5
Betsy zat naar de televisie te kijken. Tien voor elf. Rolf was er nog niet. Ze deed de televisie uit en zette koffie. Ze pakte een Surinaams kookboek en probeerde enkele recepten te lezen. Ze had zich al aardig bekwaamd in het maken van dergelijke gerechten. Tegen half twaalf ging de bel. Ze deed open en Rolf slingerde binnen. Hij keek erg wild uit zijn ogen en sprak geen woord. Hij liep gelijk naar boven.
‘Rolf, waar kom je vandaan?’ riep ze hem na.
‘Donder op, verdomme!’ riep hij terug.
Ze had geen tijd om langer tot hem te praten. De bel ging nu lang en nadrukkelijk.
Weer haastte ze zich naar de deur.
‘Politie! Mogen we even binnen, mevrouw?’
Betsy voelde een steek door haar hart gaan. ‘Komt u maar heren.’
Ze ging de beide mannen in uniform voor en liet ze plaats nemen. ‘Mogen we uw man even spreken?’ vroeg de ene.
‘Hij is al naar bed meneer,’ antwoordde ze.
‘Kunt u hem dan even roepen. Wij moeten hem spreken.’
Rolf kwam op dat moment naar beneden.
‘Wat moeten de heren?’ vroeg hij vrij onverschillig.
‘U zult wel beter weten, meneer!’ klonk de stem van één van de agenten.
‘Ik kan u helaas niet volgen,’ bromde Rolf nu. Zijn ogen waren rood.
Betsy vreesde het ergste. Nu was het dan toch zover gekomen. Ze hadden Rolf betrapt op het gebruik van die verdovende middelen. Er heerste een gespannen sfeer in de kamer. De mannen keken elkaar strak aan. Rolf scheen nu weer zichzelf te zijn. ‘Wat wilt u van mij heren? Ik heb slaap. U kunt mij niet zonder geldige reden uit mijn bed houden.’
‘Meneer, u bent tweemaal door rood gereden en u had een snelheid van ongeveer negentig. Wilt u dat ontkennen?’
Betsy slaakte een zucht van verlichting. Was dat alles?