Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 378]
| |
Dierbaarste vriendin!Konde ik maar zo schryven, als ik wensch! .. Myne hand, zie ik, beeft nog al; er zyn echter, zedert die ontmoeting, reeds drie dagen voorby. Ik zal de pen eindlyk opneemen. Ik moet u alles schryven. Hoe dringend zyn de behoeftens van myn hart! Ik kan, zo myne Vriendin niet in myn geluk deelt, dat niet recht, niet ten vollen genieten. Ik moet met haar over mynen Willem spreeken; veel, zeer veel over my zelf ook; en ik kan niet over hem spreeken, gelyk ik wensch, dan met u, myne uitgeleezen Vriendin. ô Myne lieve, zy zyn beiden te rug gekomen: alles is wel. Pauwtje in de gunst hersteld.... Leevend bemind en geächt....... Juffrouw Belcour zelf was onthutst, toen zy hem zag. Is het dan te verwonderen, dat ik tot bezwymens toe ontroerde. Hy viel haar om den hals; hy stortte traanen; hy stortte die niet alléén. Zyne droefheid is zo hartlyk, zo onbedorven, zo in de schoone natuur: ik voelde zo sterk, wat hem | |
[pagina 379]
| |
bedroefde..... Alles was wat beneveld voor my. Eindlyk zag hy my ook...... Gy zult u dit beter alles kunnen verbeelden, dan ik het u kan beschryven. Trouwens, ik merk dat de waarde Juffrouw Belcour aan u geschreeven heeft: zeker op uw verzoek? Ik heb wel gemerkt, dat zy zeer attent was...... Mama heeft haaren Brief geleezen, en verzeekert my, dat hy u zal voldoen: schryf maar (zegt myne Moeder,) aan uwe Vriendin, van dat wy des avonds in huis traden: het vorige heeft myne Vriendin Belcour reeds afgemaakt. Hoe gaarn zag ik dien Brief! Maar, gelooft gy dit wel, Coosje, ik durf het haar niet vraagen..... Hoe of eene Juffrouw Belcour zo een toneeltje toch heeft uitgevoerd! Ik ga dan den draad opvatten. Ons soupé was veel overvloediger dan gewoonlyk; en stond in de groote zaal, die fraai en wel verlicht was. Leevend had Mama en my naar huis geleid, my dikwyls aangezien, en echter byna niets kunnen toespreeken. Myn Vader plaatste Leevend naast my, en zette zich vervolgens aan myne andere zyde. Hy had al die oplettendheden voor Leevend, die ons verzeekeren, dat zyn hart er deel in neemt. Leevend hield nu weder een fatsoenlyken afstand, die hy zeker aan de aanstaande Mevrouw Renting meende verpligt te zyn. Hy was minder vry met my, dan een Broeder by zo eene geleegenheid zyn zoude. Mama, die zo al- | |
[pagina 380]
| |
les opmerkt, glimlachte: zy begreep de reden van Willems gedrag; zy keurde die goed. Zy sprak met my daar ook van, toen ik haar in haar slaapkamer leide. De volgende voormiddag was door Mama uitgekozen, om aan Leevend te zeggen, hoe myn Vader, en zy zelf over hem dagten. Dat tooneel ga ik u, zo goed ik kan, afteekenen. Den volgenden morgen, na het ontbyt, begaf zich ieder naar gewoonte werwaards, en tot welke bezigheden hy verkoos. Papa reed uit. Renting en myn Broeder lieten ook hunne paerden zadelen. Juffrouw Belcour ging naar haare kamer, met oogmerk om te schryven. Myne lieve Moeder stelde aan ons beiden voor om te wandelen: met blydschap namen wy die aanbieding aan. Wy gingen, Willem tusschen ons beiden, het Engelsch Bosch in. Ons oogmerk was