De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] De nieuwe Walchersche ploeg. Een nieuw lied. Op een bekende Wys. Nu kryg ik lust tot dichten, De avonden zyn zoo lang; Ja ik wil zonder zwichten, Gaan neemen myn aanvang. Om tot vermaak te zingen. Voor geheel de jonge Jeugd, Ja ook voor alle dingen, Om in te scheppen vreugd. Ik ben een Jongeling, Van éénentwintig jaaren, Dus kan ik zonderling, Hier in veel vreugd vergaaren. 't Is uit geen haat of nyd, Dat ik liedjes wil gaan dichten, Maar om ook, op zyn tyd, Zwaarmoedige te verlichten. Ik zal er nu by bringen, Van allerhanden slag, Om tot vermaak te zingen, Des morgens voor den dag. Wanneer men in de weide, Gaat in het klavergroen, Al met de Meid op zyde, Om zyn minnelust te voen. Hoe dat de Meisjes mede, De Koeijen melken gaauw, 't Is ook niet zonder reden, Des morgends in den daauw. [pagina 8] [p. 8] Ook hoe de Boeren Knechten, Gaan om de Paarden bromt, Om te Ploegen of te slechten, Of 't geen er al voorkomt. Ook hoe de Boer zyn weiden, Des Zomers overal, Verziet van Vee van alle zyden, Maar 's Winters op het stal. Ook hoe den Heer zyn zegen, Geeft op den Akkerbouw, Landman beschouw ter degen, Want hy is zeer getrouw. Hiermede wil ik enden, Kykt nog maar verder voort, Eer dat gy zyt ten enden, Vind gy van alle zoort. Vorige Volgende