De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Voorzang. DIt Ploegje is liefhebbery, Tot vreugd ging ik dit dichten: Vrienden gelooft my alle vry, Ik zing het zonder zwichten. Ik ben van een verachte styl, Ja by de Burgerlieden, Hier in heb ik liefhebbery, In dichten van veel lieden. Neemt dit myn doch ten goeden aan, En wilt my niet blameere, Dat ik deez' Ploeg heb maaken gaan, 't Is om myn zang te vermeere. Veel heb ik op myn zelfs gedicht, By eigen ondervinding ziet; Ik heb dit uit vermaak gesticht; Ik zing zoo gaarn' menig' lied. Uit haat en nyd en rym ik niet: Niemand ik iets betichte, Niemands naam in eenig lied, Brengt deze Ploeg ten lichte. [pagina 6] [p. 6] Ik schryf wel hoog, Maar geen een naam van deze is het geschreven, Want dan zou ik een sterke boog Van ongenoegen geeven. Een Boere Knechtje is my styl; Ik val wat ligt van geeste: Myn hart is ook een vreugdepyl, Tot zingen treft hy 't meeste. Ik wil een ander deelen mee, Van myne vreugdezangen, Daarom geef ik het in druk ter stee, Deez' Ploeg was myn verlangen. Kom nu Boere Knechtjes al, Gaat nu dit Ploegje koopen, Ik zeg het u niet beklaagen zal, Gaat na de Dukker loopen. In myn jaartje twintig en één, Zat ik zomtyds halve nachte, Dit Ploegje had ik gaauw op de been, Want ik hier met geweld na trachte. Komt nu Knechtjes en Meisjes al, Wilt nu dit Ploegje vooren: Koopt nu dit Boekje in 't generaal, Die woonen by de Boeren. Vorige Volgende