De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minne-Klacht. Van een Boere Meisje, over een Minnaar die haar verliet. Stem: Een Jonker lag door 't Venster. Laast hoorde ik een Meisje klaagen, Over haar Minnaar geheele dagen, Om dat hy van haar afscheid, Is dat Meisje in droefheid: Hy ging haar zoo lang beminnen: Ja al met verliefde zinnen. Hy neemt van haar zyn afscheid, Nu doolt zy op haar eenigheid. Wat zal zy nu gaan beginne? [pagina 20] [p. 20] Niet een Jongman komt haar minnen, Ja die haar eens bied zyn trouw, Ja dat dit Meisje pryzen zou. Ja ik hoorde 'er laast van spreeken, Hoe zy was met min ontsteeken, Op haar verlaaten Minnaar jent, Zy loopt treurend zonder end: Al haar treuren kan niet baaten, Want hy heeft haar gaan verlaaten. Zy is 'er niet mee onteerd, Maar weet niet wat 'er aan mankeert. Zy deed ook eens haar beklag, Het was op een Lysjesdag, Al aan een getrouwde Vrouwe, Wilt myn reden toch onthouwe. Want het Meisje leeft in pyn, Ja om eens getrouwd te zyn: Kwam haar voorige Minnaar weder, Zy zou hem beminnen teder: Ja het is een ambachtsman, Zoo ik wel bemerken kan Nog heb ik wel twintig jakken, Aan myn lichaam veele pakken, Ik ben zuinig ende nouw, Zegt dat Meisje zeer getrouw, Ja wat heeft hy lange tyden By my met een groot verblyden. Meenig uurtje doorgebragt, Dikmaals wel den geheelen nacht, Hy kan 't wel van hem zetten, Wilt op myn verdriet eens letten, Dat ik maar dat nachtje zag, Dat hy aan myn zyde lag. Maar hy acht myn zooveel als niet, Dus moet ik klaagen al van verdriet. Al komt hy in zyn affaaren, Hy zal toch niet met my paaren, [pagina 21] [p. 21] Het doet my wel groote smart, Ja tot aan myn jeugdig hart. Waar zal ik nu heen belende, Aan myn smart en is geen ende; Wat voor paden dat ik gaan, Altoos blyf ik alleepig, staan; Wat voor weegen dat ik wandel, Na myn lust heb ik geen handel. Schreijen moet ik van verdriet, Al myn klachten einden niet. Ja dat heb ik nu geschreeven; Wilt het myn te zaam vergeeven; Want ik zinge tot een slot, Vaagt u neus niet onbesnot. Vorige Volgende