De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een Nieuw Lied. En een Leerstuk voor de Jeugd. Op de Wys van de Schooister. De winter gaat nu weder stryken, Daarom wil ik uit gaan kyken, En gaan zoeken een matroon, Ja een aardig vrouwsperzoon. Die wil ik met hart en zinnen, Dan wel teder gaan beminnen, Wel eer dat myn jeugd verdort, En myn min ter neder stort. In de fleur al van myn leeven, Zou ik myn u gaan begeeven, Gelyk een drooghart van de min, Neen daarin heb ik geen zin. Hierin schep ik meer myn lusten, Om eens by myn Lief te rusten, Zachtjes aan haar groene zy, Dat acht ik voor liefhebbery. [pagina 25] [p. 25] Daarom wil ik nu gaan kyken, Eer ik door de min bezwyke, Of ik kan vinden een Meisje zoet, Die verkwikt myn jeugdig bloed. Toen ging ik eens zoetjes wandelen, Om te krygen wat te handelen, Daar zag ik een Meisje zoet, Die ik groette met ootmoet. Goeden dag schoon Engelinne, Ik heb op u gesteld myn zinne, Om u aangenaam gelaat, Ach myn blom ik weet geen raad. Jongman wil maar heenen treden, Ik leef nu gerust en wel te vreden, Gy komt nu met een lief gelaat, En met aangenaame praat. Als gy genomen had myn eer, Zouje niet meer komen weer: Ach myn Engel wilt toch zwygen, Zulks zal ik niet bedryven. Dan wensch ik dat ik tot myn straf, Gehaald wierd van de weereld af; Want zoo ik neem jou maagedom, Zal ik zyn jou bruidegom. Jongman gy spreekt goede reden. Daar ben ik dan mee te vreden, Als het is zoo in den grond, Gelyk gy spreekt met uwen mond. Dan moet gy hebben lof voorwaar, Ik kies u dan tot myn minnaar: Zoeteliefje tot een pand, Geef ik daarop myn rechterhand. Want myn min is alzoo klaar, Als dat de zonne schynt eenpaar: Ja uit eenen valschen grond, Spreek ik niet met mynen mond. [pagina 26] [p. 26] Jongman weest na toch te vreden, Aan u schenk ik ook myn leden, Want gy stelt u min te bloot, Ik u nimmermeer verstoot. Want u woorden zeer getrouw, Niemand ik voor u kiezen zou. Oorlof Jongmans hier in den Lande, Brengt toch nooit geen Maagd in schande. Want het is een slechte daad, Die een Meisje dan verlaat: Kiest haar dan maar tot u vrouw, Dan is het heerlyk en getrouw. Vorige Volgende