voorlopig vast een bad kon nemen in de rivier. Ik liep tussen de hutten door naar de waterkant. Het water was rustig. De piaka's lagen half tegen het roodbruine strand opgetrokken en waren vastgebonden aan paaltjes die diep in het zand staken, of ze werden op hun plaats gehouden door middel van een anker.
Ik kreeg bezoek. Twee jongemannen kwamen het strand oplopen en staken bij wijze van groet hun rechterhand op. Ik groette terug en merkte op dat ze in tegenstelling tot de rest van het dorp erg vroeg op waren. Een van de twee, die nog maar een paar voortanden had, toonde een brede glimlach en wreef vergenoegd in de handen.
‘We gaan wat vis binnenhalen, maître. De netten staan uit vóór de zandbank ginds.’ Zijn vinger wees in de verte naar een wazig uitsteeksel in de oceaan. Ik keek peinzend naar deze goedige figuur en een ondeugende gedachte kwam in mij op:
‘Hoeveel boten hebben jullie?’, vroeg ik belangstellend.
‘We hebben elk onze eigen piaka, maître, maar ik ga met Baltus mee, dus blijft mijn boot hier.’ Ik waagde het erop: