Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog
(1994)–J.J. Woltjer– Auteursrechtelijk beschermdover de Nederlandse Opstand 1555-1580
[pagina 131]
| |
5 Kleine oorzaken, grote gevolgen‘Edele, eersame, waerde, wijse, voorsienige, discrete, besundere, goede vrienden,’ dat was de aanhef van een brief, die Willem van Oranje schreef aan het stadsbestuur van Gent. Hij beëindigde deze, na de gewone beleefdheidsformules en zijn titel, met de toevoeging: ‘Uluyden zeer goede vrient, tot uwen dienst.’Ga naar eind1. Wanneer een van de hoogste Nederlandse edelen, bekleed met de aanzienlijkste ambten, zich in dergelijke woorden tot een stad wendt, is er iets bijzonders aan de hand. Het betreft dan ook een brief uit 1583 en deze toont hoezeer de politieke hiërarchie door de Opstand was gewijzigd. Daarnaast heeft de Opstand de kerkelijke verhoudingen radicaal veranderd, de sociale structuur niet onberoerd gelaten en tot de scheuring van de Nederlanden geleid. Men is geneigd om bij de bestudering van dergelijke ingrijpende gebeurtenissen naar diepliggende oorzaken te zoeken, om te veronderstellen dat grote gevolgen ook grote oorzaken gehad moeten hebben. Dit zou ons gevoel voor proporties bevredigen, maar daarom hoeft het nog niet juist te zijn. De onbewuste vooronderstelling is dat de oorspronkelijke situatie stabiel was en na kleine verstoringen zich van zelf zou herstellen. Het is echter ook denkbaar dat kleine oorzaken grote gevolgen hebben, zoals de kleine kracht nodig om een wissel om te zetten, beslissend kan zijn voor de koers van een zware trein. Aan de hand van deze thematiek wil ik enige beschouwingen wijden aan de dynamiek van de Opstand. Als inleiding wil ik enige algemeen bekende zaken in herinnering roepen. Voor de meeste Nederlanders uit de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw was het ontstaan van een zelfstandige Noordnederlandse staat, los van | |
[pagina 132]
| |
Duitsland, gescheiden van België en dus ook van Vlaanderen, een natuurlijke zaak. In 1858 schreef Fruin dat het mislukken van de vereniging van Noord en Zuid bij de Pacificatie van Gent niet aan toevallige, maar aan noodzakelijke oorzaken te wijten was. Geen voorbijgaand misverstand had de scheuring teweeggebracht, maar een diepgeworteld verschil tussen de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden, een verschil in afkomst, in volksaard, in geschiedenis, in godsdienst, in regeringsvorm, in maatschappelijke toestand. Aan hereniging viel niet te denken zonder een volslagen omwenteling, zonder overheersing van de ene volksaard door de andere.Ga naar eind2.. Met slechts weinig overdrijving kan men zeggen: Fruin en zijn tijdgenoten zagen het bestaan van een Noordnederlandse staat als een natuurlijke, stabiele situatie. Ook na de verstoring van deze natuurlijke toestand in 1815 had deze zich immers binnen twintig jaar hersteld? In kerkhistorische kring vindt men de hiermee verwante opvatting dat de Nederlandse theologie een eigen aard had. Speciaal de Groninger theologen ontwikkelden de gedachte dat er reeds voor de Hervorming een specifiek Nederlandse stroming was. Men wees dan op Geert Grote, Thomas a Kempis, Wessel Gansfort en Erasmus. In de eerste stadia van de Hervorming meende men een nationaal-gereformeerde, en dus verdraagzame stroming te onderkennen, die noch luthers, noch calvinistisch was, maar die later door het uit den vreemde geïmporteerde onverdraagzame calvinisme verdrongen zou zijn.Ga naar eind3. Deze visie van een eigen Nederlandse volksaard, die in de loop der geschiedenis zijn staatkundige vorm heeft gevonden in de Nederlandse staat, berustte meer op een wijd verbreid sentiment, op een negentiende-eeuws nationaal gevoel dat zich zelf terugprojecteerde, dan op historische analyse. Zelfs bij de klein-Nederlands voelende historici leefde het besef dat het anders had kunnen gaan. Hoewel Fruin die hiervoor weergegeven passage nog kort voor zijn dood liet herdrukken, vinden wij bij hem daarnaast en geheel in strijd daarmee ook andere geluiden: over de ontwikkeling van een groot-Nederlandse staat, die mogelijk geweest zou zijn, maar door de gebeurtenissen is gestuit.Ga naar eind4. Ook Huizinga wees in 1912 op de | |
