede gebracht. Melchior, baron de Ossekop (1691) is een zwetsende Duitsche baron en De Schoorsteenveger door Liefde (1692) geeft een beeld van het leven en de gewoonten dier nuttige menschen. Zijne klucht De kwakzwalver (1692) is boven reeds genoemdGa naar voetnoot10). Asselijn gebruikte in zijne | |
[pagina 462]
| |
kluchten dezelfde vrije maat als Bernagie, met wien hij ook in andere opzichten groote overeenkomst heeft. De meid juffrouw (1685)Ga naar voetnoot1) van P. de la Croix, waarin eene verkleede dienstmeid een ouden vrijer van hare meesteres ontvangt, en ten slotte met hem duelleert, is zeker naar het Fransch, evenals de meeste andere werken van dezen schrijver. Voor De schynheilige (1686) maakte hij gebruik van een paar tooneeltjes van de Tartuffe, o.a. van dat, waar Orgon onder de tafel zit. In het stukje van De la Croix huichelt echter niet alleen de minnaar, maar de gehuwde vrouw evenzeer. In het eerste gedeelte van De wonderlijke vryagie, huuwelijk, en huishoudinge van Fobbert Gort, en Klara Morsschoon (1688) door Th. Smith is navolging van Bredero's Symen sonder Soeticheyt. A. du Moulin gaf in De Lichtmis, of Mal Mortje mal Kindje (1687)Ga naar voetnoot2) nog eene ouderwetsche klucht met het bekende slot, eene reis naar Indië als krijgsman. D'adellijkke Juffer, of de Bedroge trotsheyd (1688)Ga naar voetnoot3) van S. vander Heyden is zonder de minste beteekenis. De Franse Quacksalver, of de Boere Klap beurs (1689) van een onbekende is vol berichten over den tocht van Willem III naar Engeland, die aanleiding geven tot vechtpartijen. Een kwakzalver, die zijne gasten allerlei raar eten voorzet, krijgt ook een pak slaag. In De besteedster van meisjes en minnemoers, of school voor de dienst-meiden (1692)Ga naar voetnoot4) van J. de Rijk wordt eene meid, die gestolen heeft, bij de besteedster aan huis gevangen genomen. De dagdief (1696)Ga naar voetnoot5) van denzelfden schrijver, waarin een minnaar en zijn knecht, als timmerlui verkleed, in het huis der geliefde doordringen en haar schaken, is blijkbaar naar het Fransch. In Het huwelyk door list (1694) van P.W. van Haps gaat de minnaar 's morgens half gekleed in de deur van het huis eener weduwe staan en krijgt hare toestemming tot een huwelijk, omdat zij voor verderen laster vreest. In De Mansmoêr (1699)Ga naar voetnoot6) wordt eene jonge huishouding erg gedrild door de bazige schoonmoeder van de vrouw, die sterk is in schelden; de vader der jonge vrouw weet haar te beteugelen. In Verliefde Brechje (1705)Ga naar voetnoot7) wordt de dochter van kwakers in deftig gezelschap gebracht en vat liefde op voor een jongen man; hare ouders willen eerst niets van een huwelijk weten, maar geven ten slotte, vooral door de bemoeiingen van een buurman, hunne toestemming. De stukjes van Van Haps geven eene niet onaardige zedenschildering. | |
[pagina 463]
| |
De moetwillige bootsgezelGa naar voetnoot1) van J. Sammers is een brutaal plagiaat van G. Ogier's Gramschap. In de Klugt van Fijtje, of een Witte met een Zwarte (1700) van een onbekende wordt aan eene weduwe het hof gemaakt door drie vrijers. Zij verstopt er één in bed en een ander in eene kast; zij komen de één in 't wit, de ander in 't zwart den derden verjagen, maar de pastoor jaagt hen het huis uit. De oude klucht heeft zich gedurende de 17de eeuw op ons tooneel staande gehouden. In de eerste helft dier eeuw is zij, over het algemeen, zeer ruw en onzedelijk en het is niet te verwonderen, dat predikanten en andere ernstige mannen haar bestreden. Later wordt zij, zoowel ten gevolge van de zachtere zeden als door den invloed van het Fransche blijspel, fatsoenlijker, beweegt zich in beschaafder kringen, maar verliest veel van het comische. Zeden en gewoonten, lage hartstochten en volkseigenaardigheden zijn vooral in tal van oudere kluchten aardig geschetst en, hoewel er veel niet door den beugel kan, zijn er enkele meesterstukjes in dit echt nationale genre geschreven en staan b.v. Bredero's kluchten niet achter bij het beste, wat op dit gebied door Fransche, Spaansche en Engelsche dichters gegeven is.