alleen wandelen; hoewel Mama, geloof ik, ons ongemerkt naar het groote gras-ovaal in het Zuider-Bosch heen leidde. Ik sprak niet veel. Ik wist, dat het oogmerk was, onzen Vriend al het verrukkelyke eener aangenaame verrassching te doen genieten. Ik kende hem; ik was des beducht, of hem deeze groote schok niet te veel zoude treffen. Mama hield hem geduurig bezig. Hy beäntwoorde alle haare vraagen wél en duidelyk; maar niet vry, niet omstandig. ‘Wanneer, vroeg myne Moeder, denkt gy te vertrekken, Willem?’ - ‘Nog deezen middag, Mevrouw.’ - Dit zeide hy niet | |
[pagina 381]
| |
zonder my, (mooglyk machinaal,) te kennen te geeven, hoe hem dit scheiden zoude bedroeven. Mama. Gaat uw Vriend Renting met u? Leevend. Dit, Mevrouw, is hem niet te vergen. Mama. Hoe zo? Leevend. Hy is hier al te gelukkig: maar hy verdient zo te zyn. Hy heeft reeds de goedheid gehad, om my hier te introduceeren: laat hem genot hebben van zyne heuschheid omtrent my betoond. Mama. Introduceeren! Had gy dan zo iemand noodig, om tot uwe Vrienden weder te keeren? Leevend. Mooglyk niet van hunnen kant, Mevrouw; maar ik gevoelde te veel, wat ik zoude wederzien. Mama. Renting is een deugdzaam, een waardig Man; zyn karakter is zo beminlyk als zyne persoon. Leevend. Niemand zal dit gereeder toestemmen, dan ik. Mama. Maar men kan iemand recht doen, zonder hem juist boven een ander te verkiezen, die even veel waarde heeft; en ons altoos behaagde. [Hy zweeg.] Is dit zo niet, Wim? Majoor Veldenaar wykt zeker geenen Renting; er zyn echter oogen, die den laatsten boven den eersten welgevallen. Leevend. De liefde is vry, Mevrouw; immers, zo zegt men. | |
[pagina 382]
| |
Mama. Hebt gy daar iets tegen, Willem? Leevend. Zoude het iets aan de zaak veranderen? Mama. Ontwykt gy deeze vraag te beäntwoorden? Leevend. Neen, Mevrouw, indien ik in staat ware, die wél te beäntwoorden; doch hier aan twyfel ik. Mama. Dweept gy niet een weinig op dit onderwerp? Leevend. Indien het dweepery is, Mevrouw, het eerste voorwerp zyner liefde te blyven beminnen, ook na alle hoop, om het te bezitten, is afgesneden; dan zoude ik mooglyk kunnen gezegd worden te dweepen; want dit is het geval - zoude het geval zyn kunnen. [Mama glimlachte, Wim sloeg zyne oogen neder, drukte myne hand; ik zag hem ter zyden aan, zonder dat hy het merkte.] Mama. Het verschil, of men meer dan eens kan beminnen, of liever de vraag daar over, is nog niet beslist. Jonge, verliefde, eerlyke, wat hooggestemde karakters, verklaaren zich voor het maar éénmaal, en dat wanneer zy nauwlyks langgenoeg geleeft hebben, om de aandoening, die zy liefde noemen, oogenblikkig gewaar te worden. Lieden van meer jaaren en ondervinding twyfelen: zy vermyden doorgaans, het zeer beslissend spreeken. [Wy kwamen nu aan het Grasövaal, | |
[pagina 383]
| |