[pagina 133]
| |
beslissende invloed van ‘loutere wisselvalligheden: de dood van vorsten, hun talenten en hun hartstochten en duizenden andere omstandigheden’ en in 1930 sprak hij over de mogelijkheid van een grote Bourgondische staat als ‘une possibilité historique manqué’.Ga naar eind5. Het had kunnen gebeuren, maar het is niet gebeurd. Toen hij in de jaren twintig door Geyl werd geconfronteerd met de opvatting dat een andere ontwikkeling niet alleen mogelijk, maar ook wenselijk geweest zou zijn, reageerde hij echter kribbig en weinig doordacht met de opmerking dat hij geneigd was de historische ontwikkeling te bezien ‘with the eyes of determinism’ en liever onderzocht waarom het zo was gebeurd, dan te betogen dat het ook anders had kunnen gaan, al was dit laatste natuurlijk altijd aan te tonen.Ga naar eind6. Geyl betreurde de scheiding van Noord en Zuid en daarom legde hij juist bij dit onderwerp sterk de nadruk op de contingente factoren. Er is geen sprake van, zo betoogde hij terecht, dat Nederland ‘van nature’ meer protestants zou zijn en België meer katholiek. Aanvankelijk, voor het begin van de troebelen, waren de protestanten in het noorden niet talrijker dan in het zuiden en overal vormden zij een kleine minderheid. De scheiding kan dus niet uit een dergelijk verschil worden verklaard, nog minder er door worden gerechtvaardigd. Nee, alleen omdat Holland en Zeeland militair en economisch bijzonder sterk stonden, konden de opstandelingen zich daar handhaven. Kunnen we de visie dat een eigen Nederlands volkskarakter zijn vorm heeft gevonden in een Nederlandse staat als achterhaald beschouwen, ook Geyl's betoog dat er vóór de Opstand geen essentieel verschil bestond tussen Noord en Zuid, is niet geheel overtuigend. Al in de eerste stadia van de troebelen reageerden Vlaanderen en omgeving anders dan de gebieden ten noorden van de grote rivieren. De vorming van eigen calvinistische kruiskerken, de Liga van de hoge edelen tegen Granvelle, het Verbond der Edelen en de hagepreken waren overwegend Zuidnederlandse aangelegenheden. Het Verbond der Edelen vond in Holland, Utrecht en Gelderland weerklank, maar niet noordelijker, en de hagepreken in Holland en Utrecht begonnen weken na die in Vlaanderen.Ga naar eind7. De beeldenstorm ontstond in Vlaanderen. Omgekeerd kwamen in 1572 | |
[pagina 134]
| |
omvangrijke gebieden ten noorden van de grote rivieren in handen van de opstandelingen, terwijl het zuiden zich vrijwel geheel stil hield. Een dergelijk verschil vraagt om een verklaring, ook als we ons de vele variaties realiseren binnen de hier grofweg als noord en zuid aangeduide gebieden. Wanneer ik hier suggereer dat het geestelijk klimaat in het noorden duidelijk anders was dan in het zuiden, bedoel ik niet, dat het noorden een andere aard had, en zeker niet een specifiek Noordnederlandse aard. Noord en zuid zijn hier geografische begrippen en niet een voorafschaduwing van Nederland en België. Walcheren, de rede van Antwerpen, behoorde in deze gedachtengang duidelijk tot het zuiden. Op het vasteland van Europa heeft de hervorming ertoe geleid dat na ruim een eeuw drie orthodoxieën de toon aangaven: de Trentse, de lutherse en de calvinistische. We mogen deze driedeling echter niet te ver terugprojecteren. Aanvankelijk was er een grote verscheidenheid van opvattingen, die slechts geleidelijk uitkristalliseerden in de drie genoemde stelsels. Nog langer duurde het voordat de katholieke, de lutherse en de calvinistische hervorming ook werkelijk hun stempel hadden kunnen drukken op die gebieden waar zij officieel heersten en in sommige streken boden dissidente groepen blijvend weerstand aan alle pogingen tot gelijkschakeling.Ga naar eind8. Dit proces van verscherpen en verharden van de standpunten voltrok zich overal, maar niet overal in het zelfde tempo. In intellectuele centra verliep het veelal sneller dan in afgelegen gebieden; wanneer de godsdienstige geschillen zich verbonden met of zelfs overheerst werden door sociale en politieke spanningen, kon het in een stroomversnelling komen; de houding van de overheid kon grote invloed hebben. Voor de Nederlanden betekende dit dat het in de hoog ontwikkelde delen van de zuidelijke Nederlanden sneller verliep dan in Holland, en in Holland sneller dan in het noorden en oosten. In het zuiden, vooral in het uitstralingsgebied van de Antwerpse wereldmarkt, hadden belangrijke economische verschuivingen plaatsgevonden. Velen, zowel hoog als laag, arm als rijk, waren los gewoeld uit hun traditionele milieu en daardoor ontvankelijk voor nieuwe ideeën. In het zuiden lagen het regeringscentrum te Brussel en het intellectuele centrum, de | |
[pagina 135]
| |
universiteit te Leuven. Het zuiden was door diplomatieke en handelsrelaties in intensief contact met de centra van de Europese cultuur. Buiten deze centra ontbraken de economische veranderingen niet, en gingen humanisme en reformatie stellig niet ongemerkt voorbij, maar hier was alles nog traditioneler, zo men wil: ouderwetser. Deze verschillen hadden hun weerslag op de kerkelijke ontwikkeling. Ook in de meer traditionele streken waren er priesters en leken die de theologische ontwikkelingen met intense belangstelling volgden, maar de meeste konden zich nog handhaven binnen de soms zeer ruime gevestigde kerk en bleven protestantiserende katholieken. Enkelen braken met de kerk en trokken naar elders. Er zullen ook leken zijn geweest, die zich afzijdig hielden van het officiële kerkelijke leven, maar talrijk genoeg om tot de vorming van protestantse gemeenten te komen waren zij (afgezien van de dopersGa naar eind9.) niet. In Holland woonden een aantal verspreide geestverwanten van Calvijn, die zich in 1565 ook tweemaal met een schrijven tot zijn opvolger Beza hebben gewend,Ga naar eind10. maar ook zij kwamen voor 1566 niet tot organisatie. In de meer moderne streken van het zuiden lag dit anders. De gevestigde kerk was daar duidelijker omlijnd, al meer beïnvloed door de katholieke reformatie, dogmatisch bewuster, en zij liet minder speelruimte aan buitenbeentjes. Het was er dan ook al voor 1560 gekomen tot de vorming van vrij duidelijk calvinistische gemeenten, die kort na 1560 zich in een hechte organisatie aaneensloten en een duidelijk calvinistische ondergrondse tegenkerk vormden. Geyl's opmerking dat de protestanten in het noorden niet talrijker waren dan in het zuiden, is dus niet onjuist, maar geeft wel een scheef beeld. Zowel de Trentse als de calvinistische reformatie waren in het zuiden verder doorgedrongen dan in het noorden, zowel de ‘rechter’ als de ‘linker’ zijde waren in het zuiden steviger geworteld dan in het noorden. Het traditionele, weinig omlijnde ‘centrum’, soms sterk door protestantse gedachten geïnfiltreerd, was in het noorden nog vrijwel allesoverheersend, maar in het zuiden veel zwakker. In het zuiden maakte de kettervervolging, ondanks groeiende weerstand, ook in de jaren zestig nog vele slachtoffers, in grote | |
[pagina 136]
| |
delen van het noorden waren de executies zeldzaam geworden of geheel gestaakt.Ga naar eind11. Dit tempoverschil, zo zagen wij reeds, had belangrijke gevolgen.Ga naar eind12. Hieruit kunnen wij verklaren dat de crisis van 1566, de crisis van hagepreken en beeldenstorm, ontstond in de hoog ontwikkelde gebieden in het zuiden. Daar woedde de beeldenstorm in alle hevigheid, in de perifere gebieden begon deze pas, nadat men uit de gebeurtenissen in Vlaanderen en Antwerpen de indruk had gekregen dat een dergelijk optreden min of meer geoorloofd was, althans niet meer zou worden gestraft. De beeldenstorm was er dan ook veel minder agressief. In Dordrecht, Rotterdam, Gouda en Haarlem bleven de kerken en kloosters onbeschadigd, in Leiden en Delft kregen de beeldenstormers hun kans alleen omdat en voor zover de schutters weigerden tegen hen op te treden, in Leeuwarden werd de verwijdering van de beelden door de magistraat georganiseerd; op vele plaatsen kwam het zonder al te veel moeite tot een vreedzaam naast elkaar bestaan van de oude en de nieuwe godsdienst. Door het zelfde tempoverschil was ook de aard van het protestantisme er anders. In het zuiden had de breuk met de officiële kerk plaatsgehad onder de druk van hevige vervolgingen. Alleen wie een sterke overtuiging had sloot zich aan bij de kruiskerken, en deze militante protestanten zetten hun stempel ook in 1566 op de beweging. In de perifere gebieden vond de scheiding der geesten plaats in de ‘vrije tijd’, zoals men het wonderjaar achteraf vaak noemde, daar was het protestantisme nog minder scherp omlijnd, gevarieerder en dikwijls ‘rekkelijker’. Niet alleen de gebeurtenissen in 1566-1567 waren anders, ook de reactie op deze gebeurtenissen verschilde. In het roerige zuiden werden vele gematigden door de hevige onrust overtuigd dat repressief optreden tegen de protestanten toch noodzakelijk was.Ga naar eind13. In het noorden hadden de ordelievende burgers veel minder reden gehad om te schrikken van het optreden van de protestanten. Nog in het begin van 1567 trachtten de Staten van Friesland en de stad Groningen de pas verworven rechten van de protestanten te verdedigen.Ga naar eind14. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de ontwikkeling naar ‘rechts’ | |
[pagina 137]
| |
als reactie op de troebelen in het zuiden veel en veel krachtiger was dan in het noorden. Lag in 1566 het zwaartepunt van de beweging in het zuiden, in 1572 lag het even duidelijk in het noorden. Hoeveel hier ook onduidelijk is, niet te miskennen valt dat in vrij veel steden ten noorden van de grote rivieren de balans doorsloeg ten gunste van Oranje, terwijl dat in het zuiden slechts in enkele het geval was. Bij een poging tot verklaring zouden we kunnen denken aan de grote armoede in de Hollandse en Zeeuwse steden. De stagnatie van de handel zou Holland en Zeeland zwaarder getroffen kunnen hebben dan Brabant en Vlaanderen. Inderdaad hebben de werk- en brodeloze schippers en vissers in verscheidene Hollandse en Zeeuwse plaatsen een grote rol gespeeld. Maar ondanks alle armoede vonden de tamboers van Boussu in mei in Waterland geen matroos bereid op Alva's vloot te dienen, hoewel zij een goed handgeld boden. De geuzen daarentegen zouden gemakkelijk duizend man kunnen werven, meenden de tamboers. Toen Boussu eenmaal met veel moeite een aantal schepen had uitgerust, liepen in juni drie schepen over naar de geuzen.Ga naar eind15. De armoede was niet in staat om de schippers ertoe te brengen op Alva's vloot te dienen, wel om hen de poorten voor de geuzen te doen openen. Belangrijker lijkt me echter de herinnering aan de gebeurtenissen in 1566-1567. In die gebieden waar het in 1566 zeer onrustig was geweest, waar ernstige ongeregeldheden hadden plaatsgehad, was er een sterke weerzin tegen nieuwe experimenten met concessies aan protestanten en nog meer tegen samenwerking met protestanten, hoezeer men Alva's bestuur ook verafschuwde. De verontwaardiging over Alva's optreden werd hier gecompenseerd door de verontwaardiging over wat er in 1566 was gebeurd. In de gebieden waar het in 1566 betrekkelijk rustig was geweest en waar beide godsdiensten zonder grote problemen naast elkaar hadden bestaan, was de verontwaardiging over Alva's terreur groter en waren de bezwaren tegen samenwerking met de protestanten geringer. Kort samengevat: binnen de Zeventien Nederlanden waren er duidelijke verschillen in ontwikkeling, die men globaal kan aanduiden als een verschil tussen noord en zuid. Kern van dit | |
[pagina 138]
| |
verschil was, dat het zuiden én sociaal-economisch én cultureel voorlijker was dan het noorden. Vooral in Vlaanderen waren in 1566 (en ook weer na de Pacificatie van Gent) de sociaal-economische spanningen en de godsdienstige tegenstellingen zo hevig dat de koning in vrij brede kring steun vond, ondanks alle bezwaren die men tegen hem had. De Opstand kon in 1572 in Holland en Zeeland vaste voet krijgen, omdat de zaken daar minder gepolariseerd waren. De crisis van 1566 trof het noorden vóórdat de godsdienstige polarisatie zich had doorgezet, maar het zuiden nádat dit was gebeurd. In essentie dezelfde situatie heeft zo door een tempoverschil tot totaal verschillende uitkomsten geleid. Mogen we deze redenering ook doorzetten na 1576 en uit dit verschil verklaren dat het noorden in de Opstand heeft standgehouden, en het zuiden niet? Het zou aantrekkelijk zijn en we zouden er dan op kunnen wijzen dat het noordoosten van Brabant ook tot de ouderwetse streken behoorde en dat met wat goede wil Maastricht hier ook onder te rekenen valt. Toch zou dit ten enenmale onjuist zijn. Dat Brugge en Gent, Brussel en Antwerpen wel in Spaanse handen zijn gevallen, maar Leeuwarden en Kampen niet, heeft weinig te maken met de politieke situatie in deze steden, maar was het gevolg van de prioriteiten van de Spaanse opperbevelhebbers. Van het opnieuw uitbreken van de vijandelijkheden op het einde van 1577 tot het jaar 1587 was het leger van Don Juan en Parma in het offensief. In deze jaren hebben zij niet alleen de Waalse gewesten, maar ook Den Bosch, en in zekere zin GroningenGa naar eind16. door politieke overreding verworven. De overige gebiedsuitbreiding hebben zij met de wapens in de hand moeten veroveren. Zij konden kiezen wat zij het meest aantrekkelijke doelwit vonden voor het volgende seizoen. Verdugo, de Spaanse commandant in Groningen, moest tot zijn grote teleurstelling constateren dat hij niet voldoende middelen ter beschikking kreeg om Friesland te heroveren en daarmee een van de oevers van de Zuiderzee in Spaanse handen te brengen. Parma concentreerde zijn krachten in Brabant en Vlaanderen omdat hij deze gewesten het belangrijkst vond, misschien ook omdat hij zich niet te veel afhankelijk wilde maken van de lange en kwetsbare verbindingen met Groningen. Parma had | |
[pagina 139]
| |
Vlaanderen en Brabant vrijwel geheel heroverd en was van plan zijn opmars verder voort te zetten, toen Filips II prioriteit gaf, eerst aan een aanval op Engeland en daarna aan interventie in de Franse burgeroorlog. Het militaire initiatief kwam nu in handen van de opstandige Staten en hun militaire aanvoerders, Willem Lodewijk en Maurits. Zij hebben bij voorrang plaatsen als Nijmegen en Geertruidenberg veroverd en daarmee de handelswegen langs de grote rivieren veilig gesteld, en tegelijkertijd hebben zij door verovering van alle vijandelijke steunpunten ten noorden van de grote rivieren hun grondgebied beveiligd tegen plundering en brandschatting. Een generatie later heeft Frederik Hendrik nog Den Bosch, Maastricht en Breda veroverd en daarmee Nederland zo ongeveer zijn huidige vorm gegeven, maar ook hier was de krijgskans beslissend, en niet de wens van de bevolking. Niet alleen min of meer duidelijk gestelde prioriteiten hebben een rol gespeeld, ook beslissingen op korte termijn, waarvan de betrokkenen de draagwijdte niet zagen en zelfs niet konden zien, zijn op bepaalde momenten doorslaggevend geweest. Zo was in oktober 1574 de nood zowel in Leiden als onder de belegeraars erbuiten hoog gestegen. Was Leiden niet op 3 oktober ontzet, dan had de stad het vermoedelijk geen week meer uitgehouden. Leiden is ontzet, omdat de Spanjaarden te midden van het wassende water de moed verloren en de schansen ontruimden, voordat dit strikt nodig was. Hadden zij de Lammenschans een week langer verdedigd, dan had Leiden stellig