Het tafelspelGa naar voetnoot2), dat vertoond werd bij feesten en feestjes in kleinen kring, bleef ook in de 17de eeuw in gebruik. Hooft schreef in 1602 voor eene afscheidspartij het stukje MommerijGa naar voetnoot3), waarin drie minnaars, ‘Wanhopende’, ‘Hopende’ en ‘Genietende’, allen ‘met gouden ketens aende been als slaven’, hun hart uitstorten en Min zich ten slotte richt tot de aanwezige ‘Juffrouwen’. In een Bruiloft-spel (1602) beweren Min en Heusheit beide, dat zij het huwelijk van het jonge paar tot stand hebben gebracht; Nacht maakt door hare verschijning een einde aan den twist en ten slotte worden, onder het uitspreken van vele goede wenschen, aan de bruid aangeboden ‘Twee harten bey gewont met eenen heusschen schicht
Vast aen malcaer gehecht, in een gedraeyt wel dicht.’
Terwijl Min in het eerste stukje gewapend is met het schild van Medusa en zich in het tweede er op verheft, dat hij de zoon is van | |
[pagina 464]
| |
‘den Crijchsgodt’ en van ‘de sachte Venus’, is het tafelspel De gewonde Venus (1607) geheel mythologisch. ‘Juppyn’ en ‘Mercur’ spreken over de slechtheid en dwaasheid der menschen en halen allerlei voorbeelden aan, o.a. - het stukje speelt tijdens den Trojaanschen oorlog - van ‘Heindrick (VIII) den Engelschen bulleman’. Dan verschijnt Venus, die zich beklaagt, dat zij, toen zij zich in den slag waagde, om Aeneas te helpen, door Diomedes gewond is. ‘Juppyn’ keurt dat optreden ook af - ‘u en voecht het harnas noch de broeck’ - en Venus raadt ten slotte de vrouwen aan: ‘wijckt niet van u manieren,
Met vriendlijckheit sult ghij't best nae u sin bestieren’.
Op een paar plaatsen is navolging van de Ilias en van Tasso's La Gerusalemme liberataGa naar voetnoot1). Blijkens den slotregel was ook dit stukje voor eene bruiloft bestemd. Dat schijnt niet het geval te zijn geweest met Paris oordeelGa naar voetnoot2), het grootste van Hooft's tafelspelen. ‘Merkur’ komt met Juno, Pallas en Venus op eene plaats, waar Paris ligt te slapen; deze zal rechter zijn in het geschil der drie godinnen en den appel toereiken aan haar, die hij de schoonste vindt. Juno belooft hem geld en macht, Pallas deugd en wijsheid, Venus de schoonste vrouw op aarde. Paris eischt, dat de godinnen zich zullen ontkleeden - er ontstaat een ruzietje tusschen Juno en Venus over den gordel van de laatste - en wacht haar dan ‘een' voor een', aen gins zijd' van die ruyght’. Als hij den appel aan Venus heeft gegeven, beloven de beide anderen zich te zullen wrekenGa naar voetnoot3). De Leidsche rederijker Jacobus Celosse schreef twee tafelspelenGa naar voetnoot4); in het eene treden ‘Locht’, ‘Aerde’ en ‘Mensche’ op en twisten de twee eerst-genoemden er over, ‘wie dat doch van ons beyden D'een d'ander overtreft’, terwijl ‘Mensche’, die geen van beiden tegen zich wil verbitteren, weigert uitspraak te doen in het geschil en hen aanspoort, elkander als ‘na ghebuers’ te verdragen. Het andere stukje heeft een dergelijken inhoud; hier zijn ‘'t Vyer’ en ‘'t Water’ ‘heftigh met woort-strijdt teghen malkander’, maar ‘een stadigh bedaeght Man, genaemt Redelijck Verstandt’ | |
[pagina 465]
| |