en plaatsten ons op de middelste bank. Willem zag neerslagtig; Mama vervolgde.] Heeft Renting niet met u gesprooken over het oogmerk onzer Familie? Leevend. Neen, Mevrouw, myn Vriend Renting weet gelukkig te zyn, zonder myn hart te veel pyn aan te doen. Mama. Heeft hy u gezegd, dat hy gelukkig is? Leevend. Behoeft hy dat te zeggen? Hy wordt bemind, en..... Mama. Spreekt gy altoos zo beslissend, Willem? Leevend. Neen, Mevrouw, maar - Mama. Maar het waarschynelyke is niet altoos waar. [Hy zag verward, ernstig, met zyn gelaat zeer digt by dat van myne Mama, haar aan. Wat ging er toen in zyne ziel niet om! Zou hy zelf dit kunnen beschryven? Ik geloof neen.] Verstaat gy my niet, Leevend? Leevend. Durf ik gissen, of ik u zoude kunnen verstaan? ..... Maar, neen, Mevrouw: wie zou de toepassing maaken? Mama. Chrisje! [Hy bestorf.] Herstel u, myn lieve Leevend, indien gy uw geluk wilt genieten. Het is nog groot en onverwagt genoeg, al windt gy uwe verbeelding niet zo hoog op. Gy verdient myne Dogter; myn Heer Helder is daar van overtuigd. Gy moogt haar nu met onze hoogste | |
[pagina 384]
| |
goedkeuring beminnen. De Heer Renting zal geene vergeefsche hinderpaalen aan uw geluk opwerpen. Hy is te redelyk; hy is te wél overtuigd, dat hy redelyk handelt, door te doen zo als hy doet, om u eenige ongerustheid te veröorzaaken. Hy wist altoos, dat hy niet bemind wierd; en de vriendschap van eene Chrisje Helder zelf is geen voldoend retour voor liefde, die op de Sex rust, en rusten moet. Ik heb u al het aangenaame der verrassching willen doen ondervinden, en zelve deelen in de vreugd, die dit u zoude aanbrengen. Chrisje heeft, schynt het, nooit den lieven Vriend haarer eerste jeugd vergeeten; en dewyl gy verdient myn Gunsteling te zyn; dewyl gy groot, en goed zyt geweest, in de allermoeilykste omstandigheden, verblyde ik my ook over haare standvastigheid. Myn Heer Helder gaf my de aangenaame commissie, om u uit zyn naam te verzeekeren, dat hy uwe liefde voor onze Dogter met welgevallen zal zien voortduuren. [Leevend was zo verstomd, dat hy geen een woord konde zeggen. Hy kon niets antwoorden. Hy viel alleen op zyn knien voor Mama; kuschte haare beide handen; zag haar aan - hoe? Ik kan 't niet beschryven.] Nu, (ging zy voort) ik wagt u beiden aan tafel; wy zullen wat vroeger eeten, om dat ik zeer goedkeur, dat Leevend zyne Moeder gaat bezoeken. Mama ging weg: hy plaatste zich naast my. | |
[pagina 385]
| |
Nu kon hy spreeken. Maar wat? Verward, afgebrooken, by poozen. Hy zag my sterk aan; zyne oogen glinsterden door niet te rug te houdene traanen....... Het waare medegevoel liet hem die niet alleen storten..... ‘Gy schreit, Willem.’ (zeide ik.) Ach, (antwoorde hy,) ‘kan iets sterker van de onuitspreekelyke grootheid myns geluks getuigen?’ Hy omärmde my; hy beefde; zyn fraai gelaat boog op mynen boezem; groote traandruppels bevogtigden dien... zyne lippen gloeiden. Ik sloeg, zonder dit oogmerk te hebben, myn eenen arm om zynen hals. Een halfuitgesprooken: ‘lieve Leevend!’ bleef op myne lippen, waaröp hy, voor de eerste maal, den reinen kusch der alleräandoenlykste liefde ademde. Toen, een weinig meer bedaard, ontwikkelde ik my uit zynen klemmenden arm, liet hem myne hand; en na wat mymerens vormden wy een vry geregeld gesprek. Ik bemin myne dierbaare Vriendin zo teder, zo oprecht; ik heb zo dezelfde behoefte, om haar alles, wat my betreft, te moeten aanbetrouwen; en ook, - (dit zelf moet ik u zeggen) en ook, ik vind zulk eene lieve bezigheid in over mynen waarden, mynen altoos beminden Leevend te schryven, dat ik u dit gesprek, zo naauwkeurig ik kan, zal mededeelen. Het is niet geheel beuzelagtig. Leevend. Welk eene omkeering in myn lot! | |
[pagina 386]
| |
Chrisje, myne geliefde Chrisje, - bemint my. - Ik. Noem dit geene omkeering, myn Vriend! Chrisje beminde u altoos; ook toen zy meende, dat gy eene andre beminde; want myn behagen in u ruste op de kennis, die ik had aan uw karakter: ik wist, dat gy my uit allen best convenieerde, om, op myne wys, gelukkig te zyn: dit te hooren, moet u zeker aangenaam zyn; maar gy vind er evenwel uwe innerlyke waarde niet door gevleid. Leevend. Zeg het niet, myne lieve! de Jongeling, die door een verstandig deugdzaam Meisje, 't welk hem kent, met voorkeur beschouwd wordt, moet zeker zeer gunstig over zich zelf denken; of hy doet haar geen recht. Ik. Is liefde dan geene grilligheid? Is 't noodig, dat men verdiensten, beminnelyke hoedaanigheden onderstelle? Leevend. Een Meisje, als myne Chrisje, zal zeker altoos een voorbygaand behagen onderscheiden hebben van die voorkeur, dat blyvend welgevallen, dat zy in my geliefde te behouden. Er was, om eene grilligheid te zyn, te veel vriendschap in uwe genegenheid. Ik. Wie zegt u dit? Leevend. Myn eigen hart; en dit misleide my nog nooit. Ik. Men zegt evenwel, dat eene liefde, die oo- | |
[pagina 387]
| |
genblikkig ontstaat, veel moeilyker te geneezen is, dan eene liefde, die onmerkbaar opgroeit. Leevend. Is dit zo, dan gaat dit buiten myne ondervinding om. Ik beminde myne Chrisje altoos; zeer lang, zonder iets daar by te denken. Heugt u dien lieven kindertyd nog? ô dit waren dagen! Ik. Onschuld en onnozelheid moeten toch recht voor den onbedorven Mensch bereekend zyn; om dat hy zelf, in een gevorderder leeftyd, daar altoos met zulk een verheugend genoegen de gedagten van bewaart. Leevend. Ik heb altoos zo gedagt; ook, toen ik aan zeer veele zaaken twyfelde: ik zoude echter, nu, niet verkiezen tien jaar jonger te zyn. Ik. Zyt gy dan nu gelukkiger? Leevend. Ja; en dat wel voornamenlyk in de streelende hoop van het nog onëindig meerder te zullen worden. Een kind geniet alleen oogenblikkig: maar een Jongeling, ook in zyne overdenkingen. Ik voel nu zo ten vollen, wat het is, myne Chrisje dierbaar te zyn! [Hy omärmde my zwygend.] Ik. Gy zyt toch gelukkig in het uitkiezen van woorden. Dierbaar zyt gy my: er ligt iets zo staatigs in dit woord, dat ik het omtrent u, en myne Vriendin Veldenaar allerliefst gebruik. Het zegt iets meer dan liefhebben; iets, daar myn hart meer in vind. | |
[pagina 388]
| |
Leevend. Allerliefste Engel, hebt gy my ooit verdagt van een onwaardig gedrag? Ik. Zoude ik u dan hebben kunnen onderscheiden? ..... Nooit: ik heb aan alles, ook aan uwe geneegenheid kunnen twyfelen, maar ik was overtuigd, dat gy de achting myner Moeder waardig bleef. Leevend. Hebt gy getwyfeld, of ik u beminde? Chrisje! Ik. Niet alleen getwyfeld, maar ik heb vastgesteld, dat gy eene andere beminde...... Gy betrekt, Leevend. Leevend. Welke denkbeelden komen my voor den geest. ô Myne Chrisje! Had gy myne Vriendin gekend! Ik. Dit is niet noodig, om uw gedrag te billyken. Ik weet, dat gy...... Maar niet meer voor ditmaal! Als ik my in staat voel, om daar over te spreeken, zullen wy onze traanen eens den vryen loop geeven. Nu ben ik daar te zwak toe. Eene vraag heb ik aan u te doen: Haar Profil verzoek ik in eigendom te mogen hebben. Leevend. Alles, wat gy wenscht, zal geschieden. Ik rees op, wy wandelden voort: ik had zelf wel eenige verwydering noodig. - Vervolgens vroeg ik hem, of hy u niet wel dra een bezoek zou geeven? Hier na verlangde hy zo sterk, zeide hy, dat hy de eerste geleegenheid zoude aan- | |
[pagina 389]
| |
neemen. Hy meende ook naar Rotterdam te gaan by onze lieve Everards; dit vond ik goed; doch niet zyn oogmerk, om Leiden te bezoeken. Ik hoop, dat hy voor eerst en huis zal myden, daar hy, zonder de grootste ontroering, niet intreeden kan. Vervolgens vroeg ik hem naar zyne geliefde Gravin van B ***. ô Myne Coosje, hy bemint zyne Vrienden met vervoering! De liefde maakt een welgevormd hart niet onrechtvaardig. Welk een schat van lief te kunnen hebben, verkreegen wy in ons weezen! Is het niet gelyk aan het altoos toeneembaar vermogen en de zucht tot kennis? Hoe laag moet die liefde zyn, die ons belet, alle onze lieve Vrienden en Bloedverwanten zó te beminnen, als zy door ons bemind wierden, voor zich deeze byzondere geneegenheid in ons openbaarde! Hoe rasch vervliegen de oogenblikken, die men vervuld doorbrengt. Toen wy digt by huis waren, hoorden wy, dat de klok het Werkvolk en de Tuinlieden aan den maaltyd klepte: 't was twaalf uuren. Papa kwam ons in zyn ryd-gewaad tegen, en omhelsde ons beiden, tusschen ons ingaande. Willem kuschte zyne hand, en zeide door zyn stilzwygen zo veel, dat myn Vader alles verstond: de twee Heeren waren met Mama in gesprek. Zo als wy binnen traden, wierd het eeten opgedraagen; wy aten vroeger dan naar gewoonte om Leevend. Hy scheen geen eetlust te | |
[pagina 390]
| |
hebben. Mama zelf had des de goedheid, om hem voor te dienen. Eet, Wim, zeide de lieve Vrouw. Genoegen en liefde voeden sterk, (zeide myn Vader,) anders zoude ik vreezen, dat Leevend het paerdryden slegt zal bekomen. Hy begreep de meening, en hy deed, zag ik, al wat hy kon. Toen hy zoude afryden, wist hy my nog een paar oogenblikken alleen te zien; zien, moet ik zeggen, want al zyne woorden bestonden in korte volzinnen, afgebrooken door eenen tederen afscheids kusch; (alles moet gy weeten.) Papa had hem een schoon paerd, daar hy zelf veeltyds op rydt, laaten zadelen; het zyne blyft hier. Met verhaasting afscheid neemende, sprong hy te paerd; hy zag my aan, - myn hart beefde er van. Zyn Hungaar volgde. Elk is even voldaan over hem. Pauw is regt treurig over het afzyn zyns Vriends: en zyne Zuster? .... Wel toch, het is my lief, dat zyn rypaerdje hier blyft; dat schoone dier zal ik wel eens gaan zien graazen...... Hoe lang deeze ook zy, ik zou hem, kreeg ik geen belet, nog niet sluiten; maar hy moet op de post, voor het te laat wordt. Allen duizendmaal gegroet van
Uw eigene
c. helder.
Einde van het Zevende Deel. |
|