moeten capituleren. Er is een goede kans dat dit het einde van de Opstand zou hebben betekend. Een ander voorbeeld: de politiek zo belangrijke nederlaag van het Staatse leger bij Gembloux was het gevolg van een tactische fout van de bevelhebbers.Ga naar eind17. Maar zijn al deze redeneringen niet te provinciaals? Heeft Braudel er niet op gewezen hoezeer de Spaanse politiek beïnvloed is door de krachtsverhoudingen in de Middellandse Zee?Ga naar eind18. Heeft Parker niet duidelijk gemaakt dat in Madrid telkens weer het belang van de strijd tegen de Turken en dat van de onderwerping van de opstandelingen in het noorden tegen elkaar werden afgewogen?Ga naar eind19. Inderdaad, maar er is geen reden onze blik hierbij te beperken tot de Spaanse monarchie. Het is | |
[pagina 140]
| |
algemeen bekend, hoe nauw de Opstand verweven was met de Franse binnenlandse politiek, hoe de ontwikkeling in de Nederlanden afhankelijk was van wat in Engeland gebeurde, en ook de toestand in Duitsland heeft directe invloed gehad op het verloop van de strijd in de Nederlanden; men denke aan de betekenis van Oost-Friesland en van de Kleefse successie. Frederik Hendrik heeft Den Bosch kunnen veroveren, omdat het jaar tevoren Piet Hein bij Cuba de zilvervloot had veroverd. We zouden nog bladzijden lang kunnen doorgaan, maar kunnen beter samenvatten: de strijd in de Nederlanden was een onderdeel van de algemene Europese constellatie. Alles wat de krachtsverhoudingen in Europa beïnvloedde, had zijn weerslag in de Nederlanden. Er is geen reden om speciaal de aandacht te vestigen op het belang van de Middellandse Zee, ook al zijn wij dank zij Braudel hiervan zo goed op de hoogte. Wanneer men, onbevredigd door de grote rol van talloze ‘toevallige’ omstandigheden toch weer op zoek gaat naar een lange-termijn verklaring, vindt men nog een hypothese die onze aandacht verdient. Sinds in de negentiende eeuw het begrip kapitalisme was gevormd, lag de constatering voor de hand dat Holland na de Opstand een van de meest kapitalistische landen van het zeventiende-eeuwse Europa was, zo niet het meest kapitalistische. Moeten we de Opstand dan niet zien als de eerste burgerlijke revolutie, waarbij de kapitalistische bourgeoisie de ketenen verbrak van een verouderde staatkundige structuur? Er kan inderdaad geen twijfel aan bestaan dat de Hollandse maatschappij van de zeventiende eeuw doortrokken was van het handelskapitalisme. De grote, kapitaalkrachtige koopman was niet alleen de centrale figuur van de internationale handel, ook de textielindustrieën en de trafieken konden alleen bestaan bij de gratie van deze koopman, die de grondstoffen aanvoerde en het gerede produkt exporteerde. Bij nader toezien blijkt echter dat al vóór de Opstand zich, met Antwerpen als middelpunt, een economie had ontwikkeld, niet minder vitaal en niet minder kapitalistisch dan die van het zeventiende-eeuwse Holland. De handel in Antwerpen kon zich ook binnen het kader van de ‘Bourgondische’ staat | |
[pagina 141]
| |
ongestoord ontplooien. Er zijn geen indicaties dat de kapitalisten in het katholieke Antwerpen zich in hun economische activiteiten bekneld voelden en daarom de Opstand steunden. Tijdens de Opstand verplaatste het economische zwaartepunt zich naar Amsterdam. Dit was het gevolg van politiek-militaire gebeurtenissen die tot de sluiting van de Schelde hebben geleid. Het was een ontwikkeling die in de beslissende stadia van de OpstandGa naar eind20. door niemand was voorzien en door niemand gewenst. De val van Antwerpen werd ook door de Hollanders als een nederlaag gevoeld. Kortom, in de Nederlanden waren vele kapitalisten, waren ook duidelijk kapitalistische structuren, maar hoe men ook zoekt, nergens vindt men overtuigende aanwijzingen dat zij in opstand gekomen zijn omdat zij zich in hun kapitalistisch streven gedwarsboomd zagen door ‘feodale’ elementen in de staat. De Opstand vond plaats in een