bewijst hun, ‘dat niemant boven ander hem en behoort te verheffen, maer dat alle nut ende nutbare lofweerdigh zijn, ende dattet al met reden moet ghebruyckt ende geoordeelt worden’. Ook in een tafelspel van Ian I. de Vennip treden alleen allegorieën op, nl. ‘Onbedochte Ioncheyt’, ‘Goet Onder-wys’, ‘Onbedwonghen Lust’ en ‘Straffe Godts’Ga naar voetnoot1). Gerrit Hendricx van Breughel schreef een paar tafelspelenGa naar voetnoot2), die in niets verschillen van eene klucht, o.a. het Tafel-spel van vier Personagien, als Bouwen en Pleun, met Gobbert haren seun, enz. De vader wil zijn zoon een ambacht laten leeren, maar de moeder vindt geen vak goed genoeg voor hem; het is beter hem ‘te laten een meysgen trouwen’, dat den kost voor hem verdient. Dat gebeurt dan ook, in weerwil van het verzet van den vader, die schrikt van de verhalen der bruid, hoe zij en hare kameraden door dieverij aan allerlei eetwaren komen. In een Tafel-spel van twee gehoude Jonghe luyden komt de man, die juist door zijne vrouw geprezen is, dronken t'huis; er wordt een beetje gekeven, maar daarna wordt het weer ‘pays’. In een Tafel-spel van een Waech-dragher Kees, ende Marry zijn Wijf is het weer een drinkend echtgenoot, eene kijvende vrouw, een dronken ‘Sleper’, die op ‘zijn nuchteren Peert’ ranselt, en daarover onderhouden wordt door een burger. De tafelspelen van een droncken Boer, die door droomen Nuchteren wordt, van eenen Quacksalver en van eenen droncken Boer die wt vryen gaet zijn monologen. In de eerste uitgave van Coster's Ithys (1615), die zonder voorkennis van den dichter werd uitgegeven, was ‘een boertighe clucht, ofte een tafel-spel’ ingelascht, waarin een kwakzalver en een knecht optreden; Coster ontkende in den tweeden druk van het treurspel (1619), dat hij de schrijver van het stukje was. Rodenburg schreef een Bruylofts-Eer-Gaef, Tafel-spelGa naar voetnoot3), waarin Cupido, Vryagie, Liefd en Weerliefd optreden. In een ander Tafel-spelGa naar voetnoot4) van hem spelen niet minder dan 13 allegorische personen. Ook de bruiloft zijner zuster Anna luisterde hij in 1615 met een tafelspel op, waarin Neen, Ia en ‘Reckelijckheydt’ de personen zijn, veel gespeeld en gezongen wordt en eenige goden en ‘sterren’ - Ethra en Electra - in eene vertooning te zien zijnGa naar voetnoot5). | |
[pagina 466]
| |
Starter's Kluchtigh tafel-spel van Melis TijssenGa naar voetnoot1) is de monoloog van een ‘half-backen Vryer’, die bij zich zelf eens repeteert, wat hij al niet zal zeggen aan het meisje, dat hij ten huwelijk vraagt. In een Bruylofts Tafel-Spel (1625) van Zacharias Heyns treden ‘Vreucht’ en ‘Druck’ op. S. van Hoogstraten schreef in 1654 een Bruylofts tafel-spel of Parnassus Eer-gaef voor de bruiloft van Mathys Pompe en M.E. Musch van WaelsdorpGa naar voetnoot2); er wordt in het stukje veel gezongen. A. van Overbeke's Tafel-spel van de Vyf sinnen (1665) bestaat uit eene serie van voordrachten, die voor een deel worden gezongen; het stukje wordt door een koor beslotenGa naar voetnoot3). In de laatste jaren der 17de eeuw, toen het zangspel in de mode was gekomen, zijn de tafelspelen, die gedrukt werden, geheel en al zangstukjes gewordenGa naar voetnoot4). |
|