Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 230]
| |
Zeer geliefde zuster!Myn hart vloeit over van zegenwenschen voor uw geluk met den besten Man, dien ik, buiten onzen waardigen Vader, immer leerde kennen. Zyn bedryf is te groot, en een weinig te zeldzaam, om niet gelaakt te worden; ook door zulken, die hem niet kunnen beöordeelen. Men bespot hem, en noemt hem een eigenzinnig ongevoelig Man: van zyne dryfveer zyn zy allen onkundig. Maar een Man, als uw Sytsama, doet zelf zo veel niet, dat hy hierover ook maar een oogenblikkig misnoegen zoude voeden. Hy heeft zeker in zynen aart den grondslag deezer koelheid, die hy zo verstanding richt, altoos tot de beste doeleindens besteedt. - Gy weet, Coosje, dat ik by hen behoor, die uwe Sexe met yver verdeedigen tegen alles, wat de ongevoelige Lasteraar haar toebyt. Ik beschouw de Vrouwen als beminnelyke weezens, die de Hemel, om ons gelukkig te maaken, gevormd heeft. Hier om gaf | |
[pagina 231]
| |
Hy schoonheid, die het oog behaagt; of bevalligheden, die het hart onmiddelyker treffen; vernuft, dat ons opwekt; fynheid van smaak, die ons verbetert, ook in onze vermaaken; aandoenlykheid van hart, zo wel geschikt, om ons geluk uit te breiden, als om onze tegenheden te verzagten; waar door de eenvoudigste zelf ons overmeestert, en waar voor alle aangenaame verkreegen talenten in waarde verminderen. Maar moet myne achting voor het verstand der Vrouwen niet een weinig daalen, als ik zie, dat een knaap, die het air militair en het air d'un petit-maitre in zich verbindt, den voorrang krygt op uwen Sytsama? Met dit al, zullen zy u dien zelfden Man benyden, dien zy, zo niet uit een laag belang, niet eens zouden willen aanneemen. Hoe gelukkig zyt gy, die zyne waarde kent, en weet, welk een hart er in zynen boezem klopt! Wees ook alles voor hem, wat een zo uitmuntend Man in eene geliefde Vrouw kan bezitten. Hoe verlang ik, om myn verloftyd by u, immers voor een groot gedeelte, en in het gezelschap onzer geheele familie door te brengen! Dan zing ik weer eens:
Ou peut-on être mieux,
Ou peut-on être mieux,
Q'au sein de sa famille!
| |
[pagina 232]
| |
Lieve Coosje, wat leidt men hier in 't algemeen een nietsbeduidend leven! En echter, hoe weinig tyd heb ik voor my zelf! Dat is regt verdrietig! Ik bemin den Militairen stand; ik ben een weinig grootsch op myn Majoorschap: maar teekende ik eens een paar douzyn myner medebroeders af, dan zoud gy begrypen, hoe ik kan verlangen naar dat stil, vrolyk, werkzaam leven, dat men by u leidt; hoe ik in myne verbeelding ons boschje doorwandel, en met eene heimelyke zelfvoldoening zie, hoe wél de boomen opgroeijen, de prieeltjes digt loopen, en alles, wat myn Vader het zyne kan noemen, aan zyne wenschen beantwoordt. Dank hebbe de beginzels, my ingeplant, dank mynen smaak voor en in aangenaame begaafdheden. Hier door ben ik grootsch op mynen rang van Mensch, verhef ik my boven de verleidingen, die in onderscheiden gedaanten de zwakke zyde van myn hart bestryden zouden. Dit doet my alle onaangenaamheden trotseeren, waaraan ik maar te veel ben blootgesteld door de baldaadige meerderheid van sommigen, die mooglyk denken, dat een onschuldig leven op het gedrag, dat zy houden, een te sterk licht werpt. Hoe vermogend is een oprecht voorneemen, als onze rede dat billykt; als de liefderyke vermaaningen van eene tederbeminde Moeder dat eischen! Ik heb overwonnen! Myn hart wordt | |
[pagina 233]
| |
niet langer gefolterd door smarten, waar voor de bedaarde mensch gruwt; die al de stille reine bronnen van een genoegen verstoppen, ja afleiden, die de Natuur en een werkzaam verstand voor ons openden; die onze levenskragten wegteeren, en wel dra ons zo onbekwaam als onwaardig maaken, om in de algemeene zegeningen, den mensche geschonken, te deelen. Geloof niet, waardste, dat dit eene dier jeugdige exclamatiën is, die meer uit eene misleide inbeelding, dan stille overdenkingen voortkomen: neen, ik mag gerust zyn; de ondervinding heeft my dit geleerd. Hersteld is myne rede, geneezen is myn hart. Laat ik u bedaard alles verhaalen, wat ik verlang u mede te deelen! Gy weet, dat ons Regiment van garnisoen verwisseld is. Myn Kolonel zal u dit gezegd hebben. Een liefhebber van te paerd te ryden, doe ik hier veele touren zonder een bepaald oogmerk waar heen. De geduurige afwisseling van tooneelen, die volmaakt met het zuinig bebouwd Holland contrasteeren, woeste vlaktens, dorre heiden, heerlyk grasland, bosschen van eene groote en ruime uitgestrektheid; hier en daar een oud vervallen Adelyk huis, en een klein Boeren-kerkje, Dorpen, die weinig van Negeryen verscheelen, bewoond door eenvoudiger, maar niet dommer Boeren dan elders; die met eene deftige vriendelykheid u hun tafel aan- | |
[pagina 234]
| |
bieden, en overal den weg wyzen; wier nieuwsgierigheid my niet verveelt, om dat zy gemaklyk te voldoen is, en my overtuigt, dat zy nooit de dryfveer der domheid, die den mensch weinig minder verlaagt dan ondeugd, zyn kan, en meest altoos hier in bestaat: Komst du ut Holland? Bist du en Hollander? Op eene dier touren, die ik veel grooter genoomen had, dan wel gemeend was, kwam ik voor een Herberg, het eenig huis, dat ik in den omtrek van een half uur ontdekte, of wilt gy een Bierhuis. - Myn Montuur, en een wel gezadeld paerd, bragt wel rasch al het volk by elkander, en ik wierd ongemeen beleefd ontfangen, dat ik echter aan myn kleed alleen toeschryf. In de kamer treedende, zag ik, op eenigen afstand, een Jongeling in een gryzen jas, waar onder hy zeer wel gekleed scheen; zyn hoed was voor neêrgeslagen, en stond hem diep over het aangezicht. Ik eischte een fles wyn; en dewyl men hier altoos vuur aan heeft, en dit een koude dag was, liet ik eens helder opstooken. De Jongeling week naar een venster, maar sprak niets. Ik begreep, dat hy niet wilde gekend zyn, en voldeed eerst aan zyn oogmerk. De Waardin, een grof lelyk oud Wyf, sprak hem om geld aan. Hy zeide, met eene stille verleegen stem: ik heb u alles gegeeven, wat ik heb. Zy antwoordde, dat dit niets wou zeggen, en dat, zo hy niet | |
[pagina 235]
| |
betaalde, zy hem by den Landsheer zoude aanklagen; dat het dan zo maklyk niet zou afloopen. Zy sprak van haar Zwager, een Chirurgyn, die ook geld wilde hebben enz. - Verkoop uw Paerd, (zei zy,) myn Man wil er u veertig gulden voor geeven; en dat is geld genoeg, en dan zullen wy nog niet betaald zyn. Hier toe scheen hy niet te kunnen besluiten. Geef dan uw Orloge, (zei ze,) en hou het paerd; wy kunnen het toch niet gebruiken. Vergeefsch. Zult gy my dan niet betaalen? zei zy vervolgens. Ja, zo gy het niet reeds zyt; ik beloof u alles te betaalen, maar dit Orloge kan ik niet afstaan. Hy sprak zo stil en zagt, dat ik het maar even hooren kon. Het Wyf wierd kwaadaartig: hebt gy hier niet by de maand geweest, en ziek geleegen? en heeft myn Zwager u niet alle morgen bezogt? Geld, of ik ga nog van daag naar den Rechter. Hy zweeg, zeker om mynent wil. Vrouw, (zei ik,) hoe veel moet gy van deezen Heer hebben? Zy noemde de som. Het was al, in dat oord, een heele stuiver; maar wat zou men doen? Myn Heer, (zeide ik in 't Fransch,) mag een eerlyk Man, zonder u te beleedigen, u eenen dienst doen?..... Ach, Veldenaar! - hy vloog in myne armen, - Kent gy my niet meer? - Ik schrikte te rug. Leevend! gy! hier?...... Ik sloot de kamer. Ja, ik zelf, ziek, gekwetst, arm, verlaaten; ô myn God! myn Moe- | |
[pagina 236]
| |
der! myn Moeder! lieve Zuster! Hy viel op een stoel neder. Hy was zo vervallen, zo bleek, zo pynelyk...... Ik snikte aan zyn hals...... O myn Vriend, myn Vriend, (riep ik uit,) toen ik u de eerste keer zag, heb ik u onheusch behandeld; ik had ongelyk! vergeef het my! wat kan, wat moet uw Veldenaar voor u doen? - Help my hier van daan! Ik heb een neerlaag gedaan, en vlugt; echter gedwongen, by verrassching...... veracht my niet; ik zal my niet rechtvaardigen. Verstomd, drukte ik den doodlykbedroefden Jongeling aan myn boezem. Ik gaf hem, trillende van aandoening, een glas wyn. Maar hy weigerde het... maar vroeg my... ach Zuster, Zuster! Willem Leevend vroeg my om een stuk.... brood. - Ik heb hier, (zeide hy, met eene schynbaare bedaardheid, die zo diep grieft, als men die wel kent,) by dit barbaarsch Volk gebrek geleeden; toen het weinig geld, dat ik by my had, verteerd was, lieten zy my op een zolder in een armoedig bed leggen, zonder naar my om te zien, zonder het noodige: alleen een goedhartige Boeren-meid, die hier dient, bragt my, als ik in brandende koortzen lag, een pot met water of karnemelk; en, nu ik een weinig overeind kom, is het my ondoenlyk, deeze zwaare kost te eeten, al gaven zy my die. - Nooit was ik zo in myne ziel aangedaan. Ik liet | |
[pagina 237]
| |
brood en boter binnen brengen; en sloot de kamer zelf weer toe. Met traanen at hy, of liever poogde hy te eeten: zyn maag was te verzwakt, of zyne ontroering te groot. Wat bedaarende, zeide hy: myn hart gaat open: ik moet spreeken, u alles zeggen; ik moet. Hierop verhaalde hy my het geheele geval; gy, lieve Zuster, zult zeker alles reeds weeten; en een Jongeling als Leevend kan, zelf om zich te verschoonen, onmooglyk onoprecht zyn. Hier aangekomen zynde, weinig voorzien van geld, en geheel onbekend, heeft hy door vermoeijing en kommer de koorts gekreegen. Hier sloeg eene entsteeking aan zynen arm toe. Dit alles hield hem in deeze ellendige herberg. Ik verzogt om zyn arm te zien. Het gewricht aan zyne hand was zeer gezwollen, en de geheele arm rood pynelyk ontstooken. Ik besloot, dat die Chirurgyn hem niet kon geneezen, al bleef hy hier. Ik zeide, dat ik hem des andren daags onzen Regiments Doctor zoude zenden, op wien hy zich verlaaten kon; betaalde het Wyf; en nog vier ducaaten overhebbende, bad ik hem die aan te neemen. Gy kent Leevend...... meer zeg ik niet. Hy had zelf het vermogen niet, om my iets te antwoorden: hy zag my aan, en zyne oogen vielen toe. De tyd dwong my te vertrekken. - Met smarte vertrok ik. Hy hing aan myn hals, | |
[pagina 238]
| |
ik haastte my weg; hy zag my te paerd klimmen, en zag my met uitgestrekte armen zo lang na, als myne oogen, keerende ik die menigwerf om, dragen konden. Des andren daags zond ik den Doctor, onder conditie eener strikte geheimhouding, naar de hut. Ik gaf hem een Pakje linnen, (daar hy zeker om verleegen moet zyn, hoewel ik dit niet gevraagd had,) en eenige ducaaten, wel by een gezeegeld, mede, om het zelf aan den onbekenden te overhandigen. Maar, des avonds te rug komende, had hy van de lieden uit de herberg gehoord, dat die jonge Heer dien nagt stil vertrokken moest zyn, want dat zy in zyn kamer komende hem niet vonden. - Dit verwonderde den Doctor. - Het onguure Hoogduitsche Wyf scheen na taamlyk wel gehumeurd; zy had haar geld. Hy ging in de ledige kamer, en vond op een tafel een stuk papier, waar op met potloot stond: ik ben hier niet veilig: dit was in 't Latyn geschreeven. - Nieuwsgierig, wat er mogt gebeurd zyn, verhaalde de Hospita hem, dat er laat in den avond een knegt was ingekomen, die uit Holland kwam, maar hier in den omtrek t'huis hoorde; een lugtige woeste knaap, zei ze, in een groenen rok met witte opslagen en koorden; dat die, in den stal geweest hebbende, het rypaerd gezien en gestreeld had, en | |
[pagina 239]
| |
in huis komende gezegd: Dat paerdje ken ik, hoe komt gy daar aan? dat zy gezegd had: het behoort aan iemand, die hier t'huis is; wilt gy 't koopen, het is te koop. Hy weer: zo veel hebt gy in de waereld niet enz. Dat hy toen verhaald had: ‘hoe zyn Heer was dood gestooken, en dat hy nu naar Jonker Frans ging enz.’ ‘En, zei een Boeren-meid, die jonge Heer, die hier was, vroeg my, doch ik moest het niet zeggen, of die knegt een groen livrei aan had; dat ging ik zien, en zei van ja;’ en 's morgens was er niemand in de kamer; en nu vroeg de Waardin aan den Doctor, of hy het paerd wilde hebben voor zyn Heer; die het ook heeft gebragt. Zie daar, lieve Zuster, een omstandig verhaal van een geval, dat my zeer treft. - Gebruik deezen, zo als uwe voorzigtigheid best oordeelt. Hoe streelt my het denkbeeld, dat ik iets voor den begunstigden Minnaar eener Juffrouw Helder heb mogen doen! Dit zal haar eens aangenaam zyn; zy zal met genoegen aan my denken. Ik vertrek voor eenigen tyd met onzen Generaal naar een zyner Duitsche Landgoederen. Zyne Excellencie heeft wel zo goed willen zyn, om my te betuigen, dat dit hem aangenaam zyn zal. Ik accepteer het met vermaak. Zyn | |
[pagina 240]
| |
karacter maakt, dat deeze onderscheiding my nog meer vleit, dan zyn rang. Duizend groeten en omhelzingen sluit ik in deezen voor u allen. Kusch Moeder en de Kinderen eens voor my, en geloof, dat gy geteerd en bemind wordt door
Uwen Broeder en Vriend,
h. veldenaar. |
|