land dat al diep doortrokken was van het kapitalisme en daarom was ook het Holland dat uit de Opstand te voorschijn kwam, sterk kapitalistisch. De Opstand zelf heeft hier weinig aan toe of afgedaan, behalve dat tijdens en door de Opstand een verschuiving van de handelsroutes plaats vond en Amsterdam Antwerpen opvolgde. In de Opstand en in het uiteengroeien van noordelijke en zuidelijke Nederlanden speelden korte-termijn ontwikkelingen en ‘gebeurtenissen’, wat de Fransen histoire événementielle noemen, een grote rol. Een diepere reden, die verklaart waarom het resultaat zo is uitgevallen als het is uitgevallen, hebben we niet kunnen vinden. Die ‘gebeurtenissen’ konden hun invloed echter slechts uitoefenen binnen het kader dat door de lange-termijn ontwikkelingen werd bepaald. Voor dit kader en voor de vervlechting van lange-termijn en korte-termijn ontwikkelingen wil ik ten slotte de aandacht vragen. Het toneel werd gezet door het geografisch milieu en de daarbij horende economische ontwikkelingen. De Nederlanden waren - en zijn - een deltagebied op het kruispunt van belangrijke handelswegen. Daardoor zijn de Nederlanden, sinds in de middeleeuwen de handel herleefde, een stedenrijk gebied, daardoor was de burgerij er krachtig ontwikkeld. Deze steden waren vanaf hun ontstaan tot ver na de zestiende eeuw moeilijk te veroveren bolwerken en daardoor ook politiek | |
[pagina 142]
| |
machtig. Het deltagebied met zijn vele rivieren was vol barrières, die vorstelijke legers in hun bewegingsvrijheid beperkten. De opstand van Gent in 1539-1540 had nog eens bewezen wat een goed verdedigde stad militair kon betekenen. Op middellange termijn werd het sociaal-economische klimaat gekenmerkt door de inflatie en de bevolkingsdruk, die wij in zeer grote delen van Europa in de ‘lange zestiende eeuw’ waarnemen, al schijnt de druk op de lonen hier, dank zij de ontwikkeling van handel en nijverheid, geringer te zijn geweest dan elders.Ga naar eind21. Het politieke kader werd gevormd door de erfelijke monarchie. Dit was een structuur die aan toevallige gebeurtenissen een groot gewicht toekende. Het erfrecht bepaalde in aanzienlijke mate de lotgevallen van een land en dat erfrecht van de vorst werd gerespecteerd, ook als het niet gewenste en zelfs niet wenselijke gevolgen had. Toen na een reeks sterfgevallen het-erfrecht - in strijd met de bedoeling van de vorstelijke huwelijksmakelaars - de Nederlanden en Spanje aan dezelfde dynastie bracht, accepteerde men dit. De vorst bleef ook toen de ‘natuurlijke vorst’, die op een grote loyaliteit kon rekenen. Dat waren het toneel en de zestiende-eeuwse stoffering. Zij stelden enige voorwaarden aan het stuk dat men zou opvoeren, maar bepaalden het hoofdthema niet. Dit was algemeen Europees. De toenemende godsdienstige differentiatie leidde tot een duidelijke pluriformiteit van de christenheid, zo duidelijk dat deze de wereldlijke autoriteiten tot een keuze dwong: wilde men de pluriformiteit toelaten of niet, en zo nee, welke vorm wilde men onderdrukken en hoe rigoureus wilde men deze onderdrukken? Dit probleem deed zich voor in streken die economisch modern waren, maar ook in achterlijke gebieden. Het probleem bestond onafhankelijk van de economische structuur, maar werd niet in een vacuüm opgelost en bij de oplossing werd het in telkens wisselende combinatie verbonden met economische, sociale en politieke spanningen en problemen, die natuurlijk in overvloed aanwezig waren. De differentiatie binnen de christenheid was in deze vorm nieuw. Pas in de loop van enige decennia werd duidelijk hoe de tegenstellingen precies lagen, waar een compromis mogelijk was, en waar een keus onvermijdelijk. De tijdgenoten wer- | |
[pagina 143]
| |
den onvoorbereid voor de keus geplaatst, een keus waar zeer velen niet aan toe waren, een keus die sommigen beslist wilden vermijden. Er ontstond daardoor wat we een plastische situatie zouden kunnen noemen. Het voorbeeld van een inspirerend prediker of geringe druk van de wereldlijke overheid waren dikwijls voldoende om de ontwikkeling in de ene of de andere richting te sturen. Soms binnen enige jaren, maar in ieder geval binnen enige generaties verhardden zich de tegenstellingen, waren de mensen bij wijze van spreken vanaf hun wieg voor of tegen bepaalde opvattingen. Terwijl in de plastische fase lichte druk grote invloed kon hebben, kon na het stollingsproces zelfs vrij zware druk weinig veranderen. In de plastische fase en nog tijdens het begin van het stollingsproces konden korte-termijn ontwikkelingen van doorslaggevend belang worden. Als de stolling eenmaal had plaats gevonden, vormde het resultaat echter dikwijls een nieuwe structuur, bepalend voor de ontwikkelingen van de komende eeuwen. Naast deze plastische toestanden zijn er ook labiele situaties te onderkennen. Wij vinden die in de politiek, we vinden ze heel duidelijk in de oorlogvoering. Natuurlijk werd militaire kracht grotendeels bepaald door economische factoren - reeds de Romeinen wisten dat geld de zenuw van de oorlog is. Natuurlijk speelden de mentaliteit van officieren en manschappen en technische innovaties hun rol. Maar op het slagveld en zelfs bij belegeringen liet keer op keer de juiste beslissing op het juiste moment, of het uitblijven van de juiste beslissing, de schaal naar de ene of de andere zijde doorslaan. De voorbeelden van het beleg van Leiden en de slag bij Gembloux noemde ik reeds. Ook in de politiek kunnen we dergelijke voorbeelden vinden. Hoe zou de geschiedenis zijn verlopen, als Alva niet door, een overdosering van geweld alle gematigden van zich had vervreemd? Hoe als Oranje met zijn grote prestige zich niet aan het hoofd van de ballingen had gesteld? Hoe als Filips II in 1576-1577 het advies van de meerderheid van de Nederlandse bisschoppen had gevolgd, en de Pacificatie van Gent had aanvaard? Met name in plastische en labiele situaties konden kortetermijn ontwikkelingen, ‘gebeurtenissen’ en beslissingen van | |
[pagina 144]
| |
de hoofdrolspelers van groot belang zijn, konden zij zelfs de structuren van de toekomst bepalen, maar het is wel gewenst om de bedoelingen van de hoofdrolspelers en de resultaten van hun ingrijpen te onderscheiden. Indien we dit onderscheid niet maken, kan het spreken over prioriteiten en beslissingen van groepen en individuen een onjuiste kijk geven op de dynamiek van het historisch gebeuren. Een duidelijk voorbeeld is hier weer de houding van Filips II. Deze heeft in 1576 een compromis afgewezen. Tien jaar na het begin van de troebelen, vier jaar na het uitbreken van een verwoestende burgeroorlog, snakte iedereen in de Nederlanden naar vrede en bijna iedereen wilde deze door een compromis bereiken, maar Filips II, de door het erfrecht aangewezen heer der Nederlanden, heeft door zijn persoonlijke beslissing dit compromis verijdeld. Zijn eerste prioriteit was de integrale handhaving van het katholicisme en het verbod van elke ketterij. Hij taxeerde de situatie echter onjuist, of misschien moeten we zeggen: hij weigerde de situatie te taxeren, omdat hij meende, dat een absolute norm in het geding was, en het resultaat was het omgekeerde van wat hij had willen bereiken. Zijn opvolgers hebben in 1609 en 1648, bij het Bestand en bij de Vrede van Münster, concessies moeten doen die onvergelijkelijk veel verder gingen dan wat hij in 1576 had geweigerd. Anders gezegd: groepen en vooral hun woordvoerders moeten een antwoord geven op de uitdaging die gesteld wordt. Niet alle antwoorden zijn echter realiseerbaar. Wanneer men de situatie fout beoordeelt of weigert zich met zulke opportunistische overwegingen in te laten en een antwoord geeft dat niet te realiseren is, dan leidt dit dikwijls tot gevolgen die het tegengestelde zijn van de bedoelingen. De geschiedenis is slechts binnen zeer, zeer nauwe marges ‘maakbaar’